XDaar is mijn Uader? i SP rofessor SP riem SPruttelt 206 VRIJDAG 30 MEI 1930 No. 11 Tegen middernacht werd het rustig. Ik had tot dan toe in de bibliotheek zitten lezen. Een assistent van den aanspreker, met een rose overhemd en gehaakte das, kwam mij zeggen, dat alles klaar was. „Is het gewoonte, dat er iemand blijft waken bij dergelijke gelegenheden?" vroeg ik. „Bestaat er niet een gerucht, dat er zwervende katten in de kamer kunnen komen, of zooiets?" „Ik denk niet dat het noodig is, meneer," zei hij, zijn best doende om niet te lachen, „'t Is allemaal maar een kwestie van opvatting. Sommige men- schen houden ervan, hun verdriet aan te dikken. Maar er zal heusch niemand het lijk komen stelen." Met die vroolijke opmerking nam hij afscheid, en ik sloot en grendelde het huis achter hem. Ik vond Bella in het souterrain in de keuken, met alle lichten aan, en ik stond onder aan de trap, terwijl zij naar haar slaapkamer schoot als een opgejaagd konijntje. Het was een vreemd schepsel, die Bella niet zoo dom als ze er uitzag, maar knorrig, zwaarmoedig „smeulerig", zou ik willen zeggen. Ik deed de deuren van de eetkamer op slot, liet één licht in de hall branden en ging naar boven, naar bed. Een logeerkamer op de derde verdieping was voor me klaar gemaakt, en ik was zoo moe, dat ik wel op den vloer had kunnen slapen. Juist toen ik in bed was gestapt, ging de telefoon, en mopperend ging ik een verdieping lager. Het was de Times-Post, en de man aan de telefoon was erg gehaast. „Hier de Times-Post. Is meneer Wardrop daar ook „Nee." „Met wie spreek ik „Met John Knox." „Den advocaat „Ja." „Meneer Knox, kunt u bevestigen, dat meneer Fleming zelfmoord heeft gepleegd „Ik ben niet van plan iets te bevestigen." „In de Star van vanavond staat, dat u het zelfmoord noemt, en dat u hem hebt gevon den met een revolver in zijn hand." „Dat liegt de Star 1" riep ik, en de man aan den anderen kant grinnikte. „Dank u wel," zei hij en belde af. Ik ging weer naar bed, ontevreden, dat ik mij had laten vangen. Ik sliep echter vluggeen wonder na twee zulke nachten, als er waren voorafgegaan. Ik werd allesbehalve prettig wakker mijn hoofd was mat en zwaar, en ik had een bran denden dorst. Ik zat overeind en vroeg mij af, of ik bezig was ziek te worden. Ik voelde me te afgemat om drinken te gaan halen. Toen ik later toch opstond, bemerkte ik dat mijn ongesteldheid veroorzaakt werd door slechte ven tilatie. Ik deed dus een raam open en keek naar buiten. Het was een zijvenster, dat uitzag op een gang van misschien drie meter breed, die het huis scheid de van het aangrenzende. Ik zag niets dan een lichtrooden muur, maar de nachtlucht deed me goed. Het woei nogal stevig, en ergens beneden klapperde een luik. Ik leunde naar buiten en keek neer in de kloofachtige ruimte onder mij. Het was een van die toevallige bewegingen, die zoo groote gevolgen kunnen hebben Beneden mij, op den muur aan den overkant, was een rechthoek van geel licht, dat scheen door het bibliotheekraam van Fleming's woning. Er was iemand in het huis. Terwijl ik nog staarde verminderde het licht geleidelijk niet zóó, als wanneer het wordt uitgedraaid, ma?r door geregeld krimpen van de verlichte oppervlakte. Het gordijn voor het biblio theek-raam werd neergelaten. Mijn eerste gedachte wasinbrekers, mijn twee de Lightfoot. Maar wie het ook was, hij had hier niets te maken. Gelukkig had ik dien dag mijn revolver meegenomen uit Fred's huis ze lag DOOR M ARY RO BERTS R IN E HART stonden beiden in het zwarte duis- onder mijn kussen. In een minuut had ik het wapen gegrepen, het licht uitgedaan en de deur voor zichtig geopend. Ik was in mijn pyama, op bloote voeten, gelijk bij een vorige gelegenheid, maar beter gewapend dan toen. Ik bereikte de tweede verdieping zonder iets bizonders te hooren of te zien, maar vandaar kon ik constateeren, dat het licht in de hall was uit gedraaid. De vreemdheid van het huis, het bewust zijn van de stille gedaante beneden en van wie-weet- wat in de bibliotheek maakte mijn toestand vrij onaangenaam, om het maar zacht uit te drukken. Ik geloof niet in den man, die nooit bang is hij verdient den roem niet, dien hij geniet. De „Ik kan niet zeggendat belasting een onbetaalbare uitoinding is, mijnheer." echte held is hij, die doodelijk verschrikt, met klapperende knieën, het gevaar meer tegemoet wankelt dan loopt. Niet dat ik er zóó erg