No. 6 VRIJDAG 25 APRIL 1930 115
interest. We kunnen er de nominale waarde op
leenen bij de bank en zoo aan het geld komen, dat
we noodig hebben om ernstiger complicaties te
voorkomen. Mijn voorstel is dus, het gebouw te
voltooien en ons zoo snel mogelijk op groote pro
ductie toe te leggen. Er is natuurlijk een kans, dat
deze maatregel overbodig zal blijken. Callahan
is niet heelemaal pessimistisch. Maar we moeten
ons voorbereid houden
Lambert viel hem in de rede. „Ik ben er vóór.
Er bestaat geen verdeeling van fondsen naar buiten
in de corporatie, en wat ons betreft, wij hebben
elkaar ons leven lang gekend. Wat binnen de maat
schappij omgaat, zijn onze eigen zaken en dat
behoeft niet geregeld te worden door algemeene
industrie-wetten. We riskeeren practisch niets en
koopen volstrekte veiligheid voor een redelijken
prijs. Ik stem vóór."
„Ik ook 1" riepen twee
anderen tegelijk.
Borden hief afwerend
zijn hand op. „Er is geen
reden tot overhaasting.
Ik wensch alleen maar de
situatie uiteen te zetten
en uw meening te hooren.
Indien u het allen met
mijn voorstel eens zijt,
weet ik, welke maatrege
len ik eventueel kan ne
men. Misschien is het in
het geheel niet noodig
maar het is ook moge
lijk, dat we het geld
plotseling noodig hebben
om ons crediet te her
stellen. Is het aangeno
men
Zij knikten allen. „Het
ziet er naar uit, alsof dit
de eenige uitweg is,"
merkte Merriwether op.
„Ik kan momenteel 'n
waarde van honderddui
zend dollars uittrekken."
„Goed. En jij, Horace?"
„Veertig."
Ik kan er veertig aan
toevoegen," zei Borden.
„En jij, Jim?"
Tien minuten later
werden de zware stoelen
achteruit geschoven. Maar toen de anderen weg
gingen, bleef Jonas Merriwether dralen. Hij legde
zijn hand op Borden's arm.
„Ik heb een onvoorwaardelijk vertrouwen in je
zakelijk beleid, Peter," zei hij, „maar ik heb een
zwaar hoofd in die Bob-Terry-geschiedenis."
„Dat is niet noodig, Jonas. De jongen verdient
het oprechtste medelijden."
„Dat geef ik toe. Maar hij heeft uitsluitend om
gang gehad met bandieten, drie jaar lang. En hij is
een mensch. Vergeet dat niet, Peter. Hij is een
mensch."
„Groote GodJonas dat is juist, wat ik
tracht, niet te vergetenkun je dat dan niet
begrijpen
„Ja," antwoordde de directeur, „dat kan ik.
Beter, misschien, dan jij."
TWAALFDE HOOFDSTUK
■"Tot tweemaal toe liep Lois langs Bob's deur.
Tot tweemaal toe bleef ze stilstaan en hief haar
hand op om aan te kloppen. En tot tweemaal toe
joeg het bonzen van haar eigen hart haar schrik aan
en sloop ze verward weer weg.
Van achter de deur had zij het gelijkmatige
dreunen van Bob's voetstappen gehoorddien
rhythmischen tred, dien ze zoo vreesde heen en
weer, heen en weer. Het geluid riep voorstellingen
op, die haar kwelden visioenen van dezen zelfden
jongen man in een gevangenis-uniform, rusteloos
op en neer loopend tusschen de enge, getraliede
muren van een cel op en neer. Zij stelde zich hem
voor, omgeven door honderden andere gevangenen,
een cel deelend met vier van hen en iedere blik
op zijn vervallen gezicht, zijn diepliggende oogen,
zijn vale wangen, riep een schrikbeeld bij haar op
van iets dat hij moest hebben ondervonden.
Lois was meer met hem begaan dan zij zelf wist.
Zij was zichzelf niet bewust van wat Bruce
Richardson reeds doorzien had dat haar mede
lijden met dezen man de grenzen van het alge
meene en onpersoonlijke had overschreden. Lois
zou zelf verbijsterd zijn geweest bij de ontdekking,
dat hij haar sluimerend moederlijk instinct had
gewekt, en dat deze gevoelens zich hadden gekris
talliseerd tot iets diepers en sterkers.
Er was veel, dat Lois niet wist omtrent Bob
Terry en van den anderen kant was er veel, dat zij
maar al te goed wist. Zij wist bijvoorbeeld, dat het
hem niet ontging, dat zij, die zijn gezelschap
zochten, zulks deden, omdat ze nieuwsgierig waren;
ze wist, dat er geen zakenman in de stad was, die
Bob zou vertrouwen. De verbitterde blik van den
misdadiger schoot nu en dan plotseling uit zijn
sombere oogen en bij tijden was hij schuw en schich
tig als een schuldige. Maar in gezelschapskringen
was men uiterlijk minzaam tegen hem, omdat hij
GOUDA Een stemmige iworjaarsmorgen in de Anihoniestraat.
het nieuwtje van het oogenblik was de man die
drie jaren lang in de gevangenis had gezeten voor
een misdrijf, dat hij niet had begaan.
