12
VRIJDAG 21 MAART 1930
No. 1
door JAN LUIKS
n zijn getrafieden kerker
in den grooten dierentuin
ligt Bronzo.de beer, droo-
merig met knipperende
oogen voor zich uit te staren. Hij heeft zich
behaaglijk uitgestrekt in de koesterende voor
jaarszon, terwijl zijn breede fcrsche kop rust op de
machtige voorpooten. Zijn glimmend zwarte neus
raakt bijna de zware ijzeren spijlen, die zonderling
sterke dingen, waarop de reus in het begin van zijn
gevangenschap vergeefs z'n krachten heeft beproefd.
In het begin, ja, toen had Bronzo zi.ch moeilijk
geschikt. Het was alles ook zoo vreemd, zoo diep
vernederend geweest voor hem. Hij, de machtige
heerscher in het woud op de hellingen van het
woeste gebergte, voor wien alles beefde in èen
gebied, dat zijn blik zelfs van de hoogste rotsen
niet vermocht te omvatten.
Hij van j.i]n vrijheid beroofd, hij had het niet
kunnen verdragen. Door list hadden ze hem in
hun macht gekregen, de zwakke stumperige wezens
die zich hier rond zijn kooi verdringen om hem
aan te gapen.
Hij, de geweldige, was lang geleden als een stuk
vrachtgoed in een getraliede kist gepakt en weg
gesleept uit zijn domein. Alle verzet was vruchte
loos geweest. Ze hadden hem door de tralies van
zijn kist getergd en gesard, de lafaards, hem ruw
in de zijde gepord, indien hij niet wenschte op te
staan, en wreed, tot bloedens toe, hadden ze hem
op zijn teeren neus geslagen tot hij allen tegenstand
had opgegeven.
Doch dat is alles al zoo lang geleden, zoovele
winters en zomers zijn sindsdien voorbijgegaan,
dat Bronzo zich zijn val nauwelijks meer herinnert.
Nadien is hij hier gebracht en hij is langzamerhand
geworden de goedige dikke lobbes, de trots van de
diergaarde, de lieveling van het publiek. Regel
matig laat hij zich door zijn oppasser zijn lievelings
kostjes toestoppen, zijn strijdlust is afgestompt en
het verleden is uit zijn herinnering verdwenen.
Hij leeft zijn leven als een emotieloos grauw be
staan dat voor een natuurkind als hij geen leven is.
Alleen in het voorjaar, wanneer de
boomen in den tuin groen worden en
het nieuwe leven ontluikt, als de
natuur roept, dan trekken wilde
beelden uit zijn jeugd aan Bronzo's
geest voorbij. Zoo ook nu.
Sinds eenigen tijd was in de nabij-
rv f heid van Bronzo's gevangenis een
I I nieuw gebouwtje verrezen, bestemd
JÊ v J tot verblijfplaats van een troep wol
ven. Bronzo kan evenwel de bewoners,
die eenige dagen geleden zijn aange
komen, niet zien, maar zijn neus be-
driegt hem niet en hij heeft hun
droefgeestig gejank gehoord, hunke-
rend naar de wijde vlakten, naar Gods
vrije natuur, waaruit ze zijn weggerukt.
En telkens als de wolvengeur in Bronzo's neus
dringt, maakt een vreemde onrust zich van hem
meester. Dan wordt hij rusteloos en urenlang kan
hij dan in zijn kerker op en neer loopen, in regel-
matigen cadans slingerend zijn zwaren kop.
Het is betrekkelijk stil in den tuin op dezen
bijna zomerschen voorjaarsdag. Alleen enkele
jongens toonen belangstelling voor Bronzo en
trachten hem met allerlei lek
kers te verlokken zijn dolce far
niente prijs te geven.
Maar Bronzo droomt voort.
