DOOR OCTAVUS ROY COHEN 1034 VRIJDAG 14 MAART 1930 No. 52 De Gebrandmerkte Bob werd plotseling overweldigd door het besef, dat hij nu verder kon gaan, wanneer hij wil de, enwaar heen hij wilde. Hij kon het niaar met moeite begrijpen. Zijn ooren waren gewend aan de bevelen van een bewaker; hij had zichzelf leeren beschouwen als een vogel in een kooi. En nu hield plotseling de heerlijke, bloeiende wereld uitnoodi- gend beide armen voor hem open. Hij was vergeten, wat vrijheid beteekende en deze eerste diepe teugen bedwelmden en verwarden hem. Hij stond een paar seconden onbeweeglijk. Toen hoorde hij de stem van den man, ruw, maar niet onvriendelijk.... „Hier is de bus als u klaar bent." Als hij klaar wasGod De eerste aanwijzing, dat iemand anders dacht dat hij een menschelijk wezen was, en eigen wenschen en plannen, voor keur of tegenzin had Hij volgde den bestuurder automatisch en klom in den grooten wagen. Een paar seconden later was hij op weg naar den nevel en den rook van de hoofdstad. Hij keek om naar de grijze muren van de ge vangenis. Hij dacht aan Todd Shannon en aan de duizend andere gevangenen, die daar hopeloos en eindeloos voortzwoegden in het geraas en ge ratel van de katoenspinnerij. Hij zag terug naar de plaats, waar hij in drie jaren tijds een oud man was geworden.... En toen hij zich afwendde, was zijn gezicht verwrongen in lijnen van hopelooze bitterheid. VIERDE HOOFDSTUK TDe boemeltrein sukkelde langzaam voort van de hoofdstad naar de provincie. De losjes-gekop- pelde, ouderwetsche wagons zwaaiden en botsten bij elke. bocht van de rails, de locomotief gilde bij overwegen, er was overal stof en rook en roet maar voor Bob Terry, die in een hoekje van den laatsten wagon zat gedoken, was het allemaal heel nieuw en wonderlijk, en hij begon al iets van de heerlijkheid der vrijheid te gevoelen. Hij bemerkte niets van de ongemakken der reis. Hij wist nauwelijks, dat de eerste zoele zuchtjes van een ongewoon vroege lente dien dag over de velden streken hij was er zich niet van bewust, dat de wagon, waarin hij zat, allesbehalve comfor tabel was, rumoerig en wanordelijk, en dat de asch overal ronddwarrel- de. Hij had niet eens last van de snorkende mijn werkers op de bank ach ter hem of de krijschende kinderen, die door het gangetje heen en weer holden. Het was allemaal nieuw voor hem. Die drie jaren in de gevangenis hadden hem als het ware van zijn herinneringenberoofd. Hij had zichzelf getraind, niet meer aan het verleden te denken, of aan de wereld daarbuiten. Hij had het gewone dagelijksche leven en de vrijheid zóó leeren beschouwen als een arme man aan vreemde landen denkt iets, waarvan hij weet, dat het bestaat, maar dat toch zóó vreemd is, dat zijn geest het be grip ervan niet ten volle kan omvatten. En nu be vond Bob Terry zich plot seling weer te midden van dat alles hij maakte er zelf deel van uit en dit overweldigde hem. Hij staarde door de groezelige vensterruit naar het wijde vergezicht over de katoenvelden. Ergens in de verte bakende een dubbele rij van wilgen en cypressen de bedding van een klein riviertje af, dat vreedzaam naar het Zuiden gleed. Twee jongens liepen den heeten, stoffigen weg af, die er heen voerde; ze droegen ieder een langen bamboe hengelstok. Er kwam een gedachte bij Bob op, die hem onbegrijpelijk blij stemde wanneer hij het verkoos, kon hij uit den trein stappen en gaan zwemmen. Hemel wat een verrukking zou dat zwemmen in een rivier voor hem zijn Hij leunde achterover en sloot zijnoogen. De beelden, die zich aan zijn geest opdrongen, waren vrediger en minder bitter dan hij voor mogelijk had gehouden. Hij was bedwelmd door deze plotselinge bevrijding, door de wetenschap, dat hij nu weer een man was in plaats van een nummer. De jaren, die achter hem lagen, hadden hem de onberekenbare waarde van de nietigste dingen geleerd. „Wanneer