No. 6 VRIJDAG 25 APRIL 1930 113 ziet hij Duval's zonderlingen mede-passagier. „Hé, Pierre, dat is een ware verrassing. Wat doe jij in deze streken roept hij verbaasd uit. „Hebben de heeren al kennis gemaakt? Sjonge, wie zou dat gedacht hebben, dat ik zoo laat op den avond nog twee vrienden zou ontmoeten Vertel eens op, hebben jullie een prettige reis ge had Even nog heerschte er een diepe stilte in den coupé, dan drukken de beide mannen hun vriend onstuimig de hand. En als de trein weer aan het rollen is, vertellen zij hun vriend, hoe zij elkaar van moorddadige plannen verdacht hebben, hoe Duval door zijn mede-passagier, dank zij zijn noodlottige gelijkenis met Vautel, voor dien gruwelijken misdadiger werd gehouden, om welke reden de ander zich gek hield, om zoodoende te trachten, den ge- waanden moordenaar schrik in te boezemen, en hem van zijn bloeddorstige plannen te doen afzien 1 in zijn stem. „Als ik dood, doe ik dat volgens de regelen der kunst. Nooit zal ik in het wilde weg een stoot toebrengen. Dat is het werk van beroeps moordenaars, van stumpers en beginnelingen. Ik heb mijn werk lief Als ik u straks dood, dan mag ik geen fouten maken. U moet binnen een minuut zijn doodgebloedDat is voor u het prettigste 1" En weer gierde zijn lach door den coupé. Duval voelde het koude angstzweet langs zijn rug loopen. Het duurde nog minstens een kwartier, eer het volgende station bereikt zou zijn, het station, waar hij zijn vriend zou ontmoeten. Doch de gek maakte geen aanstalten, om zijn bloedige voornemens uit te voeren. Misschien was er nog een kansje, dat hij aan het dreigende gevaar zou ontsnappen. Vijftien minuten moest hij trachten de aandacht van den gek van zichzelf af te wenden. „Hebt u nooit den moordenaar Vautel ontmoet?" vroeg Duval met een stem, die hemzelf vreemd in de ooren klonk, toonloos en schor als ze was. De gek kromp ineen, het trillen van zijn handen werd erger, zijn gezicht verstarde in een angstigen grijns. „Vautel 1" fluisterde hij en steeds meer schoof hij naar den anderen kant. „Ken je Vautel?" gilde hij dan, Duval scherp fixeerende. Snel gingen Duval's gedachten. De man scheen angst voor Vautel te hebben, mogelijk kon hij hem met dien naam ontzag inboezemen. Als hij hem in bedwang kon houden tot het volgend station, was hij gered. „Of ik Vautel ken antwoordde hij en hij poogde zijn stem vastheid te geven. „Ik ken hem als mezelfEn hij stiet een kort, zenuwachtig lachje uit. Ontzetting stond in de oogen van den gek. De naam Vautel scheen op hem een magischen invloed te hebben. Hij zweeg en bleef schuw naar Duval loeren. Minutenlang staarden zij elkaar aan, iedere beweging bespiedend. Nu en dan gleden hun blikken naar buiten, om ze dan direct weer terug te wenden. Langzamerhand minderde de trein vaart en Duval's hart begon weer sneller te kloppen. Dadelijk zou de trein stilstaan en daar hij met zijn vriend had afgesproken, in één der voorste coupé's plaats te zullen nemen, zou deze het compartiment vlug genoeg gevonden hebben. Met hun beiden zouden ze den gek wel kunnen overmeesteren. Want den coupé verlaten durfde Duval niet. Nog altijd had de krankzinnige den dolk in de hand. Als hij een beweging maakte, De Djain tempel, een der machtigste monumenten van den Boedistischen godsdienst, te Calcutta. „Nambia", zuster van den lndischen dichter Saronigi Naidu, en gedurende zes Jaren belast met onderwijs in de Engel- sche taal aan de Berlijnsche Universi teit, is in haar vaderland teruggekeerd. Indische straatmuzikanten, met trom mels en fluiten uitgerust, geven een uit voering in een der tallooze arme dorpen. zou de kerel vermoedelijk toe- stooten De remmen knarsten en met een schok stond de trein stil. Doodstil bleven de beide man nen zitten, elkaar niet uit het oog verliezend. De seconden schenen voor Duval uren te duren. Eindelijk werd het por tier opengerukt en met een zucht van verlichting zag hij zijn vriend instappen. „Hallo, Gaston I" begroette deze Duval. „Wat zit jij beteu terd te kijken." Dan zich omwendend om zijn bagage in het net te deponeeren,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 13