Het eerste stadiumde autoped.
daartoe den moed bezit, zachtkens voort te wielen
op een driewieiige fiets een practisch instrument
voor ouden van dagen, dat men in het land nog
dikwijls ziet.
Fietsen is een fijn werk. Een lichtloopende fiets
op een keihard teerpad is een ideaai. Men heeft
wat te doen, zonder dat men zich verveelt. En het
is gezond.
Onze boerinnetjes hebben de gewoonte, om dik
wijls met een paraplu in de hand op de fiets langs de
Zeeuwsche wegen te snellen. Dat lijkt me een heele
prestatie. Maar als het hèèl slecht weer is, dan gaat
de paraplu in den drager, dien men op haar rijwie
len bijna altijd aantreft, en de muts wordt verpakt
in een doek. En vooruit maar weer
Tijdens den oorlog heeft men nog houten fiets
banden gekend. Het was geen pretje om daarmee
te rijden. Men kan er daarvan nog bewonderen in
het Oorlogsmuseum van den heer Wilton van
Reede te Goes.
Nu is het nieuwstede waterfiets. Deze bestaat
uit een gewone fiets (of tendem), die rust op twee
metalen, waterdichte schuitjes. Natuurlijk is er
een schroef, die door het trappen in beweging wordt
gebracht.
Zoo'n waterfiets is voor Zeeland een pracht-
instrument. Toch Is het hier nog niet erg door
gedrongen ik ken er tenminste 'maar een, nl. in
Krabbendijke. Het zou anders gemakkelijk zijn
even van 't eene eiland naar 't andere te peddelen.
Tenslotte is er nog de tandem, waarop Pa en Ma
genoeglijk achter elkaar langs de wegen snellen.
Een tandem wekt een gezelligen, bijna huiselijken
De jeugd maakt met haar dolle fiets-enoluties de omgeving der school soms danig onveilig.
No. 8
Neen en dit gold vooral voor de dames als
men Zondags eens wilde ga^n fietsen, dan liet men
Donderdags vragen bij een vriendin, of ze daarin
zin had. 't Ging ook niet zonder de noodige voor
bereiding. Want stel je voor, je kon toch niet met
je gewone kleeren op een fiets gaan zitten! Nee,
de dames trokken een fietscostuum aan 'n mantel
pakje met een korten rok, en daaronder, wat de
Engelschman noemt een „plus-fours" van dezelfde
kleur. Daarbij dan meestal, wat nu voor de heeren
een strooien hoed heet. En daar gingen ze dan 1
Zoo was het vroegere
Er zijn maar weinig menschen, die niet zoo'n
karretje bezitten. Het begint bij de jeugd al met
de auto-peds. Die hebben zoo'n beetje de rolschaat
sen vervangen. Met z'n tiende jaar heeft de jongen
dikwijls zijn „echte" fiets al. En dat gaat zoo door
tot men oud en grijs is, om dan nog, wanneer men
De eerste les op den driewieler.
Zeeuwsche gratie.
dit in tegenstelling met
België, waar de race-fiets
verre in de meerderheid
is. Ten slotte nog over
den naam van het in
strument. Men weet al
leen, dat het woord
„fiets" in 1870 te Apel
doorn is ontstaan. De
afleiding kent men niet,
maar het is niet on
mogelijk, dat men hier
moet denken aan een
eersten importeur, die
den naam Fiets droeg,
of misschien ook den
eersten fiets- bezitter in
deze stad. Men denke
ook aan het ontstaan
van woorden als „flik"
(naar den fabrikant
Flick) en „kiek" (foto,
naar den fotograaf
„Kiek"). En met deze
taalkundige beschouwing
zullen we eindigen.
v. B.
VRIJDAG 9 MEI 1930
indruk. Maar dit instrument is
feitelijk al uit de mode.
Men hoeft m.i. niet bang te
zijn, dat de fiets ooit algemeen
verdrongen zal worden door
de motorfiets of den auto. Daar
toe biedt ze teveelvoordeelen.
Menschen die, zonder echt aan
sport te willen doen, toch hun
beenen eens willen gebruiken,
grijpen naar de fiets.
Voor korte afstanden blijft ze
bovendien ook als gemaksmid
del het aangewezene.
In ons land wordt geweldig
veel gefietst. Mèèr dan in eenig
ander.
Waarschijnlijk houdt dit wel
verband met onzen volksaard.
We houden van ons gemak, en
we houden van het buiten
zijn. Voor deze combinatie is
de fiets het aangewezen mid
del. Het is dan ook opmerke
lijk, dat de gewone fiets
hier het meest gevonden wordt;