CU aar is mi/n TJader?
CProfessor PPriem PPruttelt
No. 6
106 VRIJDAG 25 APRIL 1930 No. 6
Weggehaald riep Margery uit, „denkt u
dan, dat ze ontvoerd is
,,'t Is in ieder geval mogelijk. Maar
het blijft 'n raadselachtig geval. Weet
u zeker, dat er geen kasten of ongebruikte ka
mers zijn, waar, in geval van moord, het lijk
verborgen zou kunnen zijn
„Ik zou niet weten waar," zei Margery, maar ik
zag de gelaatsuitdrukking van Wardrop onmid
dellijk veranderen. Hij zei echter niets, maar keek
met gefronste wenkbrauwen naar den vloer, de
handen diep in zijn jaszakken.
Op Margery begon de inspanning van den
dag haar uitwerking te toonen. Ze begon
zacht te huilen en met een air van eigen
domsrecht, dat mij een beetje ergerde, sprak
Wardrop haar aan.
„Je moet 'n poosje gaan liggen, Margery,"
zei hij, en hij stak haar de hand toe om haar
te sterken. „We zullen vragen of mevrouw
Mellon zoolang bij tante Letitia komt, en jij
moet wat gaan slapen."
„Slapen 1" zei ze minachtend, „slapen, als
er zulke dingen gebeuren Eerst vader, en
nu die lieve oude tante Jane 1 Harry, weet
jij waar mijn vader is
Hij zag haar aan, alsof hij de vraag had
verwacht en het antwoord gereed hield.
„Ik weet, dat hij gezond en wel is, Mar
gery. Hij wasuit de stad. Als er niet iets
tusschen was gekomen, de laatste uren, zou
hij vandaag thuisgekomen zijn."
Zij haalde diep adem van verlichting.
„En tante Jane?" vroeg zij Hunter, naar
de zoldertrap gaande, „u denkt, dat ze nog
leeft
„Tenminste zoolang we niets méér ge
vonden hebben," zei hij ronduit. „Waar rook
is, daar is waarschijnlijk ook vuur waar een
moord bedreven is, moet er een lijk zijn."
Toen de twee weg waren, ging Hunter op
een koffer zitten en haalde een sigaar te voor
schijn, die er uit zag als een bom.
„Wat denk je er van?" vroeg ik, toen hij
niet van plan scheen te spreken.
„Ik zal 'n boon worden als ik het weet,"
antwoordde hij, „het is hier benauwd."
„Het raam kan open," veronderstelde ik.
Hij ging erheen en slaagde, en toen hij terug
kwam, lag er een zonderlinge uitdrukking
op zijn gelaat. Hij ging zitten en blies een
paar dikke rookwolken uit.
„Op de eerste plaats," begon hij, „kunnen we
gerust aannemen, ais ze niet krankzinnig was of
slaapwandelde, dat ze niet in haar nachtpon is
uitgegaan, en er was niet één kleedingstuk weg.
Ze is niet in een rijtuig ontvoerd, Als ze ontvoerd is.
Er zijn in die laan geen sporen van wielen jonger
dan een week, en bovendien zeg je, dat je niets
gehoord hebt."
„Niets," zei ik beslist.
„Dus, als ze niet met een ballon is opgestegen,
want dan kwam 't er niet op aan wat ze aan had,
moet ze nog hier ergens zijn. Het ligt er maar aan,
hoe zwaar ze gewond was."
Is het zeker, dat zij gewond was vroeg ik.
„Die afdruk van een hand, die is niet van miss
Jane."
Ten antwoord nam Hunter mij mee naar de trap
naar de plek, waar de vlek op de leuning nog
zichtbaar was, duidelijk en weerzinwekkend. Hij
legde zijn eigen zware hand er vlak onder op de
leuning.
„Denk je eens in," zei hij, „dat je iets heel stevig
vast grijptwat gebeurt er dan met je hand
„Die verbreedt zich," gaf ik toe, begrijpend
wat hij meende.
„Kijk nu naar deze vlek. Zie je wat 'n korte
vingers 't Is een kinderhandje, bij de mijne verge
leken. De breedte komt van de drukking. Zooals
je ziet, zijn de vingers naar beneden gericht.
Op de een of andere manier is de inbreker, zooals
we hem voorloopig maar noemen zullen, in huis
gekomen. Laten we zeggen met behulp van een
DOOR MARY ROBERTS RINEHART
ladder, die tegen 't raam daar bij die kast leunde."
„Een ladder!" riep ik uit.
„Ja, er vlak onder staat een tuinladder. Nu,
hij gaat deze trap af, met een vooropgezet doel.
Hij weet, dat er dingen van waarde liggen in dat
muurkastje op miss Jane's kamer. Hoe komt hij
daar binnen De deur van de bovengang is ge-
„Ik heb ook bloemen, maar hoor je mij zoo ttchreeumen
sloten en gegrendeld, maar de deur van de bad
kamer niet en uit de badkamer kun je met een
deur in de slaapkamer komen en op die deur is
geen grendel, alleen maar een slot. Dat soort slot
houdt hoogstens een minuut of drie op. Miss Mait-
lartd sliep nogal licht. Toen ze wakker werd was ze
te veel geschrokken om te schreeuwen; ze probeerde
naar de deur te gaan, maar ze werd tegengehouden.
Eindelijk ontsnapte ze langs den weg, dien de
indringer gekomen was, en holde de gang door.
