No. 2
VRIJDAG 28 MAART 1930
35
dit mijn aanbod. Mijn huis, mijn stoffelijke wel
vaart.. cn je moogt me toch zeker niet berooven
van deze ééne mogelijkheid, je althans iets terug
te geven van alles wat ik je ontnomen heb."
De stem van den ouden man brak. En een paar
minuten lang sprak niemand. Bob's gedachten
joegen wild dooreen. Hij had de gevangenis verlaten
met één denkbeeld voor oogen, één starren, ver
beten wraak-wensch dezen man te doen lijden,
zooals hij zelf geleden had hem te verzengen met
hetzelfde vuur, dat hém had verteerd. Geld Wat
beteekende geld voor dezen kwezelenden, ouden
huichelaar? En toen Bob sprak, kwamen zijn woor
den langzaam en wel-overlegd.
„U noodigt me uit, in uw huis te komen wonen,
mijnheer Borden
..Ja."
„Onder welke voorwaarden
Borden trok verwonderd zijn
wenkbrauwen op.
„Wat bedoel je?"
„Wat zijn de voorwaarden,
aan mijn verblijf hier verbon
den Welke verplichtingen
neem ik op me?"
„Geen enkele. Natuurlijk
niet."
„Meent u dat
„Absoluut."
Terry's haat jegens dezen
man was niet dood. Integen
deel, hij vlamde nog feller op
bij dit breed ten-toon-spreiden
van grootmoedigheid. Hij zag
alles als door een donker glas,
en de verschrikkingen van het
gevangenisleven stonden hem
nog te scherp voor den geest.
Zijn doffe oogen zwierven
door de weelderig ingerichte
kamer. Ze bleven toevallig rus
ten op de tengere gestalte van
Lois Borden. Lois, de vertroe
telde en gekoesterde Lois, de
verwende, verafgode dochter
van een toegefelijken vader
Lois, het meisje dat Bob eens
zoo deemoedig had vereerd. Hij vroeg Borden nog
maals uit met een vreemden, hardnekkigen aan
drang.
„Er zouden dus geenerlei beperkingen gemaakt
worden
„Geen enkele."
Bob Terry's blik rustte op Lois Borden's ge
zichtje. Haar oogen werden als door een geheim
zinnige macht naar de zijne getrokken. De hare
waren zacht en wazig bruin de zijne eens blauw
hadden nu de kleur van graniet.
Het was een lang, bijna hypnotisch staren. En
Bob Terry gaf zijn antwoord zonder zijn blik van
het gelaat van het meisje te wenden.
„Ik neem het aan, mijnheer."
ZEVENDE HOOFDSTUK
LJet geniale hoofd, dat den man in zekere kringen
tot 'n beroemdheid had gemaakt, werd gedragen
door zeer smalle schouders. Hij was vrij klein en
tenger, en had een scherp gezicht onder stug haar,
dat nooit heelemaal glad geborsteld was. Hij scheen
een klerk en slechts in die hoedanigheid op zijn
plaats in het bijna weelderig gemeubelde kantoor,
met op de deur dat eene woord Privé.
Toch was dit John Carmody's kantoor en Car-
mody was de man met het scherpe gezicht, die aan
het bureau zat en met de nauwlettcndste zorg zijn
keus maakte uit twee soorten geparfumeerde siga
retten. Hij was gekleed met een eenvoud, die bijna
strengheid kon genoemd worden.
Zijn privé-kantoor lag op een hoek van de veer
tiende verdieping van het gebouw der Eerste
Nationale Bank, en tusschen dit vertrek en de
hall lagen andere kantoren die van rechtsgeleerde
huurlingen, die machinaal werk voor hem deden en
van rechtskundige klerken, van talrijke stenografen
en typisten en archief-bedienden. Men verkreeg
niet gemakkelijk audiëntie bij John Carinody
en nooit als hij het zelf niet wenschte. Er waren er
veel geweest, die getracht hadden, op eigen ge
legenheid tot hem door te dringen en altijd
zonder eenig succes. De schuchteren stieten op
ijzige ontoeschietelijkhcid en wie wellicht een diepen
persoonlijken wrok koesterde tegen den spitsen
kleinen man in de hoekkamer, trad men zoo noodig
met bruusk geweld in den weg.
John Carmody had vijandenvijanden van
beteekenis, want om een vijand van Carmody te
kunnen zijn, moest men iets beteekenen. Opper
vlakkig gezien was de man slechts een practi-
seerend advocaat, die opvallend veel succes had in
strafzaken in werkelijkheid was hij een alwetende
en bijna almachtige stuwkracht in de stedelijke
en Staats-politiek, terwijl hij in voortdurend con
tact bleef met de onderstroomingen van het
proletariaat.
Persoonlijk hechtte hij volstrekt geen waarde
aan een politieke vermaardheid. Hij dong niet naar
vooraanstaande ambten en zou ze geweigerd heb-
SCHIEDAM De Nieuwe Sluis en Breede Marktstraat, gezien vanat de Oude Sluis.
ben, wanneer ze hem waren aangeboden. Maar hij
had er pleizier in en het wierp hem onschatbare
persoonlijke voordeden af om hen, die zulke
ambten wél bekleedden, op de vingers te kijken.
Het is van een niet te onderschatten beteekenis,
vooraf te weten, wie in een buitengewoon belang
rijke zaak tot de gezworenen zullen behooren
het is voor een advocaat bijzonder belangwekkend,
precies te weten, wie de ware schuldigen zijn
zoodat deze personen dikwijls zijn diensten zochten
uit zelf-verweer eenvoudig om lippen te verzege
len, die anders den districts-gevolmachtigde in
teressante dingen zouden kunnen toefluisteren.
