J,
LORRE"
No. 4
VRIJDAG 21 MAART 1930
7
diner was hij er niet maar 's avonds laat is hij
teruggekomen, en hij kwam met zijn eigen sleutel
door de bedienden-ingang binnen. De meiden zeg
gen, dat hij in huis geslapen moet hebben, maar
hij was alweer weg vóór het personeel op was en
we hebben hem daarna niet meer gezien."
ik nam me voor dien butler niet te vergeten.
„We komen op dien Carter nog wel terug,"
zei ik. „Uw vader is toch niet ziek geweest? Ik
bedoel zoo in den laatsten tijd."
Zij dacht even na.
„Niet dat Ik me kan herinneren, behalve dat hij
een tand heeft laten trekken." Mijn glimlach be
merkte ze aanstonds. „O, ik weet wel, dat u daar
niets aan hebt," zei ze „maar ik heb zoolang over
alles nagedacht, dat ik haast niet meer denken
kan. Ik draai aldoor in een kringetje rond."
„U hebt niets gemerkt van geestesstoring
verlies van geheugen of zoo
Haar oogen schoten vol tranen.
.Hij vergat mijn verjaardag, veertien dagen
geleden," zei ze. „Het was de eerste, die hij ver
gat, van alle negentien."
NegentienVijf en dertig min negentien is
zestien.
Ik bedoel dit," legde ik uit. Sommige per
sonen lijden wel eens aan plotselinge, onverklaar
bare afwijkingen van hun geheugen, en in die tijden
gaan ze bijna altijd van huis. Heeft uw vader
veel zorg gehad den laatsten tijd, ergens over ge
tobd, dat u weet
.0, hij was heelemaal van streek. Hij was erg
prikkelbaar, zelfs tegen mij, en tegen de bedienden
was hij eenvoudig verschrikkelijk. Behalve tegen
Carter tegen Carter was hij nooit onaardig.
Maar ik geloof niet, dat het verlies van geheugen
is. Als ik me voorstel, hoe hij dien morgen keek,
begin ik te denken, dat hij van plan was weg te
gaan. Dat is op zichzelf al een bewijs hoe hij ver
anderd was, als hij erover kon denken heen te
gaan en mij aan mijn lot over te laten."
„Hebt u dan geen broers of zusters?"
„Niemand. Ik kwam naar u toe...." Zij vol
tooide den zin niet.
„Ja, vertelt u me waarom u juist naar mij toe
kwam," drong ik aan. ,.U begrijpt, dat ik dat heel
aangenaam en vereerend vind
Ik wist niet tot wien ik me wenden zou,"
bekende ze, „en toen nam ik het adresboek en
zocht in de lijst van beroepen naar de advocaten.
Toen deed ik mijn oogen dicht en legde mijn vin
ger op goed geluk op de bladzijde. Hij wees precies
naar uw naam."
Ik ben bang dat ik bloosde bij die mededeeling,
maar het was een nuttige afkoeling. Een oogen-
blik later lachte ik.
„Laten we het beschouwen als een goed voor
teeken," zei ik. „In ieder geval zal ik mijn uiterste
best voor u doen. Maar ik ben geen detective,
miss Fleming. Vindt u niet, dat we er een moeten
raadplegen
„Alstublieft geen politiezei ze verschrikt.
„Ik dacht dat u misschien iets zou kunnen doen
zonder er een detective in te mengen."
„Als u me dan eerst eens precies vertelde, wat
er gebeurd is op den dag, dat uw vader heenging.
De kleinigheidjes ook dat kunnen strootjes zijn,
die de een of andere richting uitwijzen."
„Dan zal ik bij het begin beginnen," sprak ze.
„We wonen op Monmouth Avenue wij tweeën
en het personeeleen keukenmeid, twee dienst
meisjes, een werkmeid, de butler en een chauffeur.
Mijn vader brengt een groot deel van zijn tijd in
de hoofdstad door en in de laatste twee jaren, sinds
mijn oude gouvernante naar Duitschland terug is,
ga ik in dien tijd gewoonlijk naar de zusters van
mijn moeder te Bellwood, miss Letitia en miss
Jane Maitland."
Ik knikte de dames Maitland kende ik heel goed.
Ik had het laatste jaar voor miss Letitia vier ver
schillende testamenten gemaakt.
„Mijn vader ging weg den tienden Mei. U zegt,
dat ik er alles van vertellen moet, maar er is niets
van te vertellen. We hebben een auto, maar die
was juist in de reparatie. Vader stond na het ont
bijt op van tafel, nam zijn hoed en liep de deur uit.
