DOOR OCTAVUS ROY COHEN 34 VRIJDAG 28 MAART 1930 No. 2 De Gebrandmerkte Hij zag alle kleur uit haar wangen wegvloeien, toen ze in haar verwarring haar toevlucht zocht in handelend optreden, en met uit gestoken handen de kamer doorliep, naar hem toe. Haar zachte stem trilde. „Bob," zei ze eenvoudig en ongekunsteld, „ik ben zoo blij, dat je hier bent." Hij nam haar handen, omdat hij niet goed wist, wat hij anders doen moest, en bij den druk van haar zachte vingers doortrilden hem half-vergeten aandoeningen, en een diepe ontroering, waartegen de verbittering, die hem vervulde, zich niet lang zou kunnen verzetten. Het bloed steeg hem naar de wangen en hij liet haar handen vallen, alsof ze hem brandden. „Dank u," mompelde hij. Er was diep medelijden in den blik, dien ze op hem richtte, terwijl ze hem naar den divan leidde en zelf naast hem ging zitten. Hij zonk diep weg in de ongewone luxe van de veerende kussens, maar hij bleef star en onbeweeglijk en keek opzij weg, de groote kamer in. Lois wierp een blik op zijn profielalle zachtheid was verdwenen. Het was een scherp, bijna grimmig profiel hard als graniet. Hij scheen eerder van den leeftijd van haar vader dan van haar eigen jaren. En hij scheen vergeten te zijn, hoe hij een gesprek moest voeren. Haar eigen taak was ontzaglijk moeilijk. „Was alles goed in orde op je kamer?" „Ja, juffrouw." „En de kleeren „Ja juffrouw." De tranen kwamen haar in de oogen en ze legde haar handen op de zijne met een spontaan gebaar van droefheid en medelijden. „O I Bob doe zóó niet 1" „Hoe niet „Zeg geen „juffrouw" tegen me. Toe kun je me geen Lois noemen, zooals je gewoon was Kunnen we onze vriend schap niet voortzetten van 't punt, waar we haar achterlieten „Ja juffrouw dat zal wel." In de deur verscheen een glimp van Croesus' grijns. „Het diner is opgediend, juffrouw Lois." Zij stond op en wachtte op hem. Samen liepen ze naar de eetkamer zij jong en soepel, vol van de veerkracht en be valligheid van gezondheid en jeugd hij met een tred zoo afgemeten en regel matig als de roffel van een treurmarsch met gebogen hoofd, zijn oogen strak op den grond gericht en zijn lippen opeen- geperst tot een dunne, strakke lijn. Bij de deur voegde Peter Borden zich bij hen. De oogen van vader en dochter ont moetten elkaar een seconde, en de blik, dien zij wisselden, drukte heel hun ge meenschappelijke zorg uit en beloofde wederzijdsche samenwerking in de zware taak dezen man schadeloos te stellen voor het onrecht, dat hem was aan gedaan. Peter Borden zat aan het hoofd van de tafel, zijn dochter tegenover hem. Tusschen hen in had Bob Terry zijn plaats gekregen. Hij werd half verblind door den glans van het damast, het glin sterend zilverde zachte rust om hem heen was een ongekende gewaarwording. Herinneringen en beelden uit de laatste drie jaren stegen met bijna spookachtige duidelijkheid in hem op de voedering, driemaal daags een lugubere opmarsch naar een onmetelijke eetzaal, waar tinnen borden al hoog opgeladen stonden met voedzaam, maar onsmakelijk eten waar de mannen op kleine, harde krukjes zaten en het spreken hun niet vergund was. Driemaal daags gedurende drie jaar was hij zoo gevoe derd met de rest van den troep gevoederd en weggezonden. De maaltijden waren de ergste ver schrikkingen geweest, niet omdat het voedsel niet goed en overvloedig was, maar omdat ze de meest dierlijke verrichtingen van het heele dagprogram leken. Er werd weinig gesproken tijdens het maal. Een gewoonte is maar moeilijk in één oogenblik af te schudden, en Bob had geleerd, niet te spreken. Borden en zijn dochter waren nerveus en slecht op hun gemak. De situatie verbijsterde Bob Terry.'Zelfs in de oude dagen had hij nooit durven droomen van een luxe als deze. Nu en dan was hij als gast in dit huis ontvangen, terwille van zijn vriendschap met Lois, en ook omdat Borden graag openlijk blijk gaf van zijn persoonlijke belangstelling in den jongen man. Maar zijn eigen levenswijze was zeer beschei den geweest, zooals dat past aan