D V tfV' T 4' No. 6 VRIJDAG 25 APRIL 1930 107 gen voor de tijdschriften in mijn wachtkamer en door mij over te halen tot de weelde van een Turksch tapijt, mijn practijk tot den tegenwoordi- gen bloei heeft gebracht. Toen ik van de telefoon kwam, stond Hunter op het ptint, naar de stad te rug te keeren en Wardrop liep heen en weer in de hall. Opeens staakte hij deze onrustige wandeling en hield den detective op diens weg naar de deur tegen. „Hoe is 't mogelijk 1" riep hij uit, „ik heb vergeten, u naar de kast onder de zoldertrap te brengen 1" Wij snelden naar boven en Wardrop wees ons het paneel, dat opzij schoof, als hij op een knop on der het karpet drukte. De duisternis in die kast deed griezelig aan. Ik ging een stap achteruit, terwijl Hunter een lucifer aanstreek en er in keek. De kast was leeg. „Ik zou er maar niet in gaan," zei Wardrop. „Hij is in jaren niet gebruikt en 't is er zwart van 't stof. Ik heb 't hok zelf ontdekt en 't miss Jane gewezen. Ik geloof, dat miss Letitia niet eens weet, dat 't er is." „In jaren niet gebruikt!" herhaalde Hunter peinzend en hij keek nieuwsgierig rond. „En het is zeker lang geleden, dat u er in bent geweest, meneer Wardrop „O, jaren,'" zei Wardrop achteloos. „Ik ver stopte er mijn contrabande in mijn jongensjaren, sigaretten en zoo. Na dien tijd ben ik er niet meer in geweest." Hunter nam zijn voet weg van een klein voor werp, dat op den vloer lag, raapte het op, hield het Wardrop voor met een boosaardig lachje. „Hier is de vulpen, die u vanmorgen verloren hebt, meneer Wardrop," zei hij rustig. ZEVENDE HOOFDSTUK MARGERY oen Hunter, om zes uur, eindelijk vertrokken was, door een dringende boodschap naar de stad geroepen, waren we ongeveer nog even ver als vóór zijn komst. Hij kon alleen maar veronder stellingen maken en het waren ten slotte feiten, die we zochten en miss Jane. Menige vraag evenwel, die hij had opgeworpen, hield mij in spanning. Waarom had Wardrop gelogen om zoo'n onbe langrijk ding als een vulpen De kast was leeg waarom vond hij 't dan noodig te beweren, dat hij er in geen jaren in was geweest? Natuurlijk kon ik nu óók niet meer gelooven, dat hij den vorigen avond waarheid gesproken had. Als hij me toen leugens had verteld, dan had hij nog wat van me te goed voor die buil op m'n hoofd, die het me moeilijk maakte, een hoed te dragen. Het zou voor hem een klein kunstje geweest zijn, een diefstal voor te wenden en dan zoo'n scène-tje in elkaar te zetten om de verdenking van zich af te wenden. Het was zelfs heel goed mogelijk, dat hij den inhoud van de Russisch- leeren tasch voor korten tijd in de geheime kast had verborgen. Hij gaf mij echter geen gelegen heid meer tot vragen of onderzoekingen, want hij had nog vóór Hunter het huis verlaten en eerst later, onder heel vreemde omstandigheden, zou ik hem wger ontmoeten. Hunter had mij niet gesproken over het papier, dat hij in miss Jane's kamer uit de papiermand had geraapt, maar ik wist, dat hij zich evenzeer ver baasde als ik over het blaadje met 11 22 er op, dat hij in het muurkastje had gevonden. Het schoot mij te binnen, dat het wel de tweeëntwintigste dag van de elfde maand kon beteekenen, misschien het een of ander feit, gebeurd op een gewichtigen, lang vergeten 22en November. Maar nu was het Mei, en dat er twee strooken met hetzelfde getal gevonden waren, maakte het feit dubbel raadselachtig. Na Hunter's vertrek ging ik terug naar de kast onder de zoldertrap, en met wat moeite kreeg ik het paneel open. De ruimte er binnen, misschien acht voet hoog aan den eenen en vier aan den an deren kant, was leeg. Er was een rij kapstokken, uit een tijd, toen het hok als kleerkast gebruikt werd, en een