Hij was nogal boos om een brief, dien hij aan tafel
had zitten lezen."
„Zou u dien brief kunnen vinden vroeg ik
vlug.
„Dien heeft hij meegenomen. Ik wist, dat hij
van streek was, want hij zei niet eens, dat hij heen
ging. Hij nam een taxi, en ik dacht, dat hij naar
zijn kantoor ging. Maar de typiste zegt, dat hij
er niet geweest is. Hij is ook niet in Plattsburg,
want daar hebben ze iederen dag geprobeerd hem
intercommunaal op te bellen."
Ondanks haar openhartig gezicht kreeg ik den
indruk, dat ze iets verzweeg.
„Waarom vertelt u me niet alles?" vroeg ik.
„Wat u verzwijgt kan wel juist het punt zijn,
waar het op aankomt."
Zij bloosde. Toen deed ze haar zakboekje open
en overhandigde mij een strook ruw papier. Daarop
stond, in slordige cijfers, het getal 1122. Meer
niet.
Ik was bang, dat u me uit zou lachen," zei ze.
„Het lijkt zoo onnoozel 1 Ziet u, den tweeden
avond, dat vader weg was, voelde ik me zenuw
achtig en kon niet slapen. Ik verwachtte hem
ieder oogenblik en bleef liggen luisteren, of ik
zijn stap op de trap hoorde. Om een uur of drie was
ik er zeker van, dat ik iets hoorde in de kamer
Lorre max de laatste dagen
Heelemaal niet in d'r schik.
Was zij anderx nogal spraakzaam.
Tfianx gaf Lorre haast geen kik.
Stiekum zat zij in haar hoekje.
Liet haar warm prakje staan.
Als Mevrouw wou koppiekrauwen
Keek zfj haar verdrietig aan.
Man." zei Moeder legen Vader.
,,'t (laat met Lorre nasi verkeerd,
Zie haar nou eens lodd'rig kijken.
j Truien heeft zij al verleerd."
„Kom" zei Vader, ,,'t gaat wel oner.
(leef d'r maar eens asperien,
Is ze morgen meer zoo lekker
lis een kip, dat zal je zien."
Lorre voelde '1 einde naderen.
Lorre leed ondraaglijk pijn.
Tegen pa/iegaaienziekle
Helpt geen enkel medicijn.
En toen op een zeek'ren morgen
Moeder vroeg: „Hoe gaal het scha1
Zag zij. dat haar lieve Lorre
's \aclits tien geesl gegeven had.
Lorre rust nu in een kistje.
Aan het randje van de sloot.
Op een prettig, zonnig plekje
In der aarde diepen schoot.
't Kinderlooze echtpaar, dal steeds
Lorre feeder had bemind.
Verloor om zoo eens uit Ie drukken
In 't stomme dier zijn eenig kind.
onder de mijne een soort gekraak alsof iemand
voorzichtig rondsloop. Ik was blij, want ik dacht,
dat het vader was. Maar ik hoorde hem de deur
van zijn slaapkamer niet sluiten, en ik werd hoe
langer hoe klaarder wakker. Eindelijk stond ik
op en ging door de hall naar zijn kamer. De deur
stond op een kier, ik stak mijn hand naar binnen
en draaide het electrisch licht aan. Ik had het on
verklaarbare gevoel, vóór ik naar binnen keek,
dat er iemand vlak bij me was, maar de kamer was
leeg en de hall ook."
„En de strook papier?"
„Toen ik zag, dat de kamer leeg was ging ik erin.
Het papier zat met een speld op het bed, op vaders
kussen. Eerst dacht ik, dat het verloren was of
er op was gewaaid, maar toen 'ik de speld zag
schrok ik. Ik ging terug naar mijn kamer en belde
Annie, het tweede meisje, die meteen zoo'n beetje
mijn kamenier is. Het was half vier toen Annie
beneden kwam. Ik' nam haar mee naar vaders
kamer en wees haar het papier. Ze wist zeker,
dat het er nog niet was, toen ze om negen uur de
dekens had teruggeslagen."
„Elf twee en twintig," herhaalde ik. „Tweemaal
elf is twee en twintig, maar daar hebben we niet
veel aan."
„Nee," beaamde ze. „Ik heb al gedacht, dat het
misschien een telefoonnummer was en ik heb alle
nummers 1122 in de omgeving opgebeld."
Onwillekeurig lachte ik en na een paar seconden
glimlachte ze zelf ook.
