^strijd
No. 8
VRIJDAG 9 MEI 1930
147
door de natte ruiten te kijken. Er was daarbuiten
geen afdak of lager gebouw, maar niet meer dan
enkele meters van ons vandaan waren de leelijke
muren en de gebroken ruiten van het pakhuis.
„Kijk eens Hunter," zei ik. „Waarom kan hij
niet uit het pakhuis doodgeschoten zijn
„Dat kon hij wel, maar hij is 't niet," beweerde
Hunter, met een blik naar de gebogen figuur van
Wardrop. „Meneer Wardrop, ik zal een boodschap
naar den coroner sturen en dan verzoek ik u met
mij naar het bureau te gaan, en den chef te ver
tellen wat u weet. Knox, wil je den coroner even
opbellen
In ongeloofelijk korten tijd was 't clubgebouw
leeg, en nog vóór middernacht kwam de coroner
en ging de trap op naar de kamer. Ik voor mij, ik
had ontbeten, geluncht en gedineerd met gruwelen,
en ik bleef in de verlaten kamer beneden zitten en
overpeinsde, hoe ik het nieuws aan Margaret moest
mededeelen.
Om half één kwamen de coroner, Hunter en
Wardrop beneden ze lieten een detective boven
achter, die 't lijk moest bewaken tot den volgen
den morgen dan kon het naar huis worden ge
bracht. De coroner had een rijtuig wachten, en
hij nam ons aanstonds mee naar Hunter's chef. Die
was opgebleven, en als een lijkstoet kwamen we
zijn spreekkamer binnen.
Wardrop vertelde zijn verhaal, maar erg over
tuigend klonk dat niet. De chef, een lange man die
heel weinig sprak, en achterovergeleund zat met
zijn oogen half dicht, luisterde maar, slechts nu
en dan 'n vraag stellend. De coroner, die voort
durend zat te gapen, ging weg, toen Wardrop nog
pas de helft verteld had, alsof naar zijn meening
de schuldige al zoo goed als gehangen was.
„Ik ben - ik was de privé-secretaris van meneer
Fleming," zoo begon Wardrop. „Ik kreeg die posi
tie door een relatie van zijn vrouw's kant. Ik heb
drie jaar die positie bekleed. Daarvóór studeerde
ik in de rechten. Voor eenigen tijd ontdekte ik,
dat meneer Fleming het een of ander bedwelmend
middel gebruikte. Tot voor een week wist ik niet
welk. Den negenden Mei ontbood mijnheer Fleming
mij. Ik was toen te Plattsburg, en hij was thuis.
Hij was in een verschrikkelijken toestand, hij
kon in 't geheel niet slapen, en hij zei dat hij
achtervolgd werd door iemand, die 'm dooden wou.
Op 't laatst vroeg hij mij, wat cocaïne voor hem
te halen, en toen hij dat gebruikt had, was hij weer
in zijn gewone doen. Ik dacht, dat hij zich die ver-
volging maar verbeeld had. Hij had een man, die
Carter heette, voor bewaking in huis, en die ging
door voor butler.
Er waren moeilijkheden in de partij, ik weet niet
precies van welken aard. Meneer Schwartz kwam
hier meneer Fleming spreken, en het schijnt dat
er geld noodig was. Meneer Fleming moest het
direct hebben. Hij gaf me een paar effecten om
te vcrkoopen. Ik ging ermee naar Plattsburg.
Dat was den tienden...."
„Was dat de dag, dat mijnheer Fleming ver
dween vroeg de chef.
„Ja. Hij ging naar „De Witte Kat" en bleef
daar. Niemand wist, dat hij daar was, behalve de
huisbewaarder ennog één man. Op den avond
van den eenentwintigsten kwam ik terug, met de
opbrengst van de verkochte stukken. Ik had het
geld in een pakje in een kleine Russisch-leeren
reistasch, die ik geen oogenblik uit mijn handen
gaf. Meneer Knox hier veronderstelde, dat ik
hem had neergezet en dat hij voor een anderen
verruild was, maar ik heb hem voortdurend in
handen gehad tot het oogenblik, dat ik hem neer
zette in het portiek van het huis te Bellwood,
terwijl ik probeerde binnen te komen. Ik woon in
Bellwood, bij de dames Maitland, zusters van wijlen
mevrouw Fleming. Ik kan niet verklaren hoe 't
gebeurd is, maar terwijl ik probeerde in het huis
te komen, werd de tasch leeggehaald. Meneer
Knox kan dit bevestigen hij vond hem zelf, leeg."