Alle deuren waren op slot. Doodsbenauwd rent ze
de zoldertrap op en wordt daar aangegrepen. Dit
klopt met wat miss Margery vertelt van voetstap
pen vooruit en achteruit."
,,'t Is afschuwelijk I" riep ik uit. „En ik zat aan
den anderen kant van de gang rustig te rooken 1"
„Hij nam haar weer mee de trap af, waarschijn
lijk moest hij haar half sleepen. Eéns krijgt ze de
leuning te pakken, en daar klemt ze zich kramp
achtig aan vast, waarvan het spoor achterblijft."
„Maar waarom sleepte hij haar naar beneden
vroeg ik verslagen. „Waarom kon hij niet pakken
wat hij hebben wou en dan weggaan
Hunter rookte en peinsde.
„Waarschijnlijk moest ze hem den sleutel van
het ijzeren deurtje geven," meende hij. „Dien had
ze weggestopt, en de tijd was kostbaar. Wisten we
maar een zwart schaap van de familie, bijvoor
beeld, die wist waar de oude dames haar geld
bewaarde, en die momenteel in verlegenheid zat
die 't huis door en door kende,
en die
„Fleming!" riep ik ontzet.
„Of zelfs onze jonge vriend, Wardrop," zei
Hunter rustig. „Hij heeft nog een uur te verant
woorden. De poging om in huis te komen kan wel
opzettelijke misleiding zijn, en wie zal zeggen, of
datgene, wat volgens hem uit zijn tasch gestolen
is, niet juist dAt is, wat hij even te voren uit het
kastje van miss Jane gekaapt had
Het duizelde mij van het pogen, de luchtige
verbeelding van Hunter te volgen. Maar ons doel
was, de oude dame te vinden, en hier althans
stonden wij voor hetzelfde raadsel
„Maar waar is ze dan nu vroeg ik. Hij
peinsde. Hij was gaan zitten op de smalle
trap, en wreef nadenkend met de hand langs
de kin. „Half twee, zegt miss Margery, hoorde
zij het lawaaikwart vóór twee hoorde jij
Wardrop aan de luiken. Hoor eens, Knox, één
van beide óf het lijk van die vrouw is hier
ergens in huis, óf zij is de straatdeur uitge
vlucht, juist vóórdat jij naar beneden ging,
en in dat geval is 't op geen stukken na te
zeggen waar ze is. Was er nu nog ergens een
kamer, die we niet nagezocht hebben...."
„Ik zou zoo zeggen, dat die er wél is," zei
ik, denkend aan het gezicht van Wardrop
een paar minuten geleden. En juist op dat
oogenblik voegde Wardrop zelf zich bij ons.
„U sprak over een ongebruikte kamer of
een geheime kast, meneer Hunter," zei hij
zonder een spoor van geraaktheid, „zulke
sensationeele dingen hebben we hier niet,
maar het is 'n oud huis, met allerlei vreemde
hoeken en gaten, en onmogelijk is het niet,
dat in één daarvan.." Hij zweeg en slikte.
Wat Hunter ook denken mocht, wAt ik zelf
overigens tegen Harry Wardrop mocht heb
ben, op dat oogenblik kwam het voor mij
vast te staan, dat hij geenerlei schuld had aan
de geheimzinnige verdwijning van miss Jane.
Onze nieuwe speurtocht begon met een af
gesloten en ingemuurden wijnkelder, sinds
lang niet meer gebruikt, en die slechts toe
gankelijk was door een smal raampje in den
steenen voet van het huis. De spinnewebben
voor het raampje zeiden al vooruit, dat hier
niets gepasseerd was, maar toch dwongen we
Robert, den tuinman, er door te kruipen,
ongeacht zijn protest.
„Daar is niets in, dat zeg ik u toch," hield
hij vol, met één been over den rand. „Wie weet
hoe 't er is, na al die jaren. Ik ben hier al twintig
jaar bij de dames Maitland, en ik heb nog nooit
aan een touw in een keider hoeven te zakken."
Hij ging, omdat we drie tegen één waren, maar
na zestig seconden was hij weer boven, met het be
richt, dat de steenen even kaal waren als zijn
kruin.
Wij haalden iederen koffer in de zolderkamer van
zijn plaats, hoewel we begrepen, dat geen mensch
ter wereld dit den nacht tevoren had kunnen doen,
zonder de heele familie wakker te maken, en zoo
werd het ons mogelijk een diepe kast te openen, die
niets bleek te bevatten dan netjes bij elkaar ge
bonden nummers van stichtelijke weekbladen, van
het jaar 1860 af.
Tuin en erf waren duim voor duim nagezien
zonder ook maar het minste spoor op te leveren, en
nu stonden wij met z'n drieën elkaar aan te kijken.
De dag was bijna voorbij, en we waren precies zoo
ver,als toen we begonnen. Hunter had een paar man
uitgezonden door de stad en den omtrek, maar er
was geenerlei bericht van hen gekomen. Miss Leti
tia had het wachten opgegeven en was naar bed
gegaan, en daar lag ze heel rustig, zooals oude
menschen dat kunnen, maar met een zachtzinnig
heid, die angstig aandeed.
Om vijf uur belde Hawes mij op van het kantoor
en smeekte mij bijna schreiend, terug te komen en
mijn zaken te behartigen. Toen ik zei, dat ik niet
kon, hoorde ik hem kreunen terwijl hij den hoorn
ophing. Hawes verbeeldt zich, dat hij, door te zor-