„We hebben geen erg schrandere invallen,"
zei ik eindelijk. „In ieder geval miss Fleming,
als ik de zaaik heel ernstig vond, zou ik niet lachen,
maar ik twijfel er niet aan, of in een paar dagen
is alles in orde. Maar om op dat papiertje terug te
komen hebt u het personeel laten wekken en het
huis laten doorzoeken
„Ja Annie zei, dat Carter thuis gekomen was
en ze ging naar boven om hem te wekken, maar
ofschoon zijn deur van binnen gesloten was, gaf
hij geen antwoord. Annie en ik draaiden boven alle
lichten van de trap en de benedengang aan. Toen
gingen we samen naar beneden en keken rond.
Alle ramen en deuren waren dicht, maar in vaders
studeerkamer, op de eerste verdieping, zagen we
de laden van het bureau openstaan. En in de bi
bliotheek was het kleine kastje van mijn bureau,
waar ik het huishoudgeld in bewaar, opengebroken
en het geld was weg."
„En u vermiste niets anders?"
„Niets. Het zilver op het buffet in de eetkamer,
allerlei kostbare dingen in het kabinet in de huis
kamer, niets was aangeroerd."
„Misschien is het Carter geweest," peinsde ik.
„Wist hij, waar u het huishoudgeld bewaarde?"
„Mogelijk wel, maar ik denk het niet. Boven
dien, als hij stelen wou, kon hij veel kostbaarder
dingen nemen. Mijn juweeelen en die van mijn
moeder lagen in mijn kleedkamer, en die was niet
op slot."
„En zijn ze daar niet aan geweest
Ze aarzelde.
„Er aan geweest wel," gaf ze toe. „Mijn groot
moeder liet aan elk van haar kinderen een aantal
losse parels na. Die bewaarde ze ongeregen, een
bizondere liefhebberij van haar. Tante Jane en
tante Letitia hebben de hare altijd zóó bewaard,
maar mijn moeder had van de hare allerlei dingen
laten maken, allemaal ouderwetsche dingen. Die
waren in een gesloten la in mijn zitkamer, waar ik
ze altijd bewaard heb. Den volgenden iuorgen was
de la los en stond half open, maar er was niets
weg."
„Had u daar al uw juweelen
„Alles, behalve één ring, dien ik bijna nooit af
doe." Ik volgde haar blik. Door haar handschoen
heen was de vorm zichtbaar van een ring met één
steen. „Negentien van de...." Ik gaf mij zelf 'n
standje en stond op.
„Het ziet er niet uit als een gewone inbraak,"
zei ik. „Maar ik ben bang, dat ik niet genoeg fan
tasie heb. Wat u me verteld hebt, moet eten en
drinken zijn voor menschen met een gave voor ont
leding en combinatie. Mijn geest gaat niet zoo
makkelijk dien kant uit. Negentien van de vijf-en
dertig blijft zestien, volgens mijn nuchtere manier
van denken, maar ik ken menschen, die er gemoede
reerd nul van zouden maken."
Misschien begon ze te vreezen, dat ik niet goed
wijs washaar gezichtje stond althans weer
even wanhopig als in het begin.
„We moeten hem vinden, meneer Knox," drong
ze aan, terwijl ze opstond. „Als u een detective
kent, dien u zeker kunt vertrouwen, laat hij u dan
alstublieft helpen. Maar u begrijpt, dat de onver
klaarbare afwezigheid van den schatmeester zoo
veel mogelijk geheim moet worden gehouden.
Van één ding ben ik zekerhij blijft niet vrijwillig
weg, hij wordt gedwongen U weet niet wat voor
vijanden hij heeft -- mannen als Schwartz, die
geen principes en geen geweten hebben."
„Schwartz 1" herhaalde ik verbaasd. Henry
Schwartz was de leider van zijn partij in den staat
de man, van wien één zijner tegenstanders bij een
verkiezing had durven zeggen, dat hij op een zóó
laag peil van menschelijkheid stond, dat er een
wonder van den hemel noodig zou zijn, om hem
op te heffen tot het peil van totale nietswaardig
heid. Hij nu en Fleming werden algemeen be
schouwd als de kapitein en de eerste luitenant van
de rooversbende, die toen het schip van onzen
staat bestuurde.
„Meneer Schwartz en mijn vader zijn bondgenoo-
ten in de politiek," legde het meisje blozend uit,
„maar ze zijn geen vrienden. Mijn vader is een
heer
(Wordt voortgezet)