Ik bevestigde dit met een enkel woord. De chef
begon belangstelling te toonen.
„Wat zat er in de tasch?" vroeg hij.
Wardrop dacht na.
„Een pyama," zei hij, „twee toiletborstels en
een kleerenborstel, twee of drie overhemden,
zoowat een half dozijn boorden en een stel onder
goed."
En dat was allemaal weg, en het geld ook
„Er was niets meer in den tasch dan mijn spoor
boekje."
De chef en Hunter keken elkaar aan. Toen..
„Gaat u door alstublieft," zei de detective
vriendelijk.
Ik denk, dat Wardrop begreep, hoe weinig kans
hij had, dat iemand dit deel van zijn verhaal ge-
looven zou. Hij kneep zijn lippen dicht en hief
het hoofd op, alsof hij van plan was, geen woord-
meer te zeggen.
„Ga door," drong ik aan. Als hij zichzelf recht
vaardigen kon, moest hij het doen. Ik kon niet
teruggaan naar Margery Fleming en haar zeggen,
dat haar vader vermoord was en dat haar verloofde
van die misdaad verdacht werd.
„De tasch was leeg," herhaalde hij. „Ik was nog
geen vijf minuten bezig geweest aan de luiken,
en in dien tijd is de tasch leeggeroofd. Meneer
Knox hier vond hem tusschen de bloemen onder
de veranda, leeg."
De chef keek mij met nieuwe belangstelling aan.
„Woont u ook in Bellwood, meneer Knox?"
Dens per meek en nol verwachting
Luoen me ons aan de sport.
Stil nan zenuwachtig vreezen,
Of met een lamaai-record
Op ontelb're voetbalvelden
Daast hel bruine monster rond,
Dn me meten 't te vertellen:
Sport maakt kraehtig en gezond!
Twee en tmintig jonge mannen
'/moegen onverdroten voort,
Door vermarde, milde kreten
Onophoiid'lijk aangespoord
Langs de lijnen staan de drommen.
Overwinnen is 't parool.
Dn ze lachen of ze huilen
Hij een vóór- 'of lègengoal
Met nerveuze aangezichten
Ziet men vaak elkander aan.
Handen mringen, harten bonzen,
Was de wedstrijd maar gedaan!
Kijk, als 't knijpt, niet te nauwkeurig,
Geef 'cm forscher van katoen.
Anders kelderen je kansen.
Dn je wordt nooit kampioen!
Welk een spanning, weken, maanden,
Lakt het niet Of zal het gaan I
Om hel plaatsje op de ranglijst.
Ongeslagen bovenaan
H elk een opgezweepte vreugde.
Als men zich de sterkste weet,
Maar wanneer men wordt geslagen,
Welk een knauwend voetbal-leed
lieste voetbal-overdrijvers,
Die vaak te eenzijdig leeft,
Alsof heel je jonge leven
Dnkel naar een doelpunt streeft,
Zorg voor sterkende ontspanning
In het dienen van je sport.
Opdat voetbal voetbal blyve,
Dn geen sport-neurose mordt
KROES
„Neen, ik ben de advocaat van miss Letitia
Maitland, en ik was er dien éénen nacht als gast.
Ik vond den tasch, zooals meneer Wardrop ver
klaarde, leeg."
De chef wendde zich weer tot Wardorp.
„Hoeveel geld was er in, toen u hemneer
zette
„Honderdduizend dollar. Ik dorst het niet aan
meneer Fleming te gaan vertellen, maar ik moest
wel. We hadden een heele scène, vanmorgen. Ik
geloof, dat hij dacht, wat voor de hand lag dat
ik het gestolen had."
„Hij werd handtastelijk, denk ik, en sloeg u
tegen den grond vroeg Hunter zoetsappig.
Wardrop bloosde.
„Hij was buiten zichzelfen, enfin, het was heel
erg voor hem. En hij had geen cocaïne meer.
Toen ik wegging, was hij razend, en toen ik thuis
kwam, hoorde ik, dat miss Jane verdwenen was,
ontvoerd, op denzelfden tijd, dat mijn tasch was
leeggestolen Ik begin mij af te vragen, of ik wel
goed bij mijn verstand ben."
„En toen vanavond drong de chef.