ben je vrijgekomen?" De stem, die een schorren keelklank had, kraste den jongen man pijnlijk in de ooren. Het was de stem van overmacht en gezag en de eeuwigheden, die achter hem lagen, hadden Bob geleerd beleedi- gingen gedwee te verdragen. Hij keek op in het zware grove gezicht van een log, breedgeschouderd man. Bob kende het type dit soort van man vervulde een half-gezaghebbende, half-dienstbare functie; hij had vierkante schouders, vierkante handen en een vierkant hoofd. Hij keek in de varkensachtige oogjes onder de zware wenk brauwen en de eerste oogenblikken antwoordde hij niet. De man fronste zijn voorhoofd. Met een goed koop gebaar sloeg hij zijn jas terug en liet het glimmend insigne van een spoorweg-detective zien: Zijn stem snerpte door de dikke lucht van den wagon luid genoeg om hoorbaar te zijn voor hen, die zich in de onmiddellijke omgeving bevonden. „Ik vraag, wanneer je vrijgekomen bent." die het stadje doorsnijdt, blijft altijdt even schilderachtig, door zijn omgeving van vele oude bouwseltjes en door de typische hooge bruggen. Later besefte Bob, dat hij zich TV T beleedigd engereserveerd had moe- IN O. D ten toonen. Maar hij was nog maar zoo kort uit de gevangenis. Het insigne van het gezag was iets, dat hij had leeren vreezen, vooral wanneer het gedragen werd door iemand als deze ruwe, zwaargebouwde man. En zoo beant woordde hij de brutale vraag eenvoudig-weg, zonder zelfs te denken aan een ontwijkend ant woord. „Gisteren." En toen. „Hoe wist u dat?" De detective was zich bewust van een aandachtig gehoor op de banken om hem heen. „Dat is mijn vak," stofte hij. „Waar ga je naar toe? Wat ben je van plan te gaan doen Er lag een scherp antwoord op Terry's lippen. Maar hij had van Todd Shannon geleerd, dat be rusting altijd de beste weg was hij had geleerd, zijn gezicht strak en zonder eenige uitdrukking te houden, terwijl het in hem gistte en kookte, en dus vertelde hij den spoorweg-detective, waar hij heen ging, en dat hij zelf niet wist, wat hij zou gaan doen. De man ratelde met schorre stem een paar alge meenheden af, die waarschijnlijk raadgevingen moesten voorstellen en waggelde weg door het gangetje in den wagen. Overal om zich heen hoorde Bob gefluister. Het noodlottig woord was snel verder gevlogen. Er was een ontslagen tuchthuis boef in den wagen een man die regelrecht uit de Staatsgevangenis kwam. Ja, dat was hij, die ouwelijke jonge man met dat aan de slapen even- grijzende haar, die magere, die daarginds in den hoek zat. Nee, natuurlijk ziet hij er niet uit als een misdadiger, maar je kunt nooit weten met die schurken ze hebben 't zoo achter de mouw Misschien heeft hij wel een moord op zijn ge weten Terry hoorde een moeder haar verschrikte kinderen bang maken. En nu sloeg de zwarte golf van bitterheid en ellende opnieuw over hem dicht. Dit was dus de beteekenis van het woord vrijheid dat hij kon worden aangeklampt door den eersten den besten miserabelen spoorweg-de tective en brutaal onder vraagd over zijn persoon en zijn plannen dat de uitgestoken vinger van verdenking en wantrou- wenaltijd op hem zou blijven wijzen. Dat het teeken van Kaïn op zijn voorhoofd gedrukt zou schijnen en dat alle menschen zich van hem af zouden wenden.... Een wilde drift maakte zich van hem meester. Hij voelde een onoverwin- nelijken lust, op de bank te springen en dezen men schen toe te schreeuwen, dat hij onschuldig was dat hij in zijn zak een brief droeg van den Gouverneur van den Staat, waarin diep leedwezen was uit gedrukt over de onrecht vaardigheid, die zijn le ven verwoest had. Maar neen, dat was onmogelijk. Hij kon zooiets ééns doen, maar met welk re sultaat Ze zouden tóch overal over hem blijven mompelen en tersluiks zijn kant uitkijken en hun hoofden schudden. Ze meenden zich gerechtigd

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14