HETTlMEISJE MET HET
GOUDEN HART
door Claverten
32 VRIJDAG 28 MAART 1930 No. 2
Zoo werd ze genoemd in het barre Noorden
„the girl with the gold heart", en als zoo
danig was Catharine, de dochter van den
Engelschen Zendeling, bekend zoowel bij de Eskimo-
stammen aan de uiterste Poolkust als bij de
trappers en jagers van de beruchte sneeuwvlakte,
en er was misschien geen man in dat deel van
het Noorden, die niet met vreugde zijn leven zou
hebben gegeven, om het hare te redden of om
haar eenig leed te besparen.
Haar vader, vroeger Zendelingsconsul van Alaska,
had na den dood van zijn vrouw verzocht, van zijn
werkzaamheden aan den Zendingspost te worden
ontheven en begaan met het lot van zijn honderden
blanke en gekleurde broeders en zusters, die toen
maals daarboven in het uiterste Noorden zonder
verpleging of verzorging bezweken aan de pokken
en de cholera, besloot hij zijn verder leven te wijden
aan de verzachting van het leed van de zieken in
de witte wildernis.
Lang had de Zendeling geaarzeld, voor hij
zwichtte voor den aandrang van Catharine, hem
te mogen vergezellen, veel liever had hij haar aan
den Zendingspost onder vertrouwde hoede achter
gelaten, maar de beden van zijn dochter waren
zoo dringend geweest, dat hij tenslotte zijn be
zwaren op zij had gezet, en haar had meegenomen
naar het Noorden. In de zes jaren dat Catharine
hem bij zijn omvangrijk liefdewerk had bijgestaan,
had de Zéndeling zijn besluit nog geen oogenblik
behoeven te betreuren; uit het kleine, teere meisje
van voorheen was de dappere, sterke jonge vrouw
gegroeid, die zoowel tegenover een dreigend
gevaar met vastberadenheid geweer en revolver
durfde hanteeren, als met liefdevolle voorzichtig
heid de afzichtelijke vrieswonden van de trappers
wist te reinigen en te verzorgen. Door die opoffe
ring van de beste jaren van haar jongemeisjesleven
aan de belangen en de nooden van de ruwe be
woners van het meest verlaten deel van de wereld,
had zij zich den eerenaam veroverd van „het
meisje met het gouden hart", en zelfs de ruwste
trapper en farmer en de meest onbeschaafde
Eskimo vormde in het diepst van zijn hart een
zegewensch voor haar geluk, als haar naam in
de kampen, in de blokhuizen of in de sneeuw-
hutten werd genoemd.
Dien morgen was de Zendeling in gezelschap
van zijn eenigen halfbloed-bediende met zijn
hondenslede naar het Noord-Westen getrokken,
waar de Engelsche vossenfarmer zijn hulp had
ingeroepen. Voor zijn vertrek had hij Catharine
op het hart gedrukt, zich niet te ver van het blok
huis te verwijderen, de winter was ongehoord
streng geweest, duizenden dieren waren dood
gevroren en nu, tegen de lente, had het gebrek
aan voedsel de wolven in groote troepen uit de
bosschen naar de barre vlakte gedreven, waar zij,
jagend op mensch en dier, met alles wat verslind-
baar was, de knagende pijn van den honger tracht
ten te stillen. Zijn waarschuwingen waren echter
overbodig geweest, Catharine wist hoe gevaarlijk
wolven zijn, als zij hongerig waren, en dat niets
voor hun élan en woede veilig was, als zij in troe
pen waren aaneengesloten. Haar vader zou eerst
den anderen dag terug kunnen keeren, maar zonder
vrees was zij achtergebleven en na dien dag haar
bezigheden te hebben verricht, begaf zij zich
's avonds ter ruste.
De jonge Pat O'Neil, de kleine, roodharige en
misschien de leeiijkste Ier, die ooit in het Noorden
een bedreiging is geweest voor het leven van wolven
en vossen, was dien middag van de Noordelijkste
levensmiddelenpost naar het Zuiden getrokken en
tegen den avond had hij bij den Engelschen vossen
farmer den Zendeling ontmoet,die hem had verzocht
op zijn trek het Zendingsblokhuis aan te doen,
teneinde zich te overtuigen of alles in orde was.
Met vreugde had de kleine Ier beloofd aan dat
verzoek te voldoen en zijn hart was verruimd door
een gevoel van geluk bij de gedachte, dat hij het
Engelsche meisje, dat hij adoreerde als misschien
geen ander man in het Noorden, in eenig opzicht
behulpzaam zou kunnen zijn. Pat O'Neil hing het
meisje aan met de zwijgende genegenheid en trouw
van een hond en alleen het lichten van zijn oogen,
als hij in haar gezelschap was, verried wat er moest
omgaan in zijn jonge, onbedorven ziel. Hij wist
dat zijn liefde hopeloos was, en hoewel hij ver
moedde dat het meisje zijn gevoelens had be-
begrepen, zou hij zich liever zijn tong hebben
afgebeten dan haar, het meisje dat in het Sneeuw-
land bijna als een wezen van hooger orde werd
beschouwd, ooit iets van zijn genegenheid te be
kennen.
