LENTE
No. 7
VRIJDAG 2 MEI 1930
127
om zijn beenen fladderend. Ik dacht, dat het
Hunter was, deed een stap naar voren en raakte
zijn arm aan. Hij keerde zich tot mij, en in het
licht, dat nu op zijn gezicht scheen, zag ik, dat ik
mij vergist had.
„Pardon," mompelde ik. „Ik zag u voor een
ander aan."
Zonder te antwoorden liep hij door, alleen trok
hij zijn slappen hoed wat dieper over zijn gezicht.
Ik keek hem na, tot hij den volgenden hoek om was,
en ik wist zeker, dat ik mij niet vergistehet was
Harry Wardrop.
Een minuut later verscheen Hunter uit dezelfde
richting, en vlug liepen we samen op. Ik vertelde
hem, wie er juist vóór hem gepasseerd was, en hij
knikte zonder eenige verwondering. Maar voor wij
den volgenden hoek omsloegen, hield hij mij
staande.
„Heb je wel eens van „De Witte Kat" gehoord
vroeg hij. „Een kleine politieke club
„Nee nooit."
„Ik ben er lid van," ging hij snel voort. „Ze
staat onder leiding van den burgemeesterof
misschien moet ik het andersom zeggen. Hou je er
rustig en doe je oogen goed open. 't Is een raar
mengelmoesje."
Den hoek om kwamen we in een smalle, slecht
geplaveide straat. Boven ons waren nog de gebro
ken ruiten van het pakhuis, en aan den overkant
was een ijsfabriek, waar twee leege sleeperswagens
voor stonden. Als ik, in het donker, goed zag, w?s
er voorbij het pakhuis een houtwerf. De stapels
planken verspreidden in den regen een frissche
dennenlucht.
Voor een poortje in de schutting voorbij het
pakhuis bleef Hunter staan. Het was een gewoon
houten deurtje, dat met een kruk kon geopend
worden. Daar achter was een lange, smalle, met
klinkers bestrate steeg, uit de verte verlicht met een
zwak schijnsel. Hunter liep voort, zonder zich aan
de plassen en kuilen te storen, en ik strompelde
achter hem aan. Wat verderop kon ik zien, dat het
licht kwam van een enkel electrisch peertje, dat
boven een tweede poortje hing. Terwijl Hunter in
zijn zak tastte naar 'n sleutel, kon ik waarnemen,
dat deze deur een Yale-slot had, en den knop van
een electrische bel opzij, en daaronder de spleet
van een brievenbus.
Hunter opende het poortje en ging mij voor, er
door. De deur sloeg achter mij dicht, en klikte
in het slot. Vergeleken bij het schemerige steegje
was het kleine, eveneens met klinkers bestrate
pleintje schitterend verlicht. In de heele lengte
waren er twee draden over gespannen, waar een
aantal electrische lampjes aan hing. In een hoek
stond een gestreepte tent, waar niemand in scheen
te zijn, geen wonder bij dat weer. Uit het huis daar
achter kwam plotseling een golf piano-muziek en
een onvaste mannenstem. Hunter keerde zich om,
met zijn voet op het houten trapje.
„Vóór alles," zei hij, „blijf altijd kalm. Niemand
trekt er zich hier een steek van aan, of je de burge
meester bent, of de kampioen-biljartspeler van
't tweede district, of de nachtwaker."
De deur boven aan het trapje was óók met een
Yale-slot gesloten. Wij kwamen zoo in de keuken,
waaruit ik opmaakte, dat het huis in een andere
straat stond, en dat om begrijpelijke redenen alleen
de achter-ingang gebruikt werd. De keuken was
licht en zindelijk er lagen en stonden echter een
massa hompen brood, glazen, en leege flesschen.
Aan het fornuis stond een man, die ai zijn aandacht
besteedde aan een stuk ham, dat in een pannetje
lag te sputteren, en aan een tafel dichterbij was
een jonge man, met ovaal-weggeschoren haar
achter in zijn nek, bezig, mosterd te doen op sneed-
jes brood met kaas.
„Zoo burgemeester, hoe gaat 't zei Hunter,
den regen van zijn jas 'schuddend. „Dit [is mr.
Knox, van het proces tusschen de Star en de
Eagle."
De man voor het fornuis veegde een hand af en
stak die mij toe.
