DOOR OCTAVUS ROY COHEN 194 VRIJDAG 23 MEI 1930 No. 10 De Gebrandmerkte Als ze den aannemer het mes op den keel zetten, gaat hij failliet," ging Weaver voort. „En ze krijgen ruimschoots vol doeningen geen contanten. Alles, wat hun overblijft is hem er door te financieren met geven- en-nemen, en een aanvankelijk verlies te lijden om zoodra mogelijk het nieuwe pand te kunnen betrekken. Maar daar is baar geld voor noodig en dat hebben ze nou eenmaal niet." „Weet je dat zeker?" „Positief. Hartnell van de Nationale heeft er voor bedankt en je begrijpt drommels goed, dat ze niet bij hem gekomen zouden zijn, als ze 't niet eerst bij alle anderen geprobeerd hadden." Het gelispel van Weaver's stem werkte kalmee rend op Carmody's strijdlustige stemming. „Heeft Hartnell geweigerd?" „Vast en zeker." „Waarom „Geen borgstelling hè Ze hebben geleend en geleend tot de uiterste grens, op de borgstellingen die ze hadden. Het pand is verhypothekerd voor de geheele waarde. Natuurlijk is het een tijdelijke crisis. Ze wurmen zich er door en binnen de twee jaar verdienen ze er allemaal weer fortuinen aan. De heele kwestie is maar, dat ze te vlug hebben uitgebreid." „Ik begrijp 't. En wat gaan ze nu doen?" „M'n kop eraf als ik 't weet. Of ze moesten zelf 't geld voorschieten. Je snapt 't wel de maat schappij laten leenen van de parti culieren. Ze hebben allemaal hoopen contanten vooral die ouwe Mer- riwether." „Die is anders knapjes- op den penning." „Nét. In elk geval zóó zit de zaak in mekaar. Je kent die snuiters vol doende om 't met me eens te zijn, dat ze den boel heusch niet zoo zonder meer zullen laten kelderen. Ze zitten er zelf te stevig aan vast en de latere vooruitzichten zijn te goed. Er zal op 't laatste oogenblik nog wel bericht komen van een op lossing." „Bezorg me dat bericht dan, zoo dra je kunt." „Dat is dus afgesproken." De groote man kneep zijn oogen tot spleten en zijn natuurlijk gelispel werd bijna onhoorbaar en gaf aan zijn woorden een ongemotiveerd sinistere beteeke- nis. „Wat is er nog meer?" „Een prachtkans, geloof ik, Willie. Ik heb nu aardig hoop,dat Bob Terry hier zal komen werken." Willie Weaver maakte een zacht, sissend geluid. „Heusch „Ik denk 't zeker. We kunnen hem gebruiken, dat weet je. Hij weet heel wat van gevangenissen en misdadi gers en hij is erg op ze gesteld ze zijn zijn eenige vrienden geweest, drie jaar lang. En hij heeft een voor sprong, omdat hij zelf nooit een mis daad heeft begaan. Maar wat 't mooiste van alles is, Borden is opeens idolaat op hem geworden. Hij woont bij Borden in en haat hem." „En nu wil je hèm je kastanjes uit 't vuur laten visschen „Precies." Er was een metalen klank in Carmody's heldere stem hij droeg geen masker in tegenwoordigheid van den Lispelenden Willie Weaver. „Bor den is een man, waar je maar moeilijk vat op krijgt. Hij is zoo vervloekt rechtschapen. Maar dit schijnt een samenloop van omstandigheden, die tot resul taat kan lijden. Terry die Borden haat en onder mijn leiding werkt. Zijn belang en het mijne loopen parallel. Ik vervul zijn hartewensch,wanneer ik hem Borden een poets Iaat bakken en zelf krijg ik de voldoening, Borden in de knel te zien en te weten, dat ik dat bewerkt heb." „Ik snap je." Weaver's oogjes glinsterden van enthousiasme. „En wat je nu van mij wilt, is, dat ik je in voortdurend contact houd met Borden's zakelijke intimiteiten, zoodat'je den jongen helpen kunt door een plannetje voor hem uit te werken. Is 't niet „Precies." Weaver stond op. „Ik ben er achter. Ik zal het karweitje dadelijk aanpakken en tegen morgen middag hoop ik nieuwtjes voor je te hebben, die de moeite waard zijn." Hij bleef staan met zijn hand op den deurknop. „Todd Shannon komt over een paar dagen los." „Wat je zegt," antwoordde Carmody droogjes. „Hij loopt erg weg met Bob Terry. Doe al het mogelijke voor hem." „Of mèt hem wat „Ja." Lispelende Willie Weaver wiegde geamuseerd zijn hoofd heen en weer. „Laat ik je één ding vertellen, baas wat jij wilt hebben, dat krijg je 1" „Denk je dat?" DORDRECHT Een fraai fragment nun de Vischxtrnut. Ik weet 'ttv t j John Carmody's oogen richtten IN O. ló zich naar de deur, die toegang gaf tot Kathleen's kantoortje. Zijn gezicht was ondoorgrondelijk, en de toon, waarop hij ant woordde, leek Weaver ongemotiveerd bewogen. „God weet.dat ik hoop,dat je gelijk hebt, Willie." ZEVENTIENDE HOOFDSTUK 'T'odd Shannon kwam de groote poort uitzijn stap was even regelmatig en rhythmisch als die van Bob was geweest,zijn oogen glinsterden levendig en zijn kolossale schouders baanden hem een weg door de menigte der voorbijgangers. Kathleen en Bob Terry waren er om hem af te halen. Hun ontmoeting was heel simpel. Kathleen stak hem haar wang toe en hij hield haar een oogenblik vast in zijn armen gesloten. Toen keerde hij zich om en vatte Bob's hand in een verplette renden greep. „Bob!" „Todd 1" Zij riepen een taxi aan en stapten in. Kathleen gaf haar eigen adres en de wagen zocht schril toeterend een weg door het verkeer van den laten namiddag. Todd Shannon leunde achterover in de onge wone weelde van de zacht-veerende kussens. Zijn grijze oogen verslonden de voorbijtrekkende beel den van leven, beweging en vrijheid en hij slaakte- een diepen zucht. „God zei hij eerbiedig, „dat doet goed 1" Kathleen legde haar hand op de zijne en er kwam een zachte trek om de lippen van den reus. Hij sprak geen enkel woord, maar begreep reeds veel, dat hem gelukkig stemde. Hij voelde instinctmatig aan, dat er een band be stond tusschen dezen jongen man voor wien hij zoo'n warme vriendschap koesterde en het meisje dat als een dochter voor hem was. De vluchtige blikken, die hij nu en dan toevallig opving, waren maar voor één uit legging vatbaar. Maar Todd's diepste belangstelling ging toch uit naar den jongen, dien hij 't laatst gezien had tusschen de ijzeren tralies van de staatsgevan genis door, dien middag toen hij hem de groteske pagode cadeau had ge daan, die hij met een oud scheermes uit een kwastig stuk cederhout ge sneden had. Het was Todd Shannon, die 't eerst de eigenlijke verandering in den jon gen man opmerkte het vleugje kleur op zijn wangen, die zoo vaal en zoo geelbleek geweest waren, den glans van zijn oogen, den geleidelijken terugkeer van kleine karakteristieke eigenaardigheden, de veel flinker houding van rug en schouders. En Todd Shannon was blij. In de gevan genis was hij als een vader voor Bob geweest, omdat hij instinctmatig wist, dat deze daar niet thuishoorde, om dat hij bewaard moest worden voor al te veelvuldig contact met de ande ren daar in die omgeving van mis dadigers. En nu kwam het hem voor, dat Kathleen het groote wonder ge wrocht had dat zij Bob's belang stelling in het leven weer had weten op te wekken door zijn belangstelling in hóar aan te moedigen. Op dat oogenblik leek de toekomst Todd weer heel mooi en goed. Zoo kwamen zij aan het pension,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14