No. 3 VRIJDAG 4 APRIL 1930 55 er genoeg om me heenmenschen die in de gevangenis zijn geweest en menschen die er behoorden te zijn. Maar een jongen man, die recht schapen en verbitterd is en een helpende hand weet te waardeeren, kan ik gebruiken. Ik wil daarom eens met hem spreken, wanneer hij jou komt opzoeken." Zij keek verrast óp. „Mij komt opzoeken „Natuurlijk komt hij jou opzoeken. Hij en Todd Shannon waren celgenooten én dikke vrinden. De jongen had geen enkelen anderen vriend in de gevangenis. Het kan wel niet anders, of Todd heeft hein naar jou toe gestuurd." Het meisje knikte langzaam, als in gedachten. Zij had Bob Terry ééns gezien een eenzame, jongensachtige, zwaarmoedige figuur, die triestig rondhing op de binnenplaats van de gevangenis, 'n Zon dagmiddag. En behalve waar het gold zijn diepere be langstelling in haar, kende zij John Carmody beter dan hij vermoedde. Zij kende de niets-ontziende ineedoogen- loosheid, die achter zijn innemende welwillendheid school, de bijna fabelachtige rekbaarheid van wat hij zijn „elastieken opvattingen omtrent recht en onrecht" beliefde te noemen en de zelfzucht, die zoo grotesk gemengd was onder z'n filan tropie. Maar zij wist ook, wat Bob Terry tegemoet zou gaan, en omdat deze oplos sing voor den jongen man het minste van twee kwaden scheen, knikte zij in half- weifelende instemming. „Als hij u wenscht te spreken „Zorg ervoor, dat hij dit wenscht. Ronduit gezegd, ik zou Terry graag voor mij winnen. Ik zou willen, dat hij zelf wenschte, in mijn dienst te treden. Jij kunt dat voor me bewerken. Ben ik openhartig genoeg „Ja. Maar als hij me nu niet komt bezoeken „Dat zal hij. Daar ben ik zeker van. En ik stel heel veel belang in hem." „Dat heb ik opgemerkt Carmody maakte een beminnelijk gebaar. „Egoïsme," besloot hij op een toon, die duidelijk moest te kennen geven, dat de belangstelling volstrekt niet zelfzuchtig was. Het meisje wachtte onbeweeglijk, tot hij zou voortgaan met spreken. En een paar minuten lang zat hij haar aan te kijken. Haar profiel, dat zich zoo zuiver afteekende tegen het morgen zonlicht, de lokjes ravenzwart haar, die langs haar wangen lagen. De telefoon op zijn lessenaar rinkelde. Kathleen legde haar hand op het toestel. „Zal ik even hooren, mijnheer De spanning was verbroken. Kathleen sprak enkele woorden in den hoorn, daarna wendde ze zich tot haar patroon. „Iemand die u volstrekt persoonlijk wil spreken, mijnheer." ACHTSTE HOOFDSTUK Dub Terry stond te rillen onder de ijskoude douche en schudde zich als een jonge hond, die gezwommen heeft. Toen draaide hij de kraan dicht, wikkelde zich in een groot ruig badlaken en begon zich duchtig droog te wrijven. Hij staarde door het raam van zijn kamer naar buiten in den verrukkelijken morgen. In de buurt gonsden de verwijderde geluiden van eiken dag straatventers prezen hun waren aan, huisvrouwen en dienstmeisjes riepen elkaar iets toe, kleine kinderen nog onder den leerplichtigen leeftijd speelden op straat of in de tuinen, en de chauffeurs van de aangrenzende huizen waschten de auto's of rolden de glooiende, smaragdgroene grasvelden. Bob hoorde een licht tikje op zijn deur, juist toen hij zijn chambercloak aanschoot, en bijna onmid dellijk daarop schoof Croesus binnen, een blad voor zich uit dragend, waarop een appetijtelijk ontbijt stondgeurige koffie, versche room, aardbeien, kruimelende toast en bladdunne sneetjes spek. „Hier uw ontbijt, meneer Terry en juffrouw Lois, zij hoopt, dat u lekker geslapen." „Dank je, Croesus." „Alles hier best in orde, meneer. De keukenmeid, zij zegt, zij verheugt zich, te koken voor heer als u, die waardeert haar kunst. Zij zegt, niemand heeft eetlust zoo goed als u." „Dank je." Het zwarte gezicht knikte ernstig, spleet open in een parelwitten glimlach van oor tot oor en ver dween. Bob trok een stoel bij en ging aan de tafel zitten.Ditwas wel héél anders dan in de gevangenis cel het ontwaken in het kille grijze morgenlicht BERKEl. - Van de Klapwijkschebrug heeft men op Berkel dil levendige, gezellige gezicht. Juist rolt, op onze foto, de autobus uit Rodenrijs voorbij. bij het doordringend gedreun van de gong, het gedempte vloeken en foeteren rondom, het knarsen van ijzeren bedden op betonnen vloeren, het slaan met zware stalen deuren en dan het eentonige geschuifel naar de holle eetzaal, waar de gevangenen niet mochten spreken. Hij leunde achterover in zijn stoel en bestrooide zijn aardbeien met suiker; daarna goot hij er den blanken, verschen room over maar zijn gezicht stond niet opgewekt. Alle luxe van de laatste drie dagen was voor hem in bitter heid veranderd. Dit was al evenmin de sfeer waarin hij zich thuis