No. 12 VRIJDAG 6 JUNI 1930 235 toekomst zij hun leven gewijd hadden. Het meisje sprak het eerst. „Misschien," zei ze, „zou het nog niet eens zoo erg voor hem zijn, als u denkt. Misschien dat, als hij van 't begin genoodzaakt was geweest, te werken, het hem gemakkelijker was gevallen, weer een gewoon mensch te worden." „Misschien, Lois. En dan Zijn stem stierf weg, en toen hij weer begon te spreken, was ze nauwelijks verstaanbaar. „Je houdt véél van Bob, is 't niet, liefje Ik, ja Een diepe blos verspreidde zich over haar wangen en hals. „Ja, natuurlijk." „Ik bedoel niet: natuurlijk. Ik bedoel per soonlijk." „Vader ik Toen, zachtjes „Ja vader." „En hij „Och toe Hij weet 't niet. Hij zal 't nooit weten." „Heeft hij nooit iets gezegd „Nee!" Haar stem klonk angstig. „O, vader 1 Ik zou niet willen, dat hij 't wist om de heele wereld niet. En ik zou dit aan niemand anders willen bekennen." „Dat weet ik, lievekind. En ik zou je nog één vraag willen stellen toe, wees openhartig en laat ik je niet kwetsen. Hóud je van hem of heb je medelijden met hem Zij antwoordde niet dadelijk. „Allebei vader. Ik houd van hem en ik heb, o, zoo'n medelijden met hem." Hij opende zijn lippen om te spreken, toen Bob Terry in de open deur verscheen. Zijn schouders hadden veel van het ge drukte, gebogene verloren en zijn gezicht veel van zijn verbitterde uitdruk king. Hij glimlachte licht, toen zijn oog op vader en dochter viel. Het was Peter Borden, die 't eerst sprak. „Wil je niet binnenkomen, Bob Het gezicht van den jongen man verhardde zich een oogénblik. „Neen, dank u, mijnheer." „Ga je uit „Ik weet het nog niet Lois wist niet, dat haar gezicht opklaarde. Bob ging zoovéél avonden uit met dat meisje Shannon vermoedelijk. Ze sprak impulsief. „Toe, blijf vanavond bij ons, Bob." Terry antwoordde niet dadelijk. En Peter Borden begreep. Hij kende de antipathie, die de jongen tegen hem koesterde bijna even goed als Bob die zelf kende. „Ik ga naar boven, naar mijn kamer, Bob. Ik heb nog wat te werken. Wat zou je ervan denken, als jij Lois zoolang gezelschap hield Dadelijk ontspanden Bob's trekken zich. Hij kwam naar voren en ging in een club-fauteuil zitten. „Heel goed, mijnheer," zei hij. En toeh keek hij het meisje bij toeval vlak in de oogen. Zij straalde, en hij vroeg zich in vage be wondering af, waarom hij nooit eerder had opge merkt, hoe opvallend mooi zij was. TWINTIGSTE HOOFDSTUK 7'j vormden een eigenaardig contrast, zooals ze daar naast elkaar op de groote bank zaten het meisje tenger als een rietstengel en blond als de morgenzon, de jonge man zonderling ouwelijk om zijn mond en oogen en in zijn besliste gebaren. Maar het zachte licht van de schemerlamp viel mild en barmhartig over zijn scherpe trekken en vervaagde de bitterste lijnen met zijn wazigen gloor. Bob leunde gemakkelijk achterover in de kost bare rugkussens. Hij was onverklaarbaar blij, dat hij dezen avond met Lois zou doorbrengen inplaats van met Kathleen. Hij verdiepte zich niet in de oorzaken daarvan het was genoeg, dat hij hier zat en zich tevreden voelde. Hij was zich levendig bewust van de teere schoonheid van het meisje, van den vriendschapsband, die tusschen hen bestond, en zijn gedachten gingen terug naar de nuttelooze, doellooze maanden, die voorbij waren gegaan, sinds de getraliede deur van zijn cellenblok achter hem was dichtgeslagen en hij naar buiten was geloopen in den zonneschijn. Lois was ènders dan Kathleen. Zij was zacht en kalmeerend, terwijl Kathleen een en al leven was en iemand electriseerde. Hij kon niet achter over leunen en gaan zitten nadenken, wanneer hij bij Kathleen was zij vervulde hem met een vage, verwarrende rusteloosheid en een eerzucht, die hem vermoeide. Maar Lois was anders zij scheen blij te zijn, hem te mogen nemen, zooals hij was; en hij verwonderde er zich nu over, hoe hij haar vriendelijke voorkomendheid zoo lang had kunnen weerstaan en zich had kunnen tevreden stellen met haar enkel te beschouwen als de dochter van den man, dien hij haatte. Maar een paar minuten geleden was er iets voorgevallen, dat in het meisje datzelfde recht vaardigheidsgevoel had gewekt, waardoor elk van Peter Borden's handelingen werd geleid. Zij sprak zacht, maar verwijtend. „Je bent niet al te vriendelijk voor vader. Bob Terrv." Hij keek verrast op. „Waarom zou ik dat moeten zijn „Heeft hij geen recht op beleefdheid „Ik doe mijn