aan toe was, maar ik wenschte toch zeer vurig, dat ik wist, waar de knop van het electrisch licht zat, want ik had heel graag de val gezien, vóór ik me erin waagde. De trap was zoo stevig gebouwd, dat ze niet kraakte. Ik vond mijn weg door te tasten 'angs de leuning, met mijn rechterhand, en in de linkerhand hield ik mijn revolver gereed. Ik kwam veilig beneden. Er was nog licht aan in de bibliotheek, en de deur was niet heelemaal dicht. Toen, met mijn gewone pech, liep ik tegen een stapel stoelen aan, die de aanspreker daar had neergezet, en mijn schrik, hoe erg ook, moet nog gering geweest zijn bij dien van den indringer 1 In een seconde had hij het licht uit, en nu ik toch verraden was, ging ik zonder aarzeling naar de deur, trok die open, en bleef op den drempel staan, met de revolver in de hand. Wij de man in de kamer en ik ter. Hij had een voordeel boven No. 11 mijhij wist waar ik stond, terwijl ik naar zijn standplaats zelfs niet raden kon. „Wie is daar vroeg ik. Niets dan stilte alleen meende ik een vlugge ademhaling te hooren. „Geef antwoord, of ik schiet 1" zei ik, met het onprettige bewustzijn, dat hij op mijn stem af rustig kon mikken, en het misschien ook deed. Die duisternis was niet uit te houdenik greep voorzichtig naar links en vond, vlak naast den deurpost, den schakelaar. Ik draaide dien om en het licht schoot aan. De kamer was leeg, maar de portière voor een deur links van mij bewoog nog. Ik sprong er heen en schoof het gordijn opzij, en er werd een deur vlak in mijn gezicht dicht gedaan. Toen ik die weer open had, kwam ik in een kort gangetje en ik hoorde voetstappen links. Ik strompelde voort in het halfdonker, naar een zwarte ruimte, die de eetkamer moet ge weest zijn, want mijn uitgestrekte hand streek langs de tafel. De voetstappen schenen vlak bij mij te zijn, en aan den anderen kant van de kamer zwaaide de deur van de provisie kamer nog, toen ik die bereikte. In de provisiekamer struikelde ik en stiet tegen een muur. Het leek mij toe, dat ik voetstappen hoorde, die een trap af gingen, en toen ik eindelijk een deur vond, stiet ik die open en snelde binnen. Het volgende oogenblik verloor ik den grond onder mijn voeten, ik strekte de hand uit en voelde een gladden wand, effen als glas. Toen viel ik ik wist niet hoe diep en de duisternis van den nacht kwam over mij en verstikte mij. TWAALFDE HOOFDSTUK VLUCHTELINGEN 'T'oen ik bijkwam, lag ik nog in het donker, en ik hoorde niet het minste geluid.Toen ik probeerde op te staan, ontdekte ik, dat ik gevangen zatik was in een liftkoker ge vallen, of iets van dien aard. Ik kon nauwe lijks mijn armen bewegen, zoo nauw was de ruimte, en mijn houding was half zittend, half liggend. Ik werkte mij wat los en kwam tot de ontdekking, dat ik mij waarschijnlijk bevond in de schacht van de etenslift tus- schen de eetkamer en de keuken. Ik was boven op den dienbak terecht ge komen en ik had een gevoel, alsof ik in een knoop lag. De revolver lag onder mij, en als die onder het vallen was afgegaan, had ze toch geen schade aangericht. Ik kon me nauwe lijks een onaangenamer positie denken. Als de man, dien ik had achtervolgd, gewild had, zou hij me op tien onprettige manieren hebben kunnen dooden hij had me zoo vol gaten kunnen schieten als een zeef, hij had me met kokend water kunnen verbranden, hij had ongeveer met me kun nen doen, wat hij verkoos. Maar er gebeurde niets. Het huis was indrukwekkend stil. Ik was klaarblijkelijk met mijn voeten naar beneden gevallen, en toen bewusteloos geslagen een van mijn enkels klopte pijnlijk. Het duurde een poosje, voor ik rechtop stond, en hoever ik ook reikte, ik kon de deur boven mij niet terugvinden. Het moet wel een minuut of vijf geduurd hebben, eer mijn verdoofde zinnen aan het touw dachten en daar begon ik toen aan te trekken. Het was een zware vracht voor den bak, die aan niets gewich- tigers gewend was dan politieke diners, maar met veel inspanning en kraken kreeg ik mezelf toch tot den vloer daar boven, en ik stapte uit, nog in het donker, maar vrij. Ik hield de revolver weer gereed, en maakte licht op de heele benedenverdieping en zocht, in de eetkamer en de provisiekamer vond ik niets. Alles was gesloten en op zijn plaats. Toen kwam de smalle alkoof naast de bibliotheek. Daar lag een tabouret omver en uit een boekenkastje was een

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 6