plank, die dik onder het stof zat. Ik stak een nieuwen lucifer aan en bekeek de plank nauwkeurig. Er waren tal van krassen te zien in de stoflaag, maar aan één kant, scherp af- geteekend als met een liniaal, was een rechthoekige omtrek zichtbaar, nog nieuw, waarschijnlijk van een kleine doos. Ik brandde mijn vingers aan den lucifer en ik liet het eind op den vloer vallen, waar het doofde in een kwijnend blauw vlammetje. Heel op het laatst echter was het, alsof het sterven wou gelijk een held, een enkele seconde nog vlamde het helder op, en dan was het donker. Die laatste glimp echter gaf mij een ontdekking op den vloer, in den naad tusschen twee planken, lag een klein wit bolletje. Ik had geen nieuwen lucifer noodig om te begrijpen, dat het een parel was. Ik raapte het voorzichtig op en nam het mee naar mijn kamer. Daar, in het daglicht, zag ik, dat het een ongeregen parel was van meer dan gemid delde grootte en meer dan gemiddelde waarde. Er viel bijna niet meer aan te twijfelen ik had een ging nog maar Door halm dagen lu-n I>aur maal naar haar werkhuis toe. De oude oogen narden minder, llaar oude urmen wet tien moe! Maar als ze thuis bleef uit haar dienstje. Dun IXtelde ze zich oreemd en ziek. Haar vingers maren krom getrokken Vun spierpijn en pun rheumatiek. Ze slofte schichtig door tie stralen. En schrok bij ieder hard geluid. Waiuieer ze soms moest oversteken Keek ze naar alle kanten uit. Dan stond ze hulpeloos te machten. Tol men haar in bescherming nam. Waardoor ze mei bewaard en oeilig Weer in de goeie richting kwam. Ze woonde in een eigen huisje, Met vijf, zes gulden in de week. En daarvan loste ze geregeld Een stukje nun de hypotheek! Maar was ze eenmaal nijf en zestig. Dun raakte ze in goeden doen. Dan kreeg ze poor haar heele leren Drie guldens ouderdomspensioen! Ze was wal dankbaar en tenreden, Dat ze 't nog zóóver had gebracht. Zóó hud ze zich tfr oude dagen Op later leeftijd ook gedacht. Ze kon toch immers doen en laten. Wat of ze poor d'r eigen wou. En wat zijn nog per slot de eischen l'an een vergeten oude vrouw! Wanneer ze 's avonds bij d'r lampje llaar welvertrouwde krantje las, Dan voelde ze zich stil en oeilig. Omdat ze in haar huisje was. Omdat haar leven en Itaur denken (lezegend was vol die/Hm zin, Dan siep ze met een dunkgebedje. En stil gevouwen handen in KROES der gestolen parels in handen maar een parel bleef voor mij toch maar een parel ik had vol strekt niet het gevoel van inspiratie, dat detectives in romans gewaar worden, als zij een belangrijk spoor ontdekken. Ik stak een sigaar aan en lei de parel vóór me op tafel. Maar ook in den tabaksrook vond ik geen verklaring. Als Wardrop de parels had gestolen, zoo bleef ik mezelf maar afvragen, wie had dan miss Jane weggehaald Ik probeerde de parels te vergeten en trachtte iets te begrijpen van het verband tusschen de ver dwijning van miss Jane en de afwezigheid van haar zwager. De strook papier, 11 22, moest een ver bindingsschakel vormen, maar hoe Was het een familieschandaal Geen denken aan. Er kon niets zijn, dat een smet vormde op den onschuldigen eenvoud van het oude dametje. Waanzin Ja, miss Janc kon een plotselinge afdwaling des geestes gehad hebben en weggeloopen zijn, maar dat gaf geen verband met Fleming, en dat moest er, wegens die strooken papier, toch zijn. Een gemeenschap pelijke vijand Al rookend bleef ik daar een poosje over naden ken. Een bizonder boosaardige vijand kon rooven, en zelfs moorden, maar het was moeilijk aan te nemen, dat hij miss Jane met geweld had willen meenemen. Als de bloedvlekken er niet geweest waren, kon aan een kalmer verloop gedacht wor- den, en dan moesten de parels heelemaal niet in acht