No. 11 VRIJDAG 30 MEI 1930 20 7 zestal boeken genomen, en op een stoel gestapeld. In de bibliotheek echter was het een en al wanorde. Laden stonden open, een der linnen gordijnen was gedeeltelijk van de rol af getrokken, een stoel was naar de lange mahoniehouten tafel gesleept, die midden in de kamer stond; onder de lichtkroon, en overal, op stoelen, op den vloer, in hoopen op de tafel, lagen papieren. Nadat ik alles doorzocht had, en verder iedere deur solied op slot had gevonden, ging ik de trap op, in de overtuiging, dat de indringer nog in het huis moest zijn. Ik zocht stelselmatig alle kamers na, keek in alle kasten en onder de bedden. Keer op keer had ik den indruk, als ik een hoek om ging, dat er iemand vlak voor me was, maar telkens bleek, dat ik me vergiste. Eindelijk gaf ik het op, ging weer naar beneden, naar de bibliotheek, maakte het mij daar zoo makkelijk, ais ik maar kon, en wachtte op den morgen. Ik hoorde Bella de trap af komen, iets na zeve nen ze liep langzaam, sluipend, alsof ze van plan was, bij het minste gerucht weer te vlieden naar hooger sferen. Kort daarna hoorde ik haar met vaten rammelen in de onderaardsche keuken, en ik ging naar boven om me aan te kleeden. Ik was te moe om me een theorie te vormen omtrent den nachtelijken bezoeker. Ik besefte alleen dit ééne dat de vijanden van Allan Fleming klaarblijkelijk hun tegenstand of wraak uitstrekten tot over het graf. Terwijl ik mijn boord om deed, vroeg ik mij af, hoelang het mij zou lukken, dit spelletje vol te houden zooais ik nu vast van plan was zonder roerloos in Edith's kleine ont vangkamer te komen liggen, met bloemen om mij heen en een heer met zwarte handschoenen aan de deur. Ik liet dien morgen mijn enkel door den dokter bekleeden met hechtpleister en had er toen geen last meer van. Maar de dokter keek nieuwsgierig naar de blauwe zwelling op mijn voorhoofd, waar Wardrop mij met een stoel had geraakt, en naar mijn neus, die niet dik meer was, maar mosterdgeel op den rug. „Zeker gebokst," zei hij, terwijl ik mijn schoen vastmaakte. „De laatste twee of drie jaar niet." „Een nieuwe auto?" „Nee." Hij keek mij over zijn tafel heen spottend aan. „En hoe is de andere heer er aan toe vroeg hij, en toen ik hem een vrij fantastischen uitleg gaf van mijn gelaatsschennis, antwoordde hij met het zelfde spotlachje. Er gebeurde dien dag niet veel. Margery en Edith kwamen naar het huis, bleven er een uurtje en gingen dan weer naar Fred's woning. Er kwam dien morgen een neef van den overlede ne opdagen, een oude vrijer, die Parker heette, en die verklaarde zich bereid, dien dag op het huis te passen. De heesche fluistering van zijn stem en zijn zwarte das gaven Edith aanleiding om Margery van hem weg te voeren zoodra ze maar kon, en het meisje, schuw voor de nieuwsgierige oogen van de velen, die in het huis kwamen, was heel blij, dat ze gaan mocht. Het was Zondag, en ik ging alleen even naar het kantoor om de post door te zien. Ik dineerde mid den op den dag, bij Fred, en tengevolge van die omkeering der gewone orde voelde ik me den heelen middag doezig en mat. In den namiddag had ik mijn eerste gesprek met Fred en Edith, terwijl Margery en de jongens rustig wat praatten in de kinderkamer. Ze vielen erg in haar smaak, en zij was bijna vroolijk als ze bij hen was. Fred had de ochtendbladen om zich heen op den vloer liggen en was in zijn gewone Zondagsche redeneerstemming. „En zei hij, toen de deur van de kinderkamer boven dicht was, „wat was 't Jack Zelfmoord „Weet ik 't," zei ik bot. „Maar wat denk je," hield hij vol. „Wat kan ik daar nou van zeggen," deed ik prikkelbaar. „De politie zegt, dat 't zelfmoord