„De Kat spint u een welkom toe," zei hij, wijzend
op de bradende ham. „Als mijn kokswerk goed
uitvalt, zal ik u uitnoodigen, 'n stukje ham met me
te eten. Ik kan er geen wijs uit, waarom het in 't
midden zwart wordt en aan de kanten geen warmte
pakt."
Ik herkende den burgemeester. Hij was groot en
zwaargebouwd, grof-knap, en ieder, die hem'kende,
noemde hem Tommy. Het begon er op te lijken,
dat ik het heele stadsbestuur in zijn speeluurtjes
zou meemaken.
Hunter was volkomen op zijn gemak. Hij nam
zijn jas en de mijne en hing ze ergens te drogen.
Toen ging hij naar een hok naast de keuken en
kwam eruit met vier flesschen bier.
„We zorgen hier voor onszelf," legde hij uit,
terwijl de jongeling een paar glazen omwaschte.
„Als je een stukje brood wilt hebben, er is ham in
de kast en kaas, als onze vriend bij den gootsteen
nog wat heeft overgelaten."
De jongeling keek op van zijn glazen, ,,'t Is
rattenvallen-kaas, wat ik hier heb," mopperde hij.
„Z'n broertje is een uurtje geleden uitgegaan en
nog niet terug," zei de burgemeester grinnikend.
„Als die kaas je te veel leven vertoont, kun je 'm
temmen met mosterd."
„Haal een paar sigaren, wil je?" vroeg Hunter
't Is lente volgens den kalender.
Het weerbericht is beter bij,
Dat dreigt met alle soorten buien
Zoo ongeveer tot midden Mei
Met natte sneeurv en wind en regen,
Met hagel, klett'rend en geducht,
En zwaar geladen wolken schuiven
Als lenteboden langs de tucht
't Is lente volgens den kalender,
En ook de huisvrowo houdt dit vol,
De schijn van alle aardsche dingen
Brengt ook haar aardsche hoofd op hol!
Een frissche geest vaart door haar woning,
Die steeds 't onthutst gezin verrast,
Ze streelt haar eerste lenteboden
Den boender en de witselkmast! V
7 Is lente volgens den kalender,
De zwarte kameraad zegt niks,
Die voelt zich warm gestemd van binnen,
Op volle kracht, gezond en fiks!
We houden dezen vriend in eere
En waarom zouden we dat niet
We bieden hem als lentegave
Een extra mudje anthraciet
't Is lente volgens den kalender.
Ook de belasting knikt van ja.
We zeggen haar dit zeer benepen.
En met een leegen spaarpot na
We moeten het restantje dokken,
En raken we wat in den knel,
Dan meldt zich (Teerste lentebode
Een frisch ontsproten dwangbevel!!
mij. „Ze staan op een plank in de voorraadschuur.
Ik heb mijn handen vol."
Ik ging de sigaren zoeken, er aan denkend, dat ik
mijn oogen goed den kost moest geven. De provisie
kamer was een klein vertrek, waar een ijskast in
stond, volgepropt met flesschen drank, eieren, ham
en boter. Op planken er boven lagen kaarten, er
stonden kistjes sigaren en fleschjes likeur. Er
stond ook een kistje met een opschrift, dat mij
inlichtte omtrent het betalings-systeem der club.
„Teeken een chèque en doe die hierin," luidde het,
en ik herinnerde mij, wat er gezegd pleegt te wor
den over de eerlijkheid tusschen dieven onderling.
Toen ik terugkwam inet de sigaren, stond Hunter
te praten met een groep pas aangekomenen er was
een dokter bij, een rechter en de directeur van 't
gemeentelijk armbestuur. De rechter, een kleine
magere Ier, kende mij en begon een praatje met
mij. De burgemeester was nog altijd aan het fornuis
bezig en zag purper van hitte en opwinding.
Toen de drie laatstgekomenen de trap opgingen,
in plaats van de restauratie-zaal binnen te gaan,
keek ik Hunter aan.
„Wordt daar het politieke spelletje gespeeld
vroeg ik.
„Ja, als poker het politieke spelletje is," gaf hij
ten antwoord, en hij bracht me in de kamer, die
aan de keuken grensde.