genomen worden hoewel steeds duidelijker bleek, dat de parels niet voorbijgezien kónden worden. Op dat oogenblik echter meende ik, twee afzonderlijke gevallen te moeten onderscheiden. De een of ander, misschien Harry Wardrop, had de parels gestolen, ze verborgen in de geheime kast, en ze daar later vandaan gehaald. Vervolgens miss Jane Maitland moest, dacht ik, ontvoerd zijn, en gevangen gehouden worden, in de hoop op losgeld. Als ik bij het huis sporen van eenigerlei voertuig had kunnen vinden, zou ik deze veronderstelling als bewezen hebben be schouwd. Het leek mij volstrekt niet onmogelijk, dat iemand het huis was binnengedrongen, de oude dame schrik aangejaagd en zelfs licht ge wond had, en haar rustig had meegenomen de voordeur uit, terwijl ik op mijn kamer voor het open raam zat te rooken, en Wardrop aan de luiken van de zijramen morrelde. De bloedsporen, de wanorde in de kamer, de open deur schenen voor deze opvatting te pleiten. Maar en hier zat ik vast de dief, die een oude vrouw kwam stelen, en haar buiten in den killen Mei-nacht bracht zonder lichaamsbedekking zonder schoenen zelfs, kon er bijna zeker van zijn, dat hij zijn onderpand verloor door longont steking. Want herhaald onderzoek had bewezen, dat geen enkel kleedingstuk uit het huis ontbrak. Zelfs de linnenkasten waren onaangeroerd nog geen laken was er weg. Even voor het diner maakte ik opnieuw een ronde door den tuin, en ik zocht nu speciaal naar sporen van wielen. Vlak bij het huis vond ik niets, en ik bedacht, dat zelfs de brutaalste roover niet licht tot vlak voor de deur zou rijden, om zijn buit te halen. Toen ik mijn onderzoek uitstrekte tot het ongeplaveide weggetje, dat het huis der Mait- land's aan den achterkant scheidde van de naaste buren, was ik gelukkiger. De karren van leveranciers hadden er versche sporen achtergelaten, en in 't eerst wist ik geen raad. Ik ging echter rechtaf het laantje in, en zoo wat een veertig meter verder vond ik boogvormige sporen, breed en diep daar had een auto achteruit gereden en gekeerd. Het pad was door hooge hagen gescheiden van de landgoederen aan weerszijden, en ieder huis had een eigen oprijlaantje, dat om het huis liep en eindigde waar het begon. Er was geen reden, tenminste naar mijn begrip geen aannemelijke reden, waarom een auto daar zou stilstaan, en dat nog wel voor méér dan enkele oogenblikken. Want dat bleek uit de grootere diepte van de sporen in het zand terzijde van het pad. Ik voelde dat ik eenige vorderingen gemaakt had ik had ontdekt, waar de parels na den diefstal verborgen waren geweest en hierdoor kwam Bella buiten verdenking en ik had gevonden, tenminste dat dacht ik, langs welken weg miss Jane ontvoerd was. Ik keerde terug langs den smallen achtervleugel van het huis, waar ik vermoedde, dat de keuken was, en andere geheimzinnige ruimten, waar alleen vrouwen en architecten mee op de hoogte zijn. Een lange galerij liep langs dien vleugel, en terwijl ik die passeerde, hoorde ik mijn naam rioepen. „Hier, in de oude wasscherij," herhaalde Mar gery's stem, en ik ging terug en betrad de galerij. Heel aan het einde van den-vleugel, verwaarloosd en onttakeld, stond een oud waschhok, met brand hout en gebroken meubels opgestapeld langs de kanten. De kuipen waren gehavend en stoffig, de muren beschimmeld en doorgeregend, de lucht was er muf als in leege huizen. Op den vloer, in het midden, ongeloofelijk vuil en slordig, zat Mar gery Fleming. „Ik dacht dat u nooit kwam," zei ze kribbig. „Ik heb hier al een uur alleen gezeten." „Dat kon ik toch niet weten verdedigde ik mij. „Anders was ik u wat graag gezelschap komen houden." (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 7