TBR D
No. 2
VRIJDAG 28 MAART 1930
27
„Dan mag je blij zijn," riep Fred met een half
verstikte stem en ik liet hen verder aan elkaar over.
Ik had nog wat werk op mijn kantoor, werk, dat
door het gesprek met Hunter was onderbroken, en
om half negen dien avond zat ik weer aan mijn
bureau. Maar ik kon mijn aandacht niet bij de
papieren houden, die vóór me lagen. Na een
vruchtelooze poging om mijn gedachten te dwingen,
gaf ik het op, en om tien uur stond ik weer op straat,
met het bewustzijn van een verloren avond, terwijl
de papieren over de lasterzaak van de Star tegen de
Eagle nog onaangeroerd op mijn bureau lagen. Ik
werd verontrust door een onaangenaam gevoel van
vrees, dat me, bijna tegen mijn wil, in de richting
van de Monmouth Avenue dreef, waar Fleming
woonde. Het was me namelijk te binnen geschoten,
dat miss Fleming misschien niet onmiddellijk het
huis verlaten had, zooals ze me had beloofd,
en dat ze dus kans had op een nieuw bezoek
van het geheimzinnige individu, dat in het bezit
was van een huissleutel.
Het was mij een verlichting te bemerken, toen
ik aan den hoek was, dat het heele gebouw in
duisternis was gehuld. Het meisje had dus woord
gehouden: Daardoor gerustgesteld begon ik het
huis op mijn gemak te bekijken. Het was een
van de ruimste woningen in de stad, niet breed,
maar diep in de zijstraat doorloopend. Er was
een smalle tuin en een garage bij. De straat
verlichting liet den achterkant van het huis
in 't duister, en toen ik bleef staan voor de
poort van de garage hoorde ik positief-zeker
iemand morrelen aan een achterraam van
het gesloten perceel. Een oogenblik later
hield dit geluid op en voorzichtige voetstap
pen kwamen langs het cementen pad. De
indringer deed geen poging om het ijzeren
hek te openenzwart tegen het licht zag ik
hem been-voor-been over de lage heg stap
pen en de straat op g.ian, nog zoo ge-
ruischloos mogelijk. Het was een korte breed
geschouderde figuur met een pet op, en
ongewoon lange armen.
Ik volgde hem, natuurlijk niet zonder span
ning. Ik stelde mij voor, hoe ik hem van
achter aan zou grijpen en naar een politie
bureau brengen of duwen en een ander,
minder prettig beeld kwam mij voor den
geest: dat ik gevonden werd door een voor
bijganger, met een kleine wond, die 't einde
van mijn levensdraad aanduidde. Maar ik was
niet bang. Ik herinner me zelfs, dat ik mij
glimlachend afvroeg, of hij, als ik hem het
koude uiteinde van mijn met zilver versierde
vulpen in den nek hield, zijn armen op zou
steken en zich overgeven. Ik had eens ergens
gelezen van een inbreker, die op die manier
gevangen genomen werd met een schoenhoorn.
Wij liepen niet haastig. Eéns stond de man stil
en stak een sigaret aan, en de geur van een heel
gewoon soort Turksche tabak kwam tot mij. Hij
was toen vlak vóór me, keek mij over zijn schouder
heen aan en ging verder, 'zonder zijn stap te ver
haasten. Wij kwamen niet één politie-agent tegen
en na een wandeling van misschien vijf minuten,
waarin mijn opwinding steeds groeide, stak mijn
vriend met de rubberzolen plotseling de straat
over enging het politie-bureau binnen I
Daarna heb ik, in het vreemde verloop van het
geval Fleming, Davidson nog menigmaal ontmoet
soms had ik het eigenaardige gevoel, dat hij mij
volgde zooals ik hem dien avond had gevolgd, en
ééns had ik gelegenheid, kennis te maken met de
kracht van zijn lange armen, toen hij me door het
bovenraampje van „De Witte Kat" heen hielp,
maar iederen keer, dat ik hem zag, kreeg ik weer
het schaapachtige gevoel, waarmee ik hem naar den
inspecteur van dienst zag slenteren en hem een
gemoedelijk praatje aan zag knoopen met den man
achter de lessenaar.
Twee of drie agenten zaten in het wachtlokaal
tegen den muur, helmen naast hen en jassen los,
wegens de warmte van den vroegen lentenacht.