Op zijn trek naar het Zuiden was Pat O'Neil nog
twee uren van het blokhuis verwijderd, toen in den
donkeren avond de eerste wolvenroep over de
vlakte klonk. Het was een enkele wolf die zijn
soortgenooten bijeenriep en de kreet werd weldra
beantwoord door het heesch geblaf van mannetjes
en wijfjes. De Ier werd ongerust bij de gedachte
aan wat zijn lot zou zijn, als een wolventroep op
zijn sledespoor zou komen hij had dien middag
aan de afgeknaagde sparresprui'ten en aan de bal-
PERZ1SCH VOLKSLE VEN
De hoop nart Perzië.
siestruiken gezien, hoe groot en scherp
de honger moest waren onder de dieren
wereld van de vlakte. Met vaste hand
leidde hij de hondenspannen in de goede
richting en spoorde zijn dieren tot
steeds grooteren spoed aan. De wolven-
kreten werden nu geregeld herhaald en
beantwoord en een huivering beving de
Ier, als hij dacht aan het gevaar waarin
Catharine kon verkeeren. Het verlangen
om spoedig de beschermende blokhut te
bereiken, waar zij misschien in onrust
verkeerde, deed hem de rendierzweep
veelvuldiger gebruiken dan anders, maar
met een zucht van beklemming bemerkte
hij, na een onafgebroken ren van een uur,
dat de honden afgemat werden. De
spannen inhoudend, liet hij hen eenigen
stijd stapvoets voortgaan, terwijl hij, op
zijn sneeuwschoenen glijdend langs de
hondenspannen, de dieren voortdurend
bemoedigde.
De slede was den laatsten uitlooper van
het sparrenwoud gepasseerd en nog slechts
zes mijlen scheidden hem van het blok
huis, toen de wolvenkreten opnieuw en
nu van veel dichterbij hem verontrustten
en een oogenblik later ontstelde hij
hevig, toen de eerste roep uit tientallen wolven
kelen beantwoord werd. De kleine Ier wist wat dit
beteekende, de troep zat op zijn sledespoor en het
was nu slechts een wedstrijd tusschen de honden
en de wolven achter hem, om aan een slachting te
ontkomen. Vlug nam hij opnieuw in de slede plaats
en liet de honden opnieuw in den ren overgaan.
Twee, drie mijlen gleed hij zoo in volle vaart ver
der, de wolvenroep was dringender, heeseher ge
worden en de kreten klonken allengs veel dichterbij.
De honden begonnen reeds angstig hun gang te
vertragen, de vrees voor de verscheurende vijanden
verlamde hun spieren en slechts met felle, strie
mende zweepslagen kon hij de dieren tot volhouden
bewegen.
Een vreeselijke angst maakte zich langzamer
hand van Pat O'Neil meester; als de troep dertig,
of zelfs maar twintig wolven telde, was het gevaar
voor den dood, zelfs al zou hij het blokhuis bereiken,
ontstellend groot. Slechts éénmaal in zijn jonge
leven had de Ier een overval meegemaakt van een
troep uitgehongerde wolven op een goed versterkt
blokhuis en voor den woesten drang van de razende
duivels waren deuren en vensters bezweken, als
die van een kaartenhuis. Al zou hij de hut bereiken,
al zouden hij en het meisje zes, acht of tien van de
dieren kunnen neerleggen, dan nog zouden er ge
noeg overblijven, om den dood van de anderen -op
verschrikkelijke wijze te wreken.
Een zacht geknetter, als van een ver verwijderd
geweervuur, dat allengs aanzwol, trof zijn oor, het
was de nadering van het Noorderlicht, dat den nacht
van het Noorden verandert in den dag. Een mat
lichtschijnsel werd eerst, als aarzelend, over de
vlakte geworpen, toen vielen plotseling de stralen
bundels, in honderden kleurschakeeringen, vanuit
het Noorden over het sneeuwland en vervloeiden
daar tot een gprdijn van licht. Pat was nog twee
mijlen verwijderd van den zoom balsiestruiken
waarachter het blokhuis lag, toen hij zich in de
slede oprichtte en een blik achter zich wierp. Wat
hij zag vernietigde plotseling alle hoop op behoud,
want op een kleine mijl afstand teekende zich
in de blanke sneeuw een donkere streep af van
zich snel voortreppende lijven van tientallen,
tientallen wolven, alle even begeerig naar zijn
leven en naar dat van de honden, alle hijgend
naar het lauwe bloed van mensch en hond.
Een snik welde op in de borst van den Ier en
met een jammerkreet in zijn hart begreep hij, dat
dit het einde moest zijn van alle aardsche vreug
den en verwachtingen. Wanhopig verzette hij
zich tegen de gedachte aan dezen verschrikkelijken
dood, in de eenzaamheid verscheurd en versplin
terd te worden door woedende wolven. Misschien,
misschien kon hij het blokhuis nog bereiken,
dacht hij, maar wat zou zijn lot dan zijn binnen
eenige uren Wat zou het lot dan zijn van het
meisje Mocht hij, die haar liefhad als niemand
anders in zijn leven, haar leven ook maar een