De lange jaren van zijn gevan
genschap, zijn vernedering, alles
zinkt weg in vergetelheid en
het verleden rijst in den droom
in volle schoonheid voor hem
op. Hij is weer het dikke mol
lige berenjong, dat zich in het
donkere hol tegen moeders
koesterend warme lijf drukt,
bescherming zoekend voor al
het vreemde en verbijsterende,
dat hij met zijn kleine oogjes
buiten de berenwoning waar
neemt. Hij hoort weer moeder's
bromstem, als hij, grooter ge
worden, speelsch zijn vlijm
scherpe tandjes in haar dikke
vacht zet of over haar heen klau
terend en tuimelend haar stoort
in haar dutje. Nu vaart een
trilling van welbehagen over de
vacht van den slapenden Bronzo
in de kooi als hij in den droom
voor den ingang van zijn ouder
lijke woning op het rutspad,
onder moeder's waakzaam oog,
rondsukkelt op zijn korte poot
jes. Als hij met moeder stoeit
en rondtolt in den helderen
zonneschijn van het hooggeberg
te, tot een fiksche mep met
haar forschen klauw of een
waarschuwend gebrom het
ouderlijk gezag handhaaft en
Bronzo tot de orde roeptHet getjingel van
de trams, de snerpende claxons, al de klanken
waarin- de voortijlende beschaving in de groote
stad zich uit, de geluiden in den dierentuin, dat
alles gaat thans voor Bronzo verloren en de eeuwige
aangrijpende stilte van het rotsgebergte omringt
hem weer.
Hij ziet weer de stijle pieken en kegels met hun
altijd met sneeuw bedekte toppen schitteren in de
stralen van de ondergaande zon. Dan worden de
slagschaduwen op het toegangspad naar zijn
schuilplaats langer en langer en als de zon achter
de bergen verdwijnt, strijkt een ijzige wind uit
onbereikbare hoogten langs de berghelling. Eén
voor één eerst, later bij honderden, dan ontelbaar
schieten de sterren in den wolkenloozen nachtelij
ken hemel te voorschijn. Het is nacht in Bronzo's
rijk en de slapende gevangen koning in zijn kooi
huivert in het zonnetje als zijn evenbeeld in den
droom zich terugtrekt in de beschutting van ziin
hol.
Totdat de morgen in droomenland rijst met
nieuw licht en nieuw leven. En Bronzo lescht weer
zijn dorst aan den klaterenden bergstroom onder
de pijnboomen, hij smult weer van de lekkere
De paardentram, het verkeersmiddel by voorkeur in de kleinere Meden van Perzië.
PERZISCH VOLKSLEVEN
De barbier in de straten van Teheran.
hapjes die moeder voor hem weet te vinden en
de enkele jongens voor zijn kooi zien, hoe de beer
zich nog behaaglijker uitstrekt in zijn kerker.
Uit de wolvenkooi, voortgedragen door het zoele
zuidenwindje, dringt de wolvengeur in Bronzo's
neus. Onmiddellijk wisselen de beelden in zijn
droom. Weer is het nacht in zijn rijk en onder het
licht van myriaden sterren zit Bronzo bij zijn
hol en staart uit over het flauw verlichte prairie-
land dat aan den voet der bergen ligt. Een kudde
rustig grazende rendieren houdt zijn aandacht
gevangen. Haast plechtig is de stilte in deze on
eindigheid van sluimerende natuur, totdat plotse
ling het rauwe gehuil van een wolf aan den bosch-
rand die stilte verstoort. Van verschillende zijden
wordt de roep beantwoordeerst kortbij, dan
steeds verder plant het gehuil zich langs den bosch-
rand voort. De troep is op jacht. De steeds waak
zame rendieren hebben het gevaar onmiddellijk
bespeurd en staan nu als uit brons gegoten, de
koppen luisterend gebogen naar den zoom van het
woud. Eén en al spanning wacht Bronzo op de
dingen, die hij weet dat komen zullen.
In de berenkooi, duizenden mijlen van de plaats