In een vertrek daarachter zaten er een paar te kaar
ten en te praten. Ik stond in den lichtglans van
het open venster, met het nederig gevoel van een
natte kat, die in de zon zit. Ik kon duidelijk ver
staan wat Davidson zei
„Het huis is dicht," rapporteerde hij, „maar een
yan de ramen gelijkvloers zit niet vast en de grendel
fs slecht. Ik kon Shields niet vinden. Hij moest er
maar een beetje het oog op houden." Hij zweeg en
vischte grinnikend in zijn zakken. „Dit zat aan
den knop van de keukendeur gebonden," zei hij,
een beetje luider terwille van de agenten, en hij
hield een stuk papier omhoog. „Voor Shields,"
legde hij uit, „onderteekend Delia."
„Lees voor," zei de inspecteur lusteloos.
„Beste Tom," las hij met geknepen keelstem,
„we gaan onverwachts ^weg, dus ben ik hier niet
vanavond. Ik ga naar Mammie Brennan en als je
me spreken wilt, kan je Anderson den kruidenier
opbellen. De bediende is een vrind van me. Me
neer Carter, de butler, heeft me voordat ie heenging
gezegd, dat hij een betrekking als kamermeisje voor
me wist, dus ik heb gauw weer een baan. Delia."
De inspecteur fronste de wenkbrauwen. „Ik zal
eens met Tom moeten praten," zei hij. „Zulke grap
jes kunnen we niet hebben in het corps."
Ik stak de sigaar aan, die mij tot voorwendsel
had gediend om op het trottoir te blijven stilstaan,
en ging verder. Het klonk nogal ingewikkeld voor
een nieuweling in het vak, maar als ik den kruide
nierswinkel van Anderson kon vinden, dan kon ik
Mammie Brennan vinden door Mammie Brennan
zou ik Delia bereiken en door Delia was Carter te
ontdekken. Wat ik dan verder zou moeten aan
vangen wist ik niet goed, maar wat miss Fleming
Blijf beeldig blondje - niet o'oor 't spiegel-glas.
in zelfbewondering uw beeld beslaren,
of uw gelaat, omgolfd door gouden haren.
Iiel hoogste heil. door u bezeten, was.
li eet-dat dit schoon oerwelken kan en ras!
doch dat dit feit u nimmer zal bezwaren,
wanneer ge' uw wezen zuiver moogt bewaren,
welks wonder 'k in uw zielvolle' oogen lus
Dééz' spiegel kaatse uw kern steeds schoon en schooner,
dan zult ge' uw leven lang een engel zijn.
aunbidd'lijk staag voor ied'ren aard-bewoner
die méér verlangt dan louter schoonen schijn.
M ijl ware schoonheid is het schoon van 't wézen.
dat géén vergank'lijkheid .ooit heeft te vreezen.
HEKMAN J. HAIJEMAJJE.
over Carter gezegd had maakte hem verdacht in
mijn oogen. Onder het licht van een lantaarn
maakte ik mijn eerste aanteekening in mijn nieuwe
ambt van menschenjager en 't werd zooiets als dit
Kruidenierswinkel Anderson.
Naar Mammie Brennan vragen.
Delia vinden.
Carter opsporen.
Het was at laat toen ik den hoek van de Chestnut
en de Union Street bereikte, waar volgens Fred
een ongeval was gebeurd met Allan Fleming in een
rijtuig. Een verkeersagent stond er niet meer,
en de dienstdoende nachtwacht wist niets van die
botsing, waar ik hem naar vroeg.
„Ze botsen op dit hoekje den heelen dag tegen
elkaar," zei hij gemoedelijk, „en er komt hier iede
ren avond een wagen om de brokken op te rapen,
vooral van auto's. Dat paaltje daar is in de laatste
maand driemaal compleet afgeknapt. Ze zeggen,
dat je pas handig auto-rijden kunt, als je hier den
hoek om kunt komen zonder het te raken."
Terwijl hij nog peinzend den paal stond te be
schouwen, verliet ik hem, en ik ging naar huis en
naar bed. Ik was geen stap gevorderd, ik had een
dag werk op 't kantoor benevens mijn zelfvertrou
wen verloren, en ik had de zekerheid verkregen, dat
Margery Fleming veilig was, in Beilwood, en ik
had het twijfelachtig adres van een dienaar, die
misschien iets wist over den heer Fleming.
Om één uur was ik nog wakker en ik stond uit
onrust op en raadpleegde het telefoonboek. Er
waren twaalf kruideniers in de stad, die Anderson
heetten.
Toen ik eindelijk in slaap raakte, droomde ik,
dat ik een kapotte taxi bestuurde, waar Margery
Fleming in zat, en dat alle huizen kruidenierswin
kels waren en als huisnummer droegen elf twee en
twintig.