Dat was John Carmody: een vlijmscherp ver
nuft achter een glad masker van democratische
welwillendheideen meesterlijk speler, die met
vaste hand zijn schaakfiguren voortschoof over
het groote bord van den Staat iemand die tot op
een haarbreedte wist te berekenen, hoever hij gaan
kon, wat hij kon of moest doen en wót hij beter
kon laten rusten. Hij had schik in de bijna naïeve
hulde, hem door de wereld der misdadigers ge
bracht. De leden van dat gilde verschaften hem
een niet te versmaden praktijk, maar wat nog meer
waarde voor hem had ze verstrekten hem, bewust
of onbewust, in hun haast kinderlijk-openhartige
verhalen duizend kleine inlichtingen, kleine snip
pertjes waarheid of waarschijnlijkheid, die hij
meesterlijk wist te verwerken in zijn groote web
ben, en die hem in staat stelden, zijn eigenaardige
positie te handhaven en nog voortdurend te ver
sterken.
Alleen uiterst eerlijke en rechtschapen heden
durfden openlijk hun afkeer van John Carmody
te doen blijken. Wanneer ze zich scherp over hem
uitlieten wel, dat moesten zij weten, en hun
machteloosheid amuseerde hem ontzaglijk. Ze
waren niet in staat, hem uit de exclusieve clubs
van de stad of uit de beste maatschappelijke
kringen te bannen. Maatschappelijk was hij on
aantastbaar. Alle mannen kwamen willens of on
willens onder den indruk van zijn geniale persoon
lijkheid, en wat de vrouwen betreft Carmody
nam niet de minste notitie van haar en toch was
er niet één, die niet vol enthousiasme over hem
sprak, niet één, die hem, hoe dan ook, zou willen
tegenwerken.
Slechts een of twee van Carmody's intiemste
vrienden en geen enkele van zijn vijanden
wisten van de zwakke plek in zijn onkwetsbaarheid,
van het geheim in zijn dagelijksch leven. Men
beschouwde hem als volkomen ongevoelig, ais
ontoegankelijk voor eenige zachtere menschelijke
aandoening. En toch school er achter dat uiterlijk
van effen zakelijkheid een sterk bewogen gemoeds
leven en nu en dan dreigde dit zijn nuchter overleg
zelfs parten te spelen. Het had Todd Shannon
naar de gevangenis gezonden.... Carmody had
zijn eigen gezworenen kunnen hebben bij die rechts
zitting, zoo gewillig als marionetten bij zijn lichtste
rukje aan de touwtjes in zijn
hand. En hij zóu ze in zijn
hand gehad hebben, wanneer
hij, juist in die dagen, geen
kennis had genomen van
Kathleen's voornemen om in
zijn dienst te treden. Met Kath-
~Ieen als zijn particuliere secre
taresse, leek het hem in zijn
eigenbelang wenschelijker, dat
Todd in de gevangenis was.
Ondanks diens kinderlijke be
wondering voor hem, Carmody,
leek het hem toch" niet onmo
gelijk, dat Todd al zijn invloed
zou aanwenden om het meisje
van 'n huwelijk met hem terug
te houden. Kathleen hing aan
haar oom als aan een vader..
En zoo ging Todd naar de ge
vangenis terwijl hij zoowel
als zijn nichtje vervuld waren
met diepe bewondering voor de
belangelooze bemoeiingen van
den grooten man in Todd's
voordeel en Carmody was
vrij om te trachten het meisje
te winnen en voor het leven
aan zich te binden.
Verscheidene jaren lang had
zij hem nu reeds voortdurend
teleurgesteld. Hij wist, dat zij 'n
groote vereering had voor zijn macht en bekwaam
heid. Haar bewondering voor wat hij tot stand wist
te brengen, sprak uit elk van haar blikken en
gebaren en toch, in al die jaren van voortdurend
samenzijn had hij nooit door den sluier van haar
persoonlijke terughouding kunnen heendringen.
Hij stond nu verder van het meisje af dan in de
dagen, toen Todd Shannon naar de gevangenis
ging, en hij was véél te slim en een veel te bekwaam
veldheer om een catastrofe te riskeeren door één
groote strategische fout. Hij was er nooit in ge
slaagd, haar ervan te overtuigen, dat hij een ge
woon sterveling was en geen halfgod en vrouwen
van vleesch en bloed plegen haar hart niet weg te
schenken aan mythologische helden.
De deur ging open en een man kwam binnen.
Het was een ontzaglijke gestalte, schilderachtig
op een heel eigen manier. Officieel was hij John
Carmody's incasseerder. Practisch was hij Car
mody's „Vrijdag".
Zijn zes voet lange figuur teekende zich reus
achtig af tegen de paneelen van de notenhouten
deur, massief en onwrikbaar. Het prachtig ge
vormde hoofd was bijna geheel kaal en glansde
in de baan morgenzon, die door het oostelijke raam
naar binnen stroomde. Zijn kaken waren die van
een beroepsbokser, zijn gang was die van een over-
gespierd worstelaar. Maar wanneer hij sprak,
gaf zijn stem aan wie hem voor 't eerst ontmoetten,
bijna een schok.
De man lispelde 1
Er waren er, die nog steeds dachten, dat Willie
Weaver's lispelen meer een pose was dan een
spraakgebrek. De dunne, fluitende lettergrepen
kwamen belachelijk-zwak uit den breeden, vasten
mond ze waren in de zonderlingste tegenspraak
met de herculische gestalte en de koude, vlakke
oogen. De lispelende Willie Weaver! Een man,
een vechtersbaas. Een levend bolwerk tusschen
|ohn Carmody's tengere gestalte en physieke
gevaren. Niet, dat het Carmody aan moed ontbrak,
maar het ontbrak hem aan de noodige kracht en
dat vulde Willie Weaver aan.
Wordt voortgezet)