best om beleefd te zijn." „En wès je dat ook 'n paar minuten geleden Je liet maar al te duidelijk merken, dat je niet wilde binnenkomen, als hij hier bleef. Je dwong hem, een andere kamer op te zoeken in zijn eigen huis." Bob's stem was bijna ruw. „Ik houd er niet van, met hem te praten." „Toch schijn je je er best in te kunnen schikken, in zijn huis te wonen." Hij kleurde hevig en donker. „Ik zal vertrekken zoodra hij maar één woord spreekt." „Dat zou \yat je deed niet ongedaan maken. Je kwam hier, toen je niet wist, waar je anders heen zou moeten gaan. Vader bood je alles aan, wat hij op de wereld bezat. Hij doet een ernstige en eerlijke poging om de onrechtvaardigheid, die hij aan je beging, goed te maken. Hij onttrekt zich niet aan de verantwoordelijkheid, zooals sommige menschen zouden doen. Hij heeft een verschrikke lijke fout begaan, en bekent dat moedig. Het komt me voor, dat, waar je dat alles van hem hebt aangenomen, je er toch tenminste de gewone beleefdheid tegenover kunt stellen. Begrijp je, Bob, zelfs al zou je morgen dit huis verlaten niets kan het feit veranderen, dat je even grif hebt aangenomen, als hij gegeven heeft." Hij antwoordde niet dadelijk, en toen hij sprak, kwamen de woorden langzaam en moeilijk. „Ik heb er een hekel aan, met je vader te praten." „Waarom dan „Je weet heel goed waarom. Toen het gebeurde vroeger wist ik, dat ik onschuldig was, en ik wist ook, dat hij dat had behooren te weten, onverschillig hoezeer de schijn tegen me was. Ik was als een zoon voor hem geweest dat wil zeggen, op kantoor, in zaken. Hij zei, dat hij veel met me ophad en ik zag tot hem op, als ik tot een vader zou gedaan hebben. Maar toen, toen de catastrofe kwam, vertrouwde hij me niet. Hij was de eerste, die besliste, dat ik schuldig was. Als hij in me was blijven gelooven, zou ik nooit veroordeeld zijn. Het was zijn getuigenis, dat me in de gevangenis bracht." „Hij was oprecht over tuigd,dat je schuldigwas." „Maar ik was niet schul dig en dat wist ik. Ik zei het hem. En ik haatte hem, toen hij zei, dat 't hem door het hart sneed, me naar de gevan genis te moeten zenden. Hij zemelde over zijn plicht en over den Staat en al dat soort van nonsens Ik zag hem toen in een heel ander licht. En toen ik daar ginder kwam, en meer leed dan iemand begrijpen kan, toen ik behandeld werd als een beest en naar mijn werk gedreven door weer en wind, of ik ziek was of gezond, liet ik door dien haat mijn heele innerlijk vergiftigen. Het is niet meer dan natuurlijk, Lois. Drie jaar lang dacht ik aan niets anders dan aan de onrechtvaardigheid, waarvan ik het slacht offer geworden was. Het zou al zwaar genoeg te dragen zijn geweest, als ik schuldig was, maar nu ik wist, dat ik onschuldig was, en dat een klein beetje vertrouwen in mij alles had kunnen voorkomen „Toch accepteerde je, wat hij je aanbood, toen je vrij kwam." „Natuurlijk deed ik dat. Hij zei, dat hij mijn leven gebroken had en dat ik recht had op al wat hij bezat. Ik ben het met hem eens. Hij deed niets méér dan wat hij behoorde te doen." „Maar andere menschen zouden dat niet gedaan hebben." „Andere menschen zouden misschien wat menschelijker zijn opgetreden, drie jaar geleden. Het is allemaal niets dan een pose juist als al zijn mooie praatjes toen de ellende begon." Hij sprong op en liep met groote stappen de kamer op en neer. „Ik heb niets aangenomen, waarop ik niet 't volste recht had. Ik heb volstrekt niet 't gevoel, alsof in een of ander opzicht ik zijn schul denaar ben. Ik kan er niets aan doen, dat ik hem haat ik zal dat altijd blijven doen. En wanneer hij ooit gaat vinden, dat ik me voor hem moet buigen en dankbaar zijn grootmoedigheid huldigen, omdat hij een armzalig systeem van schadeloos stelling heeft beproefd dan zal ik dadelijk heengaan. Maar ik zal hem nooit bedanken. Wat hij voor mij gedaan heeft, heeft hem zelf in 't minst geen opoffering gekost. Hij is rijk en alles wat hij voor mij deed kan in dollars uitgerekend wor den. Nu is 't aan jou om te zeggen, wat ik verder doen moet." Haar zachte, glanzende oogen waren vol verwijt op hem gevestigd. Zij voelde zich zeldzaam ge schokt en onbehaaglijk. Dit was de eerste keer, dat zij de diepte van Terry's verbittering jegens haar vader gepeild had, en zij was erdoor beangstigd. (Wordt voortgezet/ l^enleleoen in liarendrerlü

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 15