Er was niemand, die op ons lette. Kale tafels,
een houten vloer, bijna evenveel kwispedoors als er
stoelen stonden, dat was de inrichting van het
langwerpige vertrek. In een der hoeken stond een
piano, en er waren twee haarden mét ouderwetsche
schoorsteenmantels. Er zat een man of twaalf,
luid sprekend, en er was veel lawaai van de stoelen
op den kalen grond. Aan één tafel werd poker ge
speeld, de anderen zaten bier te drinken en onge
regelde gesprekken te voeren. Aan de piano gaf een
man met een roode snor een parodie op het sextet
uit Lucia di Lammermoor en er klonk juist een
luidruchtig applaus, toen wij het vertrek binnen
traden. Hunter nam mij mee naar een hoek en zette
de flesschen neer.
,,'t Is erg kahn vanavond," zei hij. „Morgen is 't
de drukke dag, Zaterdag."
„Hoe laat wordt er gesloten?" vroeg ik. Ten
antwoord wees Hunter mij naar een opschrift
boven de deur. Op een kaart stond, netjes gedrukt
„De Witte Kat slaapt nooit."
„Er zijn hier maar twee wetten," legde Hunter
uit. „Die daar is de ééne de andere isals je te
veel leven maakt, en er komt politie, laat die je dan
naar huis brengen."
De bezoekers waren vroolijk. Op ons letten ze
weinig of niet, en toen er iemand naar de piano ging
en een wals beukte, sprak Hunter mij weer toe,
onder dekking van het geraas.
„We hebben het spoor van Fleming tot hier kun
nen volgen," zei hij, „met behulp van je verkeers
agent en den koetsier. Ik heb hem niet gezien, maar
je kunt er van opaan, dat hij zich schuil houdt in
een van de bovenkamers. Zijn mooie privé-secreta-
ris is hier ook."
Ik keek de kamer rond, maar niemand gaf acht
op ons.
„Ik ken Fleming niet van gezicht,1' ging de de
tective voorzichtig voort, „en de foto's, die we van
hem hebben, zijn van vroeger jaren, toen hij nog
een snor droeg. Toen hij alleen nog maar in de
stedelijke politiek was, hoorde deze inrichting
practisch van hem, en hij beloonde bewezen dien
sten met bewijzen van lidmaatschap. Men zou zich
hier veilig een jaar lang kunnen verbergen. De
politie bemoeit er zich niet mee, wat er hier om
gaat."
„Dus hij zal nu boven zijn?"
„Ja. Daar zijn vier kamers en een badkamer.
Het is vroeger een woonhuis geweest. Zou Fleming
je kennen
„Nee, maar Wardrop natuurlijk wel."
Als ten versterking van dit bezwaar verscheen
Wardrop op dit oogenblik. Hij holde de geschilderd
houten trap af en de kamer door, zonder rechts
of links te kijken. Het pianospel dreunde door,
en de mannen aan de tafeltjes waren nog bezig
met de glazen en met elkaar. Wardrop was doods
bleek. Bij de deur stiet hij tegen iemand aan, en
hij duwde den ander zonder complimenten op zij.
„Nu zou je naar boven kunnen gaan," zei
Hunter, opstaande. „Ik zal gaan zien wat de jonge
man uitvoert. Je doet boven eenvoudig deur voor
deur open en kijkt, of je Fleming ziet, en als er
iemand op je let, vraag je, of Al Hunter daar ook
is. Dan ben je gedekt."
Hij liet me alleen, ik wachtte nog een minuut
misschien en ging toen de trap op. De bovenver
dieping was gelijk aan alle bovenverdiepingen van
woonhuizen. De deuren waren dicht, maar luid
ruchtig gepraat, rook en het geratel van speel-
fiches was door de open bovenraampjes 'hoorbaar.
Van beneden klonk het lawaai van de piano op
langs de trap, en in de straat, waar het huis op
uitkwam, startte een auto met een reeks ont
ploffingen als geweerschoten.
Het was een verwarde, onaangename chaos
van geluiden. Ik opende twee deuren, en vond er
alleen de gewone pokertafel winnaars, die rustig
een bundeltje kaarten in de palm van hun hand
hielden, en verliezers, die hoe langer hoe drukker
werden, roekeloos fiches kochten en meer dronken,
dan goed voor hen was. De atmosfeer was zwaar
van de rook.
Achter de derde deur, die ik opende, vond ik
een vieze badkamer, met een zinken kuip en een
slordige waschtafel. Bij de volgende deur was het
anders. Evenals bij de eerste twee kamers scheen
het licht door het bovenraampje de gang in,
maar er was daarbinnen geen geraas. Met mijn
hand aan den deurknop aarzelde ik dan, Hunter's
aanwijzingen indachtig, deed ik de deur open en
keek naar binnen.
Wordt voortgezet