HET GROOTE
CLAVLRTEN CA VONTUUR
152
VRIJDAG 9 MEI 1930
No. 8
de vlakte zette Dick Pasley zijn klemmen uit en
toen hij den anderen dag een sneeuwkonijn erin
gevangen had, vilde hij het dier en bereidde van
het weeke vet eenig gifaas, door er strychnine-
pillen in te verbergen. Toen zette hij het hier
en daar op de vlakte uit en zagen Mabel en hij
verlangend uit naar het avontuur van het
Sneeuwland
Toen Dick Pasley, de jongste redacteur van de
„New York Herald" op het privè-kantoor
van den directeur werd ontboden, vroeg hij
zich verwonderd af, wat hij voor hem hebben
zou. Hij haastte zich aan het verzoek gevolg te
geven en toen hij tegenover Mr. Dockwinn stond,
keek de oude heer hem eens onderzoekend aan.
„Ga zitten, Mr. Pasley," begon hij kort. „Ik
heb wat voor je. Je bent nogal gehard, heb ik ver
nomen en niet zoo spoedig uit het veld geslagen.
Als ik goed ben ingelicht, heb je al eens 'n jaar of
drie op de prairiën gezworven, en heb je zelfs onder
de Cree's geleefd in de Reservation. Is dat juist,
Mr. Pasley
„Ja, Mr. Dockwinn, dat is inderdaad juist."
„Heb ik ook niet gehoord van een cholera-epi-
demie, die je hebt meegemaakt
„Tweemaal, Mr. Dockwinn. Den eersten keer
in de Indianen-reservation, de tweede maal was
het aan den Ranch-gordel in het Westen."
„En je was niet bang voor je leven, Mr. Pasley
Ik was niet bang voor mijn leven," antwoordde
Dick eenvoudig.
„Luister dan eens, beste Pasley. Ik heb 'n idee,
'n aardig idee, geloof ik zelfs. Ik wil de kinderen
van onze abonné's een genoegen doen. Ik wil 'n
film hebben met dierenopnamen in hun natuurlijke
omgeving. Van wilde dieren, Pasley, versta me
goed. We zullen er later afdrukken van maken, in
een album verzamelen en dan schrijf je er korte
vertellingen bij. Maar ik wil uitsluitend dieren-
vertellingen uit het Noorden, uit het sneeuwland.
Je hoeft niet naar de Pool te gaan, om 'n ijsbeer te
ontmoeten, dien fantaseer je er maar bij. Maar ga
naar het Sneeuwland, drie, vier dagen ver de wil
dernis in, bestudeer daar 't leven van den eland, den
wolf en den vos, van de vogels en van alles, wat er
ginds rondkruipt en kom dan terug. Ben je al eens
in het Noorden geweest, Mr. Pasley
„Nooit, Mr. Dockwinn moest Dick bekennen.
„Nu, denk je hard genoeg te zijn voor dit
avontuur
Lachend knikte Pasley toestemmend, hij had twee
cholera-epidemies meegemaakt, en in honderden
avonturen op de prairie den dood tientallen malen
onder de oogen gezien. Toch aarzelde hij nu nog
even voor hij den Directeur verliet en haperend
vroeg hij tenslotte „Heeft u er iets op tegen als ik
Mabel...."
„Je vrouw Wou je ze
meenemen Ga je gang,
Mr. Pasley, al wil je je heele
gezin meenemen. O, je hebt
geen kinderen, geloof ik?"
Er vloog een schaduw over
het gelaat van Dick Pasley,
toen hij antwoordde: „Neen,
Mr. Dockwinn, ik heb geen
kinderen, helaas
Mr. Dockwinn kon het niet
weten, maar het was het
eenige, dat ontbrak aan het
geluk in het leven van Dick
en Mabel Pasley en God weet
hoe scherp ze het gemis
voelden.
De directeur keek hem eens
even aan en vervolgde toen
„Dus je accepteert, Mr.
Pasley Nog 'n paar woor
den dan, beste jongen. Schiet
een paar van die beesten
voor me dood, en breng ze
mee, wolven en vossen, of
liever gezegd de vachten.
Maar zorg eerst, dat ze goed
dood zijn, voor je ze vilt.
Die beesten schieten ze ge
loof ik, of neen, vergiftigen,
enfin, dat zoek je zelf maar
uit
Bill, de beroemdste paardentemmer
uit de Wild-West.
Toen Mabel van de opdracht hoorde, was ze
enthousiast. De trek naar het avontuur zat haar
in het bloed, en 'n verblijf van een paar maanden
in de blanke, ongerepte wildernis lachte haar toe
als een onverwachte rijkdom. Inderhaast maakten
Dick en Mabel alles voor hun vertrek gereed en
drie dagen later namen ze afscheid.
