DOOR OCTAVUS ROY COHEN
134
VRIJDAG 2 MEI 1930
No. 7
De Gebrandmerkte
Een man van goede familie, van het knappe,
stoer-blozende typeeen luidruchtig, wel
bespraakt redenaar en een alles-meesleepend
politiek raddraaier, die erg weinig last
had van gewetensbezwaren. Men voorspelde hem
een schitterende carrière. Er schuilde ernstig
gevaar in Bob's bekendheid met dezen man. Het
scheen, dat het net van Carmody steeds dichter
om hem heen werd geweven, hem reddeloos ver
stikkend in zijn onzichtbare mazen Carmody
zelf, Todd Shannon, die Carmody's cliënt was
Kathleen Shannon, zijn secretaresse de lispelende
Willie Weaver en nu de senator Al Gregory.
Lois luisterde naar het gesprek, onschuldig genoeg
op zichzelf, maar door Bob Terry gevoerd met een
gemak en een opzijzetten van alle terughouding,
dat zij nooit had waargenomen in zijn omgang met
haar. Met een gevoel van wanhoop en hopeloosheid
ging zij hem voor naar de huiskamer en ging op de
canapé zitten naast den jongen man, die weer met
zijn gewone dofheid voor zich uit staarde.
Het was een tafereel van rustigen vrede, van
kalmeerende huiselijkheidde groote, gezellige
kamer met haar bedaard, nergens opdringerig
meubilair, de geurige lentelucht die binnen zweefde
door de open ramen en een symphonie van avond
geruchten meevoerde. Het vertrek ademde vrede
en veiligheid en zachtheid maar zij zag maar al
te goed, dat Bob in een geestestoestand was, die
deed vreezen, dat hij zich nooit meer in zulk een
omgeving thuis zou voelen.
Zij maakte geen omwegen, hoewel haar stem
vreemd klonk van inspanning.
„Bob," vroeg zij op-den-man-af, „waarom wil
je de betrekking niet aannemen, die Papa je heeft
aangeboden
Zijn oogen staarden strak naar den muur tegen
over hem.
„Ik heb er geen zin in, weer op dat kantoor te
gaan werken."
Zijn ongegeneerde oprechtheid kwam haar te
hulp.
„Waarom niet
„Is dat niet duidelijk genoeg?"
„Niet hfelemaal.Papa
wenscht oprecht, je te
helpen."
„Ik verlang geen hulp.
Ik heb geen hulp noo-
dig."
„Toch wel, Bob
dat heb je wel. Het is
nu al een heele poos,
dat je hier bent en
je hebt nog niets uitge
voerd. O I ik weet wel
dat je niet behoeft te
werken om het geld, dat
het je aan zou brengen.
Toen Papa zei, dat hij
een bijna onmetelijke
schuld aan je had te
betalen, meende hij dat
in vollen ernst. Hij be
doelde ermee, dat iedere
cent van zijn persoonlijk
vermogen tot je beschik
king is. Maar daar gaat
het niet om. Je bent in
een ongezonden geestes
toestand
„Is dat zoo onbe
grijpelijk
„Volstrekt niet. Het
is ook niet onbegrijpe
lijk, dat iemand, die
zonder voldoende be
dekking aan een kouden
wind is blootgesteld,
HET VERHAAL TOT NU TOE
De onschuld van Bob Terry, die gevangen zat wegens ver
duistering, komt na drie jaar aan het licht. Na zijn vrijlating
biedt zijn vroegere patroon Borden hem een tehuis aan bij
zich en zijn dochter Lois, hetgeen Terry, hoewel grenzenloos
verbitterd tegen Borden, aanneemt. John Carmody, een
advocaat van verdacht allooi, is verliefd op zijn secretaresse
Kathleen Shannon. Deze is een nichtje van Terry's celgenoot
Todd Shannon. Zich een verzoek van dezen herinnerend,
bezoekt hij haar op haar kantoor, waar Carmody hem, voor
nu of later, 'n betrekking aanbiedt. Kathleen voelt zich sterk
tot hem aangetrokken. Bruce Richardson koestert een onbe
antwoorde liefde voor Lois Borden, en gaat geduldig in op
haar gesprekken over Terry. Op een commissarissen-verga
dering van Borden's maatschappij vraagt de directeur Merri-
wether dezen eenigszins spottend naar zijn beschermeling
Terry, en beschuldigt hem van overdrijving. Lois maakt zich
bezorgd over Terry's omgang met Carmody en Kathleen
Shannon. Zij vraagt hem om een ernstig onderhoud.
longontsteking oploopt maar dan probeert men,
de kwaal te genezen. Jij hebt hier maar werkeloos
gezeten en gepiekerd, en piekeren deugt niet
voor je."
