DOOR OCTAVUS ROY COHEN 14 VRIJDAG 21 MAART 1930 No. 1 De Gebrandmerkte Er lag over heel de verschijning van den man iets van vriendelijken ernst en degelijkheid. Men kon zijn fijngevormde trekken onmo gelijk aandachtig bezien zonder te beseffen, dat achter dat rustige uiterlijk een machtige, be weeglijke geest woonde en dat de man bezield was met hooge idealen en een nooit falend eer gevoel. Zijn haar, voor zoover niet geheel wit, was ijzergrauw, zijn neus bijna te lang, zijn lippen iets te vast opeen geklemd. Maar zijn mond was toch 'gevoelig, en zijn handen, waarmee hij nu en dan in gedachten langs zijn gladgeschoren kin streek, waren zoo fijn en lenig als die van een pianist. De man wekte een indruk van een sterkbewogen gemoedsleven, zonder weekheid; men vermoedde, dat hij geweldige emoties kende, maar dat een groot verstand die aandoeningen in gezond en standvastig evenwicht wist te houden. De afroeper kwam de wachtkamer binnen en dreunde een lange reeks namen af. In den verwar den galm ontdekte Peter Borden den naam van de hoofdstad van den Staat. Zijn gezicht klaarde op en zijn tengere gestalte scheen met nieuw leven bezield, toen hij opstond en vlug de wachtkamer uitliep naar het perron, om den stroom van men- schen aan een nauwkeurig onderzoek te onder werpen. Hij wachtte een paar minuten. Eerst kwamen er reizende kooplui, met zware handkoffers en rumoerige stemmen, toen allerlei jongelui van het een of ander college, schertsend en babbelend en blij, dat de heete vermoeiende treinreis achter den rug was en daarna de stroom van werkvolk en vermoeide moeders met vuile, lastige kinderen en toen onderscheidden Peter Borden's scherpe grijze oogen een andere figuur, die zich aarzelend in de doelbewuste menigte bewoog, midden in den stroom en toch geen deel ervan uitmakend. Een vreemde blijdschap maakte zich van hem meester, en tegelijk een pijnlijke ver warring. Er was geen twijfel aan, of het was Bob Terry, hij was dadelijk te herken nen, maar desondanks duizelde de oudere man een oogenblik bij het zien van de verwoesting, die de gevangenis had aan gericht. Peter Borden wist, dat dit zijn werk was. Het was zijn eigen misplaatste ijver, die den jongen naar de gevangenis had gezonden voor een misdaad, die hij niet bedreven had. Een ondeelbaar oogen blik sloot Peter Borden zijn oogen als om een onaangenaam beeld buiten te sluiten. Toen opende hij ze weer en staarde naar de figuur, die uit de donkere passage opdook. De jonge man, die drie jaar geleden naar de Staatsgevangenis was gegaan, was onweerstaanbaar jongensachtig geweest een vriendelijk, schuchter, beminnelijk karaktereen en al voor komendheid, een en al gevoel onmid dellijk reageerend op woorden van lof of blaam onrijp, onevenwichtig nog. Dat was Bob Terry van vóór de cata strophe dat was Bob Terry uit de dagen vóór zijn verblijf in de gevangenis: zacht en vriendelijk en ontvankelijk. Het was dezelfde man, die langzaam de treden opkwam, tot waar Peter Bor den stond dezelfde man en toch een geheel andere. Peter Borden keek neer op een gebogen, gebroken gestalte de prachtige jonge spieren waren verslapt door gebrek aan oefening en beweging, het mooie ongerepte licht in de blauwe oogen had plaats gemaakt voor een HET VERHAAL TOT NU TOE Robert Gordon Terry, wegens misdaad, verduistering, gestraft met een gevangenisstraf van vijf jaren, wordt op een gegeven dag, nadat er reeds drie jaren verstreken zijn, bij den directeur geroepen, die hem mededeelt, dat zijn onschuld aan het licht is gekomen en hij dus zijn vrijheid herkregen heeft. In plaats echter van te juichen of opgetogen te zijn, neemt hij deze tijding met groote onverschillig heid op en volhardt hij in zijn verbittering, die gedurende zijn cel leven zich van hem heeft meester gemaakt. Hij pakt zijn schamel bundeltje bij elkaar en verlaat de sombere inrichting, nadat hij slechts van één medegevangene, Todd Shannon, een robuste ver schijning met een goed hart, afscheid genomen heeft. Deze heeft hem, behalve een eigengemaakt souvenir, den raad meegegeven dat hij zich vooral begeven zou naar een zekeren Carmody en diens particuliere secretaresse Kathleen, die hem zeker verder zouden helpen. Ook had de directeur hem een brief ter hand gesteld, af komstig van den man door wiens schuld hij feitelijk gestraft was. Peter Borden. In den trein, die hem naar de stad zou voeren, leest Terry onwillig