DERDE HOOFDSTUK
ACHTENNEGENTIG PARELS
/"leen wonder, dat ik, na zulk een nacht, eerst
laat opstond. Edith hield nog vast aan de af
spraak uit haar wittebroodsweken geen bepaalde
tijd voor het ontbijt, en zij' was met Fred mee
uitgegaan toen ik beneden kwam.
Ik heb groote bewondering voor Edith, om haar
verdraagzaamheid tegenover mijn ongeregeldhe
den van tijd, om haar gezellige ontbijtkamer en
om de glimlachende vriendelijkheid van het perso
neel, dat zij kiest. Volgens mijn theorie is de knor
righeid van een dienstbode een bewijs voor de
knorrigheid van haar meesteres, maar Edith zelf
wijst alle verantwoordelijkheid af en schrijft den
glimlach, waarmee Katie mijn koffie en eieren
binnenbrengt, aan mijn royale fooien toe. Hoe 't
zij, Katie is een gewillig en hartelijk meisje, en ik
geloof vastals zij den alligator had opgeraapt op
de achtertrap en hierbij een stukje van haar duim
had verloren, dan zou ze tegen Edith gezegd heb
ben, dat ze het per ongeluk had afgesneden met het
broodmes, om ons in het bezit te laten van ons
troeteldier en diens verrukkelijken toer, het eindje
van zijn staart in zijn bek te nemen en dan te
spinnen.
Op dien ochtend bracht Katie mij ook nog
een brief, en ik herkende het stijve en eenigs-
zins onwennige schrift van miss Jane Mait-
land.
„Waarde mr. Knox,
Zuster Letitia draagt mij op u te vra
gen, of u vandaag bij ons kunt komen
dineeren, huiselijk-weg. Zij heeft haar plan
nen ten opzichte van het Tehuis voor
Verweesde Negerkinderen veranderd. En
zou u daar graag over raadplegen.
Groetend
Susan Jane Maitland."
Dat was 'n heel gewoon briefje na iedere
vergadering van 't weeshuis-comité had ik er
zoo een ontvangen, wijl miss Maitland als
regel de protesteerende minderheid uitmaakte.
Zij had altijd zeer zwaarwichtige meeningen,
dus als ze die wou verschuiven was er werk
aan den winkel.
Ik kreeg den brief van miss Jane nog voor
kort, toen ik het materiaal voor dit verhaal
aan het verzamelen was, in handen, en ik
hield hem een poosje in de hand, terwijl
mijn geest de keten van gebeurtenissen
naging, waarvan hij de eerste schakel was ge
weest, een reeks van zonderlinge feiten, die
begon, toen ik deze uitnoodiging aannam, en die
ons langs duistere paden en verwarringen, zoo
zonderling, als geen schrijver ze zou durven uit
denken, leidde naar de slot-scène in de Witte Kat.
Mét den brief had ik voor mij een half dozijn voor
werpen en ik rangschikte ze op mijn bureau den
brief het stuk papier, waar 11 22 op stond, dat
Margery mij gegeven had, toen ze mij voor 't eerst
bezocht een notitieboekje, gevuld met zonderlinge
teekens, die wel Arabisch leken en niets anders
waren dan journalisten-stenografieeen spoor
boekje een kogel, lichtelijk afgeplat een dobbel
steen van kalk, die ik huiverend teruglei in een
doosje, waarop stond vergifen 'n smalle gouden
gesp, die ik.... waarvan ik niet huiverde.
Ik hoef niet te zoeken naar spannende momenten
voor mijn verhaal ze liggen hier vóór me.
Dien ochtend ging ik naar mijn kantoor, en
onderweg vond en ondervroeg ik den verkeers
agent van den hoek Chestnut en Union. Maar hij
kon me niet veel vertellen. Hij herinnerde zich het
geval wel, maar de heer in het rijtuig was niet ge
wond en had geweigerd zijn naam op te geven hij
zei, dat hij de stad alleen maar passeerde om van
het eene station naar het andere te gaan, en hij
wenschte geen publiciteit.
Om elf uur beide Hunter op hij zei, dat hij de
zaak zelf ter hand ging nemen, maar dat je bijna
niet dreggen kon in den politieken poel, of je haalde
er heel wat meer uit dan je zocht, en dat was lang
niet altijd een gezond werkje. Hij wou grappig zijn,
en vroeg of ik nog meer k-v's was tegengekomen.
Toen zei ik hem niets van mijn aanteekeningen
over Delia en Mammie Brennan en ik hoorde hem
grinniken, terwijl hij afbelde. (Wordt voortgezet)