„Het is een gewoonte van me geworden in de
gevangenis."
„Maar je bent nu niet in de gevangenis, Bob
„ls dat zoo?"
„Ja. O, kun je dan niet zien, waar dat allemaal
toe leiden moetdit werkeloos-blijven, dit hard
nekkig afwijzen van onze hulp Waar wacht je
nog op
„Op Todd Shannon."
„Je celmaat
„De eenige vriend dien ik op de wereld heb. Mr.
Carmody zegt, dat hij nu iederen dag kan komen.
Ik kan de dingen dan met hem bepraten. Hij be
grijpt me."
„Maar hij is juist de eenige, die niets van je
begrijpen kan 1 Hij is een misdadiger, Bob een
veroordeelde misdadiger."
„Dat was ik ook."
„Maar je hebt gezegd, dat hij niet eens beweert,
onschuldig te zijn. Ik zeg niet, dat hij geen oprechte
vriendschap voor je heeft en dat je niet veel
om hem kunt geven, maar ik zeg alleen, dat zijn
oordeel onmogelijk het juiste kan zijn. Zijn oordeel
is verwrongen."
„Het is goed genoeg voor mij."
Een zwaar karweitje: de drie jongedames Mawbey uit Londen zijn uit Amerika teruggekeerd, waar
opgetreden. Zij wijden zich nu met hart en ziel aan het gazon van haar ooms tuin in
„Nee, neen, dat denk je alleen "NT -jrv
maar. Och, probeertoch in Gods- IN O. 1U
naam, jezelf van dat alles los te
maken! Werk welk soort van werk je maar wilt
tracht belang te stellen in de buitenwereld Ze
boog zich naar hem toe een rustig, slank, blond
figuurtje het zachte licht van de schemerlamp
scheen wonderteer door haar goudbruin haar. „Je
ware vrienden wonen hier. Je bent verbitterd
tegen Papa ik begrijp datmaar hij probeert
toch zoo eerlijk, je te helpen. Bruce Richardson
tracht je vriend te zijn. Mag je hem niet graag
Er gleed een glimp van levendigheid over het
strakke gezicht van den man.
„Ja. Richardson is een beste kerel. Maar hij
begrijpt het niet."
„Wat niet?"
„Och, alles," antwoordde hij vaag. „Dezelfde
dingen, die u evenmin begrijpt."
„Nu dan om bij mezelf te blijven. Ik wensch je
te helpen, en indien ik je niet begrijp, komt dat,
omdat je me niet in de gelegenheid hebt gesteld.'
Is dat fair, Bob Is het billijk, me buiten te sluiten,
alsof ik niet bestond
Hij keek haar aan met een uitdrukking, van
groeiende verbazing op zijn gezicht. Hij sloot
langzaam zijn oogen en sloeg ze weer op. Het
was hem, alsof hij haar voor de eerste maal zag.
Zij nam nu vasten vorm aan voor zijn oogen;
hij herinnerde zich, hoe hij eens Lois Borden had
vereerd uit de verte en het drong plotseling tot
hem door, dat diezelfde hier nu zat en hem smeekte,
haar vriendschap aan te nemen.
Iets warms en teers golfde in hem op. Hij was
zich .bewust van een ontroering, die hij niet meer
gekend had sinds dien afschuwelijken dag, nu drie
en-een-half jaar geleden, toen ze hem hadden
gearresteerd wegens verduistering. Het was alsof
hij zijn oogen moest sluiten voor het verblindend
licht van die openbaring dat de gevangenis on
danks alles niet al het teere en zachte in hem had
kunnen dooden, dat hij nog ontvankelijk was voor
reine, goede indrukken. Hij voelde een vage be
hoefte, het meisje naast hem een genoegen te doen
meer, haar voor zich
in te nemen.
„Ik ik weet, dat je
bestaat," zei hij lang
zaam. „God weet
Hij beet op zijn lip.
„En wil je me laten
helpen
„Wanneer je meent,
dat ik dat waard ben
ja."
„Waard 1" In haar
opwinding waren de
woorden eruit, vóór ze
het bësefte. „Wat ter
wereld kan't meerwaard
zijn dan jij 1"
Het waren niet zoo
zeer de woorden, maar
de klank van haar stem,
die hem dwong, zich
naar haar om te keeren
en haar recht in de oogen
te zien.
En daar, in die
vredige kamer, beseften
ze plotseling, dat de
scheidsmuur, door het
verleden opgetrokken,
was weggevallen, en zij
begrepen, dat van dit
oogenblik hun verhou
ding voor altijd een
sterk persoonlijk ka
rakter zou dragen.