,,'n Flinke kerelmompelde Mr. Dockwinn, toen
hij vertrokken was. „Moedig, vastberaden en ge
hard, niet zoo'n weeke salonjournalist, zooals we
er veel te veel hebben. Ik had beslist geen betere
kunnen vinden voor dit avontuur in het Noorden."
Dick Pasley kocht aan de grens van de meren-
streek een tiental honden en een slede en voorzag
zich verder van alles, wat hem bij mogelijkheid te
pas kon komen in het Sneeuwland. Toen bleef hij
met Mabel acht dagen vertoeven in de hut van een
ouden trapper, die hem de eigenaardigheden van
de sledehonden leerde kennen, en
hem wees, hoe hij klemmen moest
zetten en het gifaas voor de wolven
en vossen moest toebereiden. Toen
Dick zich eindelijk voldoende in
gelicht en toegerust achtte voor
het avontuur, vertrok hij op een
dag en nam voldoende strychnine-
pillen en patronen mee, om een
heele vossenkolonie te vergiftigen
en te dooden. Langzaam trok hij
het Noorden in met Mabel, beiden
opgetogen en verrukt door de
blanke pracht van de bosschen en
de uitgestrekte, wijde vlakte, met
de bedrieglijke vergezichten en
de prachtige lichteffecten. Zes da
gen trok hij zoo voort, met diepe
teugen de weelde van zon en zui
vere lucht indrinkend, genietend
van de ongerepte natuur en van
het plechtige zwijgen van de on
eindige vlakte.
De oude Jim Surley had hem de
plaats aangeduid waar hij een ver
laten hut zou vinden, en toen zij er
aangekomen waren, maakten zij
haar zoo goed mogelijk bewoon
baar en installeerden zich. Den
tweeden dag van zijn verblijf op
Dien dag was een jonge wolf, een prachtig dier,
vol van dë schoonheid en de kracht van zijn ras, de
vlakte opgetrokken. Hij had zijn wijfje, dat zich
nog maar moeilijk voortsleepte, onder een bescher
mende balsicstruik achtergelaten en snuffelend
speurde hij in de sneeuw naar een spoor van een
sneeuwkonijn, of, als het moest, in een kamp op
leven en dood, naar den slependen gang van een
elandskalf. Zijn wijfje en hij hadden honger en zijn
instinct had hem gedreven tot in de nabijheid van
Dick Pasley's hut, wijl overal waar menschen
woonden, het wild in overvloed te vinden was. Zij
hadden in twee dagen niet meer genuttigd, de
wolf en 'zijn wijfje, dan een dood sneeuwkonijn,
drie dagen oud in een vergeten klem gevonden,
walglijk riekend en half leeggepikt door de vogels.
Hongerig, met een vreemde, knagende pijn in zijn
Jonge tijgertjes, die al vroeg aan menschenverzorging worden gewend.
ingewanden, richtte de wolf zich naar de klemmen van Dick Pasley,
die half verborgen lagen onder de sneeuw. Er was geen enkel stuk
wild gevangen en hongerig speurde de jonge wolf verder, toen de
heesche, klagende roep van zijn wijfje hem weer vlug deed terug-
keeren naar de balsiestruiken. De wolvin richtte zich bij zijn terug
komst rillende op en met een heet verlangen naar voedsel wendde
zij haar kop naar haar gezel, die haar met een kort keffend geluid
zijn teleurstelling kenbaar maakte.
Gedreven door de woedende begeerte om te dooden, richtte
hij zich opnieuw naar de vlakte en moeilijk sleepte zijn gezellin
zich met hem mee, haar kop in zijn flank gedrukt en nu en dan
een klagenden uitroep slakend van honger en pijn. Het wolven-
paar liep opnieuw de klemmen langs, die Dick Pasley had uit
gezet en snuffelend speurden hun neuzen in de blanke sneeuw.
Met een heesche kreet van voldoening berook het wijfje het gifaas,
dat Dick kwistig had uitgezet, maar een heftige grauw van haar
gezel deed haar terugdeinzen en aarzelend den kop afwenden dót
was vergif en beteekende dus den dood. Zóó had de jonge wolf
zijn gezellen bij tientallen zien sterven, stuiptrekkend van pijn, met
klagende kreten, na het eten van het vet van het sneeuwkonijn
Hij rook het vergif, zelfs al was het niet zoo doorzichtig in 't vet
verborgen, ook in een sappig stuk elandsvleesch of in een hoen
verborgen, rook hij den dood. Gehoorzaam liet het wijfje het vet
dat haar honger nog meer prikkelde, liggen en volgde haar metzegel
na een vergeefschen tocht langs de klemmen, weer naar de bescher
mende zoom balsiestruiken. Dicht naast elkander gelegen, heet en
begeerig naar voedsel, bleven ze zoo liggen, uren lang, het wijfje
klagend, rillend, en de jonge wolf keffend, heesch grommend en
den kop luisterend in den wind gekeerd, loerend naar prooi.