is, en die hoort 't te weten." „De Times-Post zegt, ^at het moord is, en dat ze het zullen bewijzen. Ze zeggen, dat de politie beïn vloed is." Ik sprak niet over Lightfoot en zijn bezoek op mijn kantoor, maar ik nam me voor, die lui van de Times-Post eens op te zoeken en uit te visschen, als 't lukte, wat ze wisten. „Ik kan de gedachte niet van me afzetten, dat hij 't er wel een beetje naar gemaakt heeft," zei Edith nu, maar ze keek niet zoo hardvochtig, als ze sprak. „Als je nadenkt over de ellende, die hij over dien armen Henry Butler gebracht heeft, en hoe onge lukkig Ellen sinds dien tijd is, dan kan ik geen medelijden met hem hebben." „Wat was dat voor een geschiedenis met Butler?" vroeg ik. Maar Fred wist 't niet, en Edith sprak zoo vaag als vrouwen gewoonlijk doen over politiek. „Henry Butler was schatmeester van den Staat en Fleming was zijn kassier. Ik weet niet precies, wat de moeilijkheid was. Maar je weet nog wel, Het voorjaar is gekomen. De hoornen botten uit, De blijde vogels fluiten Met feestelijk geluid, De eerste bloemen bloeien In monder-teere kleur, Daar -zweeft door lichte luchten De eerste voorjaarsgeur. Als blanke bloesem-droomen Staan onder 't blauw heelal De feestelijke boomen Te bloeien zonder tal! Als groote bruidsbouquetten, Vol lenensheerlijkheid, Ats een verfijnde hulde Der lente toegewijd! 't Is licht en zon en leven. Van ver en van nabij, Kr zingt in onze harten Een liedje van den Mei. En heel een rijke toover, Een machtig kleurenfeest, Houdt ons opnieuw gevangen, En loutert onzen geest We staan ontroerd te kijken. Een glimlach op 't gelaat, Als langs de hooge boomen Het gouden zonlicht gaat. He staren opgetogen Naar 't wonder vèrgezicht, Als over jonge velden Een waas van schoonheid ligt Dan zingt in onze harten Een nieuw en heerlijk lied, Het voorjaar is gekomen. En schenkt 't geluk om niet, Aan zieken en gezonden, Aan zwakken, arm en klein, Aan allen, die herstellen, En weer gelukkig zijn 't Is licht en zon en leven. Van ver en van nabij, 't Is licht en zon en leven In 't stralend lente-tij!! KROES dat Butler nooit meer gezien is, of dood gevonden werd, nadat hij uit de gevangenis kwam, en sedert dien tijd is Ellen van 't eene ziekenhuis naar 't andere gegaan. Ik zou wel graag hebben, dat ze een paar weekjes hier kwam, Fred," zei ze over redend, „ze is nu in 't een of andere sanatorium en misschien konden wij haar wat opvroolijken." Fred knorde. „Haal haar maar hier, als je graag wilt, schat", zei hij berustend. „Maar ik weiger vroolijk te zijn, als ik er geen zin in heb. Wat is er met dien jongen Wardrop, Jack 't Lijkt wel of die reporter van de Times-Post hem niet vertrouwt."" „St," deed Edith zacht, „hij is met Margery ver loofd, pas op, dat ze niets hoort." „Hoe weet je dat," vroeg Fred. „Heeft ze 't je verteld „Ze draagt een engagementsring," gaf Edith triomfantelijk terug. „En 't is wèt 'n prachtige diamant." Ik merkte, dat Fred mij aankeek, en juist de spoed, waarmee hij dien blik weer afwendde, gaf me een ongemakkelijk gevoel. Ik ontsnapte zoodra ik kon, onder voorwendsel van naar Bellwood te moeten, en boven in de hall trof ik Margery. „Ik heb Bella gesproken vandaag," zei ze. „Meneer Knox, wilt u me zeggen, waarom u van nacht opgebleven bent Is er wat gebeurd in 't huis „Ik ik dacht dat ik iets in de bibliotheek hoorde," stotterde ik, „maar ik vond niemand." „Is dat de heele waarheid of alleen maar een stukje?" vroeg ze. „Waarom zoeken mannen altijd uitvluchten tegen een vrouw?" Gelukkig wachtte zij, echt vrouwelijk, niet op een antwoord. Zij deed de deur van de kinderkamer dicht en bleef met de hand aan den deurknop naar den grond staan kijken. Ik ben nieuwsgierig, hoe u over alles denkt," zei ze. „Denkt u, dat mijn vader.... 