een jongmensch, dat nog maar klerk is en hoopt op een goede toe komst. Nu De koffie werd rondgediend. Sigaren en sigaret ten werden Bob toegestoken. Hij koos een sigaret en op Borden's voorstel keerden ze terug naar de zacht verlichte huiskamer, waar Croesus hun de koffie nadroeg. Ze rookten in stilte. Lois zat op den divan en Bob naast haar. Peter Borden, die tegenover hen zat, sloeg hen ernstig gade. Tenslotte begon hij te spreken, met onzekere stem. „Bob," zei hij. „Ik wilde eens met je praten in Lois' bijzijn." De oudere man aarzelde, toen wierp hij zich Een kijkje op den Langen Achterweg met op den achtergrond de Ned. Hervormde kerk. moedig op zijn onderwerp „Drie ^7 jaar geleden verleende ik er mijn IN O. medewerking toe, om je naar de gevangenis te zenden voor een misdaad, die je niet bedreven had. Ik behoef niet te herhalen, dat ik te goeder trouw was maar nu is de tijd gekomen om alles te doen, wat ik kan, teneinde je schadeloos te stellen voor wat er gebeurd is." Hij hield op en verwachtte blijkbaar, dat de jonge man zou spreken. Maar Bob bleef zwijgen, zijn gezicht was star en zonder uitdrukking. „Ik geef me er natuurlijk ten volle rekenschap van,"gingBorden voort, „dat de tijd niet teruggezet kan worden en dat, wat gebeurd is, niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Je kunt niet terug gaan naar wat je was, toen ik mijn treurige vergis sing maakte. Zie je, Bob, ik dacht, dat je schuldig was iedereen dacht, dat je dat was. De zaak leek me dubbel verschrikkelijk, omdat ik méér dan een werkgever voor je geweest was in zekeren zin zelfs meer dan een vriend. Ik had mijn huis voor je opengesteld, ik had toegestemd in een vriend schap met mijn dochter. Ik was oprecht veel van je gaan houden. Ik had groote plannen voor je toe komst, en om je daar het bewijs van te leveren, gaf ik je een post van vertrouwen. Toen kwam die ellendige geschiedenis van de verduistering. Alle ontdekkingen schenen naar jou heen te wijzen. Zelf deed je niets om je te recht vaardigen. Ik was diep teleurgesteld en bitter ge griefd. En Bob je zult dit waarschijnlijk nooit begrijpen maar toen er op gezinspeeld werd, dat ik misschien zou kunnen besluiten, de zaak niet te vervolgen, schonk ik aan die mogelijkheid geen seconde aandacht. Ik geloof in den Staat, Bob en in de instandhouding van onze gemeenschap. Ik geloof ook, en zal altijd blijven ge- looven, dat, wanneer er een misdaad begaan wordt, de Staat beleedigd wordt en niet het individu. Toevallig denkt de wet er óók zoo over; maar het is ook mijn persoonlijke theorie, waar ik steeds aan vasthoud. Het was daarom niet het verloren geld, dat me er toe bracht, de zaak te doen vervolgen het was de overtuiging, dat ik geen recht had, mijn getuigenis onder mij te houden. Je zult mijn houding wel nooit kunnen begrij pen en ik vraag je ook niet, dat te beproeven. Ik tracht je alleen uit te leg gen, waarom ik deed zooals ik gedaan heb. Ik tracht je te bewijzen, dat mijn motieven niet bekrompen of kleinzielig waren. Wat voorbij is, is voorbij dat hoop ik ten minste. Op mij rust nu de taak, om, althans zooveel mogelijk, de fout te herstellen, die ik heb gemaakt. Ik besef ten volle, dat het gevangenisleven zijn stempel op iemand druktik weet, dat de drie jaren, die je daar hebt doorge bracht, nooit kunnen worden uitgewischt. /Maar ik bied je in alle oprechtheid aan, te doen wat ik kan en ik hoop, dat je mijn aanbod zult aanvaarden. Ik zeg je dit alles in het bijzijn van Lois, omdat ook zij er haar taak in zal te vervullen hebben." Borden zweeg een oogenblik en stak een sigaar op. „Mijn voorstel is, dat je in mijn huis komt wonen voorgoed als een lid van mijn huisgezin. Ik wensch, dat je al wat ik bezit als het jouwe zult beschouwen. Je hebt maar te vra gen om wat je verlangt, en ik zal het je geven. Ik ben geen rijk man, in de beteekenis die tegenwoordig aan het woord rijkdom wordt gehecht maar ik ben verre van arm. En dus, Bob is

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14