„Vanavond voelde ik, dat er iemand op meneer
Fleming letten moest ik was bang, dat hij een
ongeluk zou begaan. Het was niet makkelijk,
weg te komen, terwijl miss Jane vermist werd.
Maar, toen ik in „De Witte Kat" kwam, vond
ik hem dood. Hij zat met zijn rug naar de deur,
en zijn hoofd op de tafel."
„Had hij de revolver in de hand?"
„Ja."
„Weet u dat zeker?" vroeg Hunter. „Ik dacht
dat u meneer Fleming vanmorgen zijn revolver
afnam, toen hij er u mee dreigde
Wardrop's gezicht trok zenuwachtig.
„Dan bent u verkeerd ingelicht," zei hij, maar
de toon, waarop hij sprak, maakte weinig indruk.
Die was weifelend, onzeker. Uit de gelaatsuitdruk
king van Hunter begreep ik, dat hij er maar naar
geraden had, en dat het resultaat hem meeviel.
„Hoeveel menschen wisten, dat meneer Fleming
zich verborgen hield in „De Witte Kat?" vroeg
de chef.
„Maar heel enkelen, buiten mezelf alleen de
man, die 's-morgens het clubhuis schoonmaakt,
en Ciarkson, de kassier van de Leenbank, die hem
daar één keer moest komen spreken."
De chef liet het erbij.
„En, meneer Knox, wat kunt u mededeelen?"
„Ik deed de deur van meneer Fleming's kamer
open, misschien een paar minuten nadat meneer
Wardrop wegging," zei ik. „Hij was dood, en lag
met zijn hoofd op de uitgespreide armen over de
tafel. Hij had een schot in het voorhoofd."
„Hoorde u geen schot, toen u in de gang was?"
„Er was veel lawaai. Ik hoorde een of twee
scherpe geluiden, zooals de knallen van een
motorrijwiel of een auto."
„Dichtbij, dacht u
„Niet zoo erg ik dacht, inzoover ik dan dacht,
dat het op straat was."
„Van die automobiel is juist," zei Hunter droog
jes. „De burgemeester stuurde zijn auto weg,
toen ik meneer Wardrop achterna ging. De ge
luiden, die u hoorde, waren geen schoten."
„Het is toch vreemd," meende de chef, „dat
er een revolver kon worden afgeschoten in de
bovenkamer van een gewoon woonhuis, terwijl
dat huis vol menschen was, en dat niemand het
hoorde. Waren er sporen van kruit op het lijk?"
„Niets," zei Hunter.
De chef stond op.
„Ik dank u zeer, heeren," sprak hij rustig.
„Meer is er niet voor 't oogenblik. Hunter, ik wou
je nog een paar minuten hebben."
Ik geloof, dat Wardrop zich verbaasde, dat hij
in vrijheid gaan kon. Hij had niet anders verwacht,
dan een onmiddellijke aanklacht wegens moord.
Terwijl wij naar den hoek liepen, om uit te zien
naar een rijtuig of auto, wat er zich het eerst voor
deed, keek hij om.
„Ik dacht 't wel," zei hij bitter. Een man slen
terde achter ons door de straat. De politie sliep
niet, zij had enkel één oog dicht gedaan.
De laatste trein was weg. We namen de electri-
schen nachttram naar Wynton, en legden de drie
kilometers naar Bellwood te voet af. We waren
geen van beiden spraakzaam, en waarschijnlijk
dacht hij, evenals ik, aan Margery en aan 't nieuws,
dat zij te hooren moest krijgen.
Het had geregend, en de wegen waren slecht.
Eéns keerde Wardrop zich om, en we hoorden
een heel eind achter ons den detective voort-
waden.
„Ik lioop dat hij zich amuseert," zei hij. „Ik
heb expres dezen weg genomen, om hem tot aan
zijn nek door de moddef te laten baggeren."
,,'n Mooie streek I" riep ik uit. „Ik mag me wel
met een mes laten afkrabben, voor ik mijn kleeren
uit kan krijgen."
We knapten van het lachen allebei wat op
het gaf een zekere zenuw-reactie. De detective
was nog een eind achter, maar na een poosje
bleef Wardrop staan, terwijl ik verder ploeterde.
Gezamenlijk haalden ze mij in, en toen zwoegden
we met z'n drieën door, over onverschillige zaken
pratend.
I Word! voortgezet)