den brief, waarin Borden hem verzekert, dat hij alles doen wil om hem voor het gebeurde schadeloos te stellen. Intusschen staat Borden dien dag reeds uren op post in de wachtkamer van 't Terminal Station om eiken treir, die binnenkomt, af te wachten en Terry te ontmoeten, tof nu toe echter tevergeefs. achterdochtigen, schuwen blik. Er was een sar donisch groefje bij zijn linkermondhoek en iets hards in de lijn yan zijn kaken, dat sprak van een wreed ontwaken uit gouden jeugddroomen en van een hopelooze bitterheid. Zijn vlugge, veer krachtige gang van levenslustigen jongen man was verdwenen en had plaats gemaakt voor den zwaren, slependen tred van een man, wiens laatste hoop vervlogen was maar wat Peter Borden het sterkst trof, waren de kleine vleugjes grijs aan de slapen. Bij den uitgang stonden zij tegenover elkaar. De oude man stak bleek en verward zijn hand uit. „Wil je ze aannemen, Bob De jongen aarzelde. Toen bracht hij, heel lang zaam, zijn hand naar voren, maar er was geen warmte in zijn druk. Zij stonden elkaar onzeker op te nemen. Borden was overweldigd door ont roering en door een groot, innig verdriet, maar VLAARDINGEN De toren van de Groote Kerk, die indrukwekkend deze omgeving beheerscht. de jonge man voelde niets anders j dan een heftige, niet te onderdruk- IN O. 1 ken boosheid. De tijd had Borden met zachtheid behandeld, zijn patricische waar digheid nog geaccentueerd en aan zijn zachte welwillendheid iets aartsvaderlijks gegeven. Ik ben blij, dat je gekomen bent, Bob." ,,Ja, mijnheer „Je hebt mijn briefje gekregen „Ja, mijnheer." „Daar ben ik blij om ik heb niet veel geschre ven." „Hoe wist u, dat ik met dezen trein zou komen?" „Ik heb iederen trein, die vandaag aankwam, afgewacht, mijn jongen. En vanmorgen had ik den directeur opgebeld. Wil je met mee meegaan?" „Waar naar toe?" „Naar huis." Bob wilde protesteeren heftig protesteeren tegen deze poging om het onherstelbare te herstellen. Maar hij had geleerd, zijn opstandige gedachten voor zichzelf te houden hij had geleerd, zich te schikken zonder tegenspraak, en daarom knikte hij alleen maar. De gebeurtenissen waren elkaar al te snel opgevolgd in de laatste vierentwintig uur. Na drie jaren van martelend geraas en gedreun, drie jaren in een wereld, die begrensd werd door vier steenen muren en een ijzeren kooi, kon men zich zoo maar niet dadelijk aanpassen bij zoo'n bonte reeks van gebeurlijkheden. Het viel hem zelfs moeilijk, helder te denken zijn hersens waren zwaar en dof. En zoo regelde hij als in een droom zijn stap naar die van den ouderen man en keek tersluiks neer langs diens keurig-zwarte, onberispelijk-aansluitende kleeren en glanzend ge poetste schoenen, en herinnerde zich, hoe hij zich eens verbeeld had, dien man lief te hebben, zooals hij een vader zou heb ben liefgehad hij herinnerde zich dat, en overdacht daarna, dat deze man hem behandeld had, zooals geen vader zijn zoon zou behandeld hebben, en zijn hart vloeide over van de opgekropte verbit tering van drie verschrikkelijke, hope looze jaren, en voelde zijn haat spitser en persoonlijker worden. Zij waren op het plein voor het station gekomen. Terry herkende den auto, zelfs vóór ze hun schreden erheen richtten. Het was teekenend voor Peter Borden, dat hij nog steeds hetzelfde maaksel van auto gebruikte. Men zei, dat hij de eerste was, die in de stad een wagen van dat type bezeten had, en er bestond alle kans, dat hij er zoo een zou bezitten, zoolang de fabriek voortging, ze te produceeren. Bob Terry wist, dat het een nieuwe wagen moest zijn. Borden's andere was een jaar oud geweest, toen Bob naar de gevangenis ging. Dat beteekende, dat die het jaar daarop was ingeruild en dat de volgende daarna gedurende twee jaar gebruikt was. Deze moest dus heel nieuw zijn, volgens Bob's berekening. En toen hij stijf en onwennig in den wagen klom en zich nestelde temidden van de onge wone luxe daarbinnen, merkte hij op, dat de snelheidsmeter hetzelfde onver anderlijke getal aanwees, dat hij zich van vroeger herinnerde. De drommel hale dien man Kon hij dan niet één enkele gewoonte veranderen Moest zijn levensstroom zóó kalm en regelmatig voortvloeien, zonder zich te laten storen door de ellende, die anderen trof? Er was een bijna krampachtige terug houding tusschen hen. Borden was er huiverig voor, zijn oprecht verdriet ten

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14