DOOR OCTAVUS ROY COH N 234 VRIJDAG 6 JUNI 1930 No. 12 De Gebrandmerkte Er waren drie kanten aan de kwestie, die tal- looze kleine zorgrimpeltjes om Borden's oogen en mondhoeken trokken. Op de eerste plaats twijfelde hij aan de diepte en waarach tigheid van zijn dochters liefde voor Bob Terry. Dat zij zelf dacht, dat zij den jongen man liefhad, wist hij. Maar hij twijfelde eraan, of dat werkelijk zoo was. Nu omgaf ze Bob met een soort van glorieschijn zij dramatiseerde eiken blik en elk gebaar en elke han deling; hij was in haar oogen een held, een ridder zon der vrees of blaam. Vóór alles was het heel duidelijk, dat zij hem niet in het juiste licht zag. Zij zag alleen de pathetische zijde van alles, en kon hem niet zien zooals hij was: een jonge man met schoone mogelijkheden voor allerlei goedsmet een zekere begaafdheidr maar met de voordeelen en de zwak heden van den gewonen doorsnee-mensch. Het was niet zóó, dat Peter Borden Bob Terry niet goed genoeg vond voor zijn dochter maar hij was bang, dat zij Terry, den man, niet kende. Ze kende hem alleen, zooals ze zich inbeeldde, dat hij was. En dat feit deed voor Borden's geest de derde mogelijkheid opdoemen. Verondersteld, dat Bob werkelijk zóó verbitterd was, als hij vermoedde en verondersteld, dat de jongen hem trachtte te treffen door middel van Lois Peter Borden huiverde. Dezen avond had Bob thuis gedineerd, en was toen van tafel dadelijk naar zijn kamer gegaan. Borden begaf zich naar de bibliotheek om er zijn avond-sigaar te rooken en Lois volgde hem. Een paar minuten lang bleef ze rusteloos door de kamer drente len, een rank, soepel figuurtje, blank en goud toen kwam ze, zonder een woord te spreken, naar haar vader toe en ging op de armleuning van zijn stoel zitten. Borden draaide zich wat opzij en nam de hand van zijn dochter. Dit was de ge legenheid, waarom hij, gebeden had en die hij niet zelf had durven zoeken. Zijn stem, trillend van begrijpen en sympa thie, klonk zachtjes tot haar op. „Verdrietig, kindje?" „Ja, vader." „Bob „Ik geloof 't wel." „Waarom Nog zachter. Ze aarzelde even, eer ze antwoordde. En toen „Waarom liet hij zich niet door u helpen, vader „Inplaats van te gaan werken bij Car- mody „Ja." Een loodrechte rimpel verscheen tus- schen Borden's oogen. „Misschien is 't zoo nog maar het beste." „Waarom „Bob heeft me nooit vergeven, Lois." „Nee-een. Dat heeft hij niet. Maar hij kent u niet en de eenige manier,waarop hij u had kunnen leeren kennen, zou ge weest zijn door bij u te gaan werken. Het dagelijksch contact „Dat heeft hij hier gehad." „Nee yader. Dat heeft hij niet, en dat weet u even goed als ik. Hij heeft onder dit dak gewoond, en hier sommige van zijn maaltijden gebruikt, maar hij heeft u niet leeren kennen. Ik word soms hui verig, wanneer ik naar hem kijk en dan moet ik er aldoor maar over tobben. Het is soms net, alsof hij u haat en hier blijft met een bepaald doel." Borden zuchtte. „Misschien. Ik heb geen recht hem iets te verwijten, wat hij ook mag denken of doen. Ik heb het le ven van dien jongen man verwoest, Lois. Het heeft geen nut, dat feit te ver bloemen. Ik deed het uit overwegingen van plichts besef, maar dat maakte den slag voor hem niet minder verschrikkelijk. En daarom wat hij nu ook is, en wat er nog van hem worden mag het komt allemaal voor mijn verantwoording. Ik kan niets anders doen dan hem schadeloos stellen, voor zoover hij me dat wil toestaan, en zoo goed mogelijk voor zijn toekomst zorgen." De tengere, blanke arm legde zich vaster om zijn hals. „Lief oud vadertje. U begrijpt de dingen beter dan voor uw eigen rust wenschelijk was. Wat jammer, wat jammer, dat Bob u niet kan leeren kennen. Hij denkt, dat u hard en koud bent." „Hij heeft