voelde, als de gevangenis dit was geweest. In den afgrond, waarin hij geleefd had, was hij buiten zijn schuld neergeworpen op deze hoogten kon hij evenmin vrij ademen. Hij begreep, dat dit Peter Borden's manier was om zijn ongelijk te bekennen. Maar het ging boven Bob Terry's krachten, te vergeven of te vergeten. Drie martelende, eindelooze jaren lang had hij een haat jegens dezen man gevoed, was hij bezield geweest door dien éénen verschrikkelijken wensch Borden te doen lijden, zooals hij zelf geleden had en Borden's edelmoedigheid had dien wensch niet verzwakt, maar juist versterkt. De eenige uit werking, die ze op Bob scheen te hebben, was, dat hij er zich met den dag meer in verdiepte, dat de man, die hem naar de gevangenis had gezonden, al die drie jaren lang in deze koestering van weelde had geleefd. Bob had niet veel gesproken sedert Peter Borden's uiteenzetting geen enkel woord van dank was over zijn lippen'gekomen. De ge woonten van drie lange jaren worden niet zoo gemakkelijk afgelegd als de gevangeniskleercn. En zoowel Peter Borden als zijn dochter Lois hadden zijn zwijgzaamheid geëerbiedigd, die zij uitlegden als verwarring en schroom, en ze hadden hem geheel vrij gelaten om zijn eigen weg te gaan. Halverwege zijn ontbijt ontdekte Bob plotseling een enveloppe op het dienblad. Ze was geadresseerd in het mooie, kleine schrift van Peter Borden. Zijn mondhoeken vertrokken smadelijk, toen hij ze opnam en betastte. Het was een groote enveloppe en heel dik. En tenslotte, met een gebaar van weerzin, ritste Bob ze open. Er was een brief in en. een dun boekje. Hij vouwde het velletje open Waarde Bob, Dit zal verklaren, waarom ik je gisteren vroeg, die kaart te teekenen. Ik heb een kleine bank rekening op jouw naam geopend. Als je balans is uitgeput, hoef je slechts om meer te vragen. Ik hoop, dat je mijn wenk, je een volledige uit rusting van goede kleeding aan te schaffen, reeds begrepen hebt. Wanneer ik iets mocht bezitten, dat je voor jezelf wenscht, wat het ook zij dan behoef je slechts te spreken. Ik vertrouw, dat je in den ernst en de oprechtheid van deze verzekering ge looft. Peter Borden. Het bedrag, in het bank- boekje aangegeven, bedroeg vijfduizend dollar. Dat was dus de eerste afbetaling op de drie geroofde jaren Het briefje, de edelmoedige gift, de weelderige kamer in het prachtige huis, heel de uitgelezen omgeving dit alles droeg er slechts toe bij, Bob Terry nog hopeloo- zer te verbitteren. Hij hield zichzelf voor, dat Borden trachtte, iets te herstellen, waarvan hij niets begreep. Hij deed Bob groot onrecht, door hem op die manier te berooven van de noodzake lijkheid om te werken. Het schonk Terry weinig vol doening, dat Borden zijn rijkdom met hem deelde. Zijn eenige wensch was, dezen man te zien lijden, zooals hij zelf geleden had een blik van vertwijfeling en hulpeloosheid in zijn oogen te zien. Inplaats van betooverd en bedwelmd te worden door dit sprookjes land van weelde, verfoeide Bob het. Hij hóórde er niet. Hij had er nooit in gepast en zou er nooit in passen. Toen was het, dat hij het besluit nam, Todd Shannon's nichtje te gaan opzoeken. Niet, dat hij ook iets maar voelde voor de kennismaking met het meisje, maar haar verwantschap met Todd scheen toch wel een waarborg, dat zij een persoon tje zou zijn, waar mee te praten viel, misschien wel iemand, die de gevoelens zou begrijpen, welke hij zelf niet kon ontleden. Zelfs de atmosfeer van de gevangenis leek hem op het oogenblik te ver kiezen boven deze drukkende luxe. En nu en dan werd hij opeens bang voor zichzelf, zooals hij daar zwijgend rondsloop door het huis van Peter Borden: hij had van zijn gevangenis-makkers geleerd, hóe te haten en hóe dien haat in daden om te zetten. Hij kleedde zich haastig en schoot een van de kostuums aan, die hij in de kleerkast van zijn kamer had gevonden, den eersten dag van zijn aankomst. Hij ging de trap af met den afgemeten gevangenis- tred, die hem eigen was geworden, zonder rechts of links te kijken. En toen hij op de veranda kwam, stond Lois Borden op en kwam hem tegemoet. Zij zag er onbeschrijfelijk koel en frisch uit in haar ochtendjaponnetje van simpel wit. Heur haar, dat roodgoud scheen in de morgenzon, was glad langs haar hoofd geborsteld en ze stond daar als een edele, dauw-frissche roos op een langen, slanken stengel. „Ga je uit, Bob Hij zag haar niet aan. „Ja." „Ben je niet de koffie weer thuis?" „Nee juffrouw." Ze kromp ineen 'bij dat „juffrouw". „Je houdt ons niet dikwijls gezelschap." „Nee juffrouw." „Ik dacht misschien zou je graag af en toe eens bij me komen praten." (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 15