't zelf heeft gedaan U bent er bij geweestu weet alles. Ik wou, dat er iemand was, die me alles vertelde Ik vond, dat zij recht had de waarheid te weten. De jongens maakten een heidensch lawaai in de kinderkamer. Beneden voerden Fred en Edith hun gewone Zondagmiddag-gesprek waar 't geld van Fred's laatste boek toch gebleven was. Margery en ik gingen op de traptreden zitten en ik vertelde, zoo goed ik mij de details kon herinneren, wat er in de Witte Kat gebeurd was. Zij bleef rustig luisteren. „Dus de politie heeft de zaak losgelaten zei ze moedeloos. „En als ze dat niet gedaan had, zou Harry gearresteerd zijn. Kan ik niet iets doen? Moet ik maar met m'n armen over elkaar blijven zitten „De politie heeft de zaak eigenlijk niet losge laten," zei ik, „maar ja er is zoo'n methode van eerst een massa stof opwerpen en dan hard werken om 't weer te laten zakken. Tegen den tijd, dat 't publiek het uit z'n oogen geveegd en uit z'n neus gesnoten en uit z'n keel gekucht heeft, is het stof gaan liggen in 'n dikke laag, en sporen zijn uit- gewischt, en het publiek gaat een anderen kant op om z'n kleeren niet vuil te maken. Het bord Geen doorgang is geplant." Zij zat daar een kwartier, nu en dan gestoord door rumoerige uitvallen uit de kinderkamer, die tot resultaat hadden, dat zij een schoot vol kreeg met gebroken wielen, paardjes met drie pooten en een levende watertor in een doosje, die door de jongens, tot haar ontsteltenis, begiftigd werd met een massa doode vliegen. Maar de laatste vijf minuten zaten we rustig, en met moeite deed ze mij de vraag, die al den heelen dag op haar lippen had gelegen. „Wie 't ook is, die mijn vader vermoord heeft want 't was moord, meneer Knox hij zal vrij uitgaan, om een schandaal te vermijden. Al mijn vriendenze glimlachte bitter, „hebben den zelfden angst. Maar ik kan niet stil blijven zitten om te bedenken, dat er niets gedaan kan worden. Ik moet 't weten en u lijkt me de eenige, die wil probeeren om het uit te Vinden." En zoo verliet ik het huis, een half uur later, met een opdracht. Mij was opgedragen door het meisje, dat ik liefhad, want zoover was het om haar verloofde te bevrijden van de verdenking van moord op haar vader, en hem zoo aan haar terug te geven.... niet in zooveel woorden, maar ik moest het probleem der misdaad ont warren, en daar volgde de rest uit. En ik was zoo goed als zeker van twee dingen, ten eerste dat die verloofde haar niet waard was, en ten tweede, dat hij, schuldig of onschuldig, in ieder geval bij de misdaad betrokken was. Ik had haar ook beloofd, dien dag miss Letitïa te gaan bezoeken, als ik kon, en terwijl ik naar het station wandelde, overdacht ik de gebeurtenissen van den afgeloopen nacht, maar ik begreep er niets van. Eén ding echter viel mij op. Bella had aan Margery verteld, dat ik den heelen nacht op was geweest. Zou BellaMaar neen, dat was te dwaas Bella, die in dollen schrik naar bed was gevlucht, zou zich nooit alleen in de beneden verdieping gewaagd hebben Bella, al was ze nog zoo dapper, had zich nooit kunnen bewegen met de lichtheid en vlugge zekerheid van mijn middernachtelijken insluiper. Bella was het niet geweest. Maar ik ging ten slotte toch niet naar Bellwood. Onderweg naar het station kwam ik Hunter tegen, en hij keerde om en liep met me mee. „Dus je hebt de zaak laten schieten zei ik, toen we een paar passen gedaan hadden zonder te spreken. Hij mompelde iets, dat ik niet verstond en hij waarschijnlijk niet zou kunnen herhalen. (Wordt voortgezet

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 7