Er waren er, die naar Borden's huis kwamen met
de opzettelijke bedoeling, vragen te stellen. Er
was één vrouw een sociale werkster met veel
belangstelling voor reclasseering en gevangenis
hervorming die zich op een goeden middag
liet aandienen met het plan, met Bob van gedach
ten te wisselen over haar theorieën betreffende
het gevangenisleven. Hij had uit zijn hoek naar
haar zitten staren met zijn donker-omkringde
oogen en tenslotte was hij opgestaan en zonder
een woord te spreken de kamer uitgeloopen.
De dame was geweldig beleedigd en gechoqueerd
geweest en ging de heele stad rond, aan haar
vrienden vertellend, dat Bob Terry een bruut was
en nergens anders thuishoorde dan in de gevangenis.
Lois wist, dat het publiek werkelijk geloofde,
dat Terry daar thuishoorde. Individueel en „en
masse" bood het een soort van opdringerige sym
pathie, terwijl het geen ander gevoel kende dan'
botte nieuwsgierigheid. Kranten en geïllustreerde
bladen trachtten hem te interviewen, en bij één
zoo'n poging herinnerde Bob zich plotseling, dat
hij niet langer een onderdanige gevangene was en
deelde een bizonder onbeschaamden reporter mee,
dat hij naar den duivel kon loopen. Deze journalist
stoof terug naar zijn kantoor en schreef een inter
view neer,dat zijn hoofdredacteur wijselijk weigerde
te drukken.
„Lasterlijk," zei deze, „en verduiveld onvrien
delijk."
Toch waren het niet op de eerste plaats zulke
dingen, die Lois Borden kwelden, hoe ellendig zij
ze ook vond. De gedachte, die haar geen oogenblik
rust liet, was, dat Bob toch niet heelemaal zonder
contact met het leven was. Hier of daar had hij
banden van sympathie en belangstelling aange
knoopt. Met John Carmody natuurlijk, den man
met de zijige stem en de uiterst-hoffelijke gedra
gingen, die de stad, het district en een goed deel
van den Staat beheerschte.
En met Kathleen Shannon.
Lois kende Kathleen niet en kon zelf niet be
grijpen, waarom zij dit meisje verafschuwde. Het
drong niet tot haar door, dat zij jaloersch was.
Ze dacht eenvoudig, dat ze zich bezorgd maakte
voor Bob, omdat de zachtzinnige Bruce Richardson
die nooit kwaad van iemand sprak zich min
der sympathiek over haar had uitgelaten en geen
hoogen dunk scheen te hebben van iemand, die in
zoo nauwe betrekking stond tot John Carmody.
De menschen fluisterden bovendien van de onge
lukkige liefde, die de onkwetsbare Carmody voor dit
opvallend-mooie meisje koesterde, en den ernstigen
wensch van den rijken en schier almachtigen advo
caat, dit eenvoudig volks
kind tot zijn vrouw te
verheffen en tenslotte
van haar natuurlijk
gehuichelde hardnek
kige onverschilligheid
voor zijn persoon. Bere
kening, anders niet, dacht
Lois. Een avonturierster,
ééne van het bekende
intriganten-type na
tuurlijk meende ze met
terughouding en coquet-
terie haar doel des te
zekerder te bereiken. Of
misschien zag ze eerst
nog uit naar mogelijke
andere kansen, die haar
nóg meer voordeel zou
den brengen.
Maar dit alles scheen
erop te wijzen, dat Kath-
leenShannon geen geschik
te vrouw was voor een
jongen man, om vertrou
welijk mee om te gaan
zeker niet voor iemand,
die innerlijk zoo ontred
derd en onevenwichtig
was. Lois stelde zich het
meisje vooropzichtig,
luidruchtig, onverschillig
voor moreele en maat
schappelijke tradities,
intelligent op het gesle-
van een veroordeelden
pene af, de nicht
misdadiger, en sprekend in hetzelfde afschuwelijke
boeventaaltje, dat Bob Terry in de gevangenis
had geleerd. Het was Kathleen, die Lois voor den
geest stond als het werkelijk gevaar, waartegen
zij Bob had te beschermen en omdat zij aan niets
anders kon denken dan aan die andere vrouw,
was 't heel natuurlijk dat zij het gevaar, dat John
Carmody opleverde, verkleinde en bijna over 't
hoofd zag.
De deur van Bob's kamer ging open en hij kwam
in de hall. Toen zij hem zag, scheen Lois' moed
terug te keeren en ze kwam met een paar vlugge
stappen naar hem toe.
„Bob," vroeg ze, „zou je vanavond niet thuis
willen blijven Ik wilde graag eens wat met je
praten."
Hij keek haar aan zonder de minste uitdrukking
in zijn oogen. „Waarom?"
„Dat kan ik je niet in een paar woorden uitleggen.
Maar het is van gewicht. Wil je het doen
Bob had nog niet geleerd, te weigeren, maar hij
stelde één vraag„Alleen
„Ja alleen. Oh Bob zul je Papa dan nooit
zijn vergissing vergeven
En Bob Terry keek haar nu aan met een uit
drukking in zijn oogen, die haar deed rillen. Ze
waren zoo hard als agaat en zijn stem was als het
schuren van een vijl op staal. Wat hij zei, was
„Neen 1" Kort en koud. Zij sidderde toen begon
ze weer op vriendelijken toon te spreken.
„Je blijft dus thuis
„Ja juffrouw." Hij bloosde zelf bij dat „juffrouw".
„Ik zal dan even opbellen
Ze kon er niets aan doen, dat ze zijn telefoon
gesprek hoorde. Hij sprak met Alfred Gregory
den senator Al Gregory. Lois kende hem hij was
met Carmody geassocieerd.
IV ordt voortgezet