alle reden om dat te denken." „Ja. Maar nu die Carmody-kwestie" „Bob voelt er waarschijnlijk niets voor om op nieuw in dienst te treden bij de maatschappij, waar al zijn misère begonnen is. Valsche trots en al die onzin." „Nee-ee-ee." Ze schudde haar hoofd. „Dat is 't niet, vader, anders zou hij hier nooit zijn komen wonen, of geld en kleeren en voedsel van u hebben aangenomen. Er steekt iets anders achter. En sedert hij aan 't werk is voor CarmodyU hebt toch óók die verandering wel opgemerkt, nietwaar „Ja. Hij is er verbazend op vooruit gegaan. Het opnieuw ontwaken van zijn zelfrespect, zou ik het willen noemen." „Hij zou zooveel voor zichzelf kunnen doen llel kerkje in 'l groen. (Te Zmyndrecltt). en hij doet zoo weinig 1 Hij maakt V[ r me bang." LNO. IJ ,-,Wees niet dwaas, Lois. Hij zal er zich uitstekend doorheen slaan, daar ben ik zeker van. Hij is van het goede hout gesneden, maar hij is overladen en vergiftigd met herinneringen, die zoo bitter zijn als gal. De menschen gapen hem nieuwsgierig aan, maar toch niet zóóveel als hij denkt. En ik heb den indruk gekregen, dat hij medelijden verafschuwt. Hij heeft nog een langen en moeilijken weg voor zich en we moeten geduldig zijn. Ik hoop alleen maar, dat ik voor hem doen kan, wat ik zou willen." Zij zag de zorgelijke trekken om zijn mond. En oogenblikkelljk was haar eigen probleem vergeten in haar liefde voor haar vader. „Scheelt er iets aan, vader „Niets bizonders, hoor." „Maar wat dan?" hield zij aan. „Och zaken." „Is er werkelijk iets niet in orde?" „Neen er is alleen maar wat wij noemen een acute crisis. Onze crediteuren de banken waarvan we geleend hebben vorderen sommige voorschotten terug. We hebben ons reeds door een grootere crisis heengeslagen, toen we den nieuwen bouw betrokken. Maar deze is misschien dringender. En Jonas Merriwether is erg lastig om mee om te springen." „Kunt u 't me uitleggen, vqder?" „Dat zou wat ver voeren. Maar in 't kort is de toestand dezewe moeten opnieuw van ons zelf leenen. Dat wil zeggen, de Maatschappij moet leenen van de particulieren, omdat de banken ons geen geld meer willen voorschieten. Binnen twee jaar zal alles prachtig in orde komen, maar de meesten van ons hebben er reeds alles ingestoken, wat ze bezitten er is een opeenvolging van tegenslagen geweest, en Jonas is de eenige, die over genoeg privé-contanten beschikt om ons erdoor te helpen. En hij doet maar niets dan opspelen. Als hij definitief weigert, weet ik niet, wat we zouden moeten beginnen. Hij steekt er zelf diep in, maar hij zou dat verlies best kunnen dragen. Maar dat kunnen we verder geen van allen." „En u „Alles, wat ik bezit, steekt in de onderneming, Lois. Als de zaak verkeerd loopt, zou dat erger voor me zijn dan een bankroet." Zij streek hem over het dunne haar. „Het zal allemaal nog wel in orde komen, vader. Daar ben ik zeker van. Merri wether is een knorrige oude vrek, maar hij heeft zijn geld veel te lief om te willen verliezen, wat hij al in de zaak heeft gestoken. En u hebt altijd gezegd, dat, wanneer de nieuwe uitbreiding een maal goed op gang is, uw fortuin gemaakt zou zijn." „Dat is ook zoo. Maar dat is ook niet, wat me 't meest bezorgd maakt. Ik heb natuurlijk voortdurend aan jou gedacht. En behalve dat, ook aan Bob Terry. Ik zou een heeleboel voor hem willen doen, ik zou hem voor zijn heele toekomst schadeloos willen stellen voor het leed, dat ik hem onwillens in het verleden aandeed. En dat zou me al heel moeilijk vallen, indien het weinige, dat ik bezit, moest verloren gaan." Zij zwegen enkele minuten, maar hun gedachten waren bezig niet met hun eigen problemen maar met het probleem van Bob Terry, aan wiens

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14