DE \_aATS1E ScÈM£ CLAVERTEN 272 VRIJDAG 20 JUNI 1930 No. M Jeffrey Tankerton, de bekende filmregisseur, zat met zijn klein gezelschap filmartisten in zijn hotel te Mequinez, de stad der doode koningen, en sloeg 'n spottender" blik op Jones Norton, zijn operateur. ,,'k Had 't niet gedacht, Jones," zei hij hoofd schuddend, ,,'k had het niet gedacht, dat je zoo. laf was." „Dat is geen lafheid, mr. Tankerton," wierp Jones boos tegen, „ik acht het alleen maar waanzin, om terwille van een scène waarin slechts een doode leeuw behoeft voor te komen, een heele leeuwen jacht te enscèneeren en het leven van 'n paar men- schen op het spel te zetten. Als we met ervaren leeuwenjagers konden uittrekken, was het iets anders. Zelfs Basha Mallam...." „Die Arabier is gek!" onderbrak Jeff hem be slist, „en als hij geen lust of moed heeft ons te escorteeren met zijn smerigen troep, dan trek ik er alleen met de camera op uit." „O, ik zal je niet in den steek laten, mr. Tanker ton," verzekerde Jones heftig, „we kunnen echter die leeuwepscène evengoed of zelfs nog beter in ons eigen dierenpark opnemen. Bovendien hebben we in het archief nog opnamen van leeuwen ge noeg, ik heb ze maar voor het uitzoeken en knippen. Jones Norton, kijk eens in een spiegel en vraag je dan eens af of ik je vierduizend dollar per maand zou betalen voor je mooie gezicht of om opnamen te maken van baby's. Ik wensch nu eenmaal 'n scène van een stervenden leeuw en het moet een pakkende scène worden, want 't is de laatste van de film. En verder wil ik die scène beslist hier in het Atlasgebergte opnemen. Daarmee uitIk zal dien Arabischen rooverhoofdman nog eens gaan op zoeken en als hij weigert ons een geleide mede te geven, gaan we alleen." Met een ruk schoof hij zijn stoei achteruit en trad naar buiten. Jeffrey Tankerton had voor zijn nieuwe film „Het Doodenrijk" talrijke tafereelen geënscèneerd in Marokko en Algiers en sinds vier maanden had het kleine gezelschap blanken, onder geleide van een grooten troep Arabieren, die als figuranten fungeerden, door de vlakte van Sequedla en het land van Sus gezworven, onder de brandende Afrikaansche zon. Ze hadden gerepeteerd en ge speeld tusschen de ruïnes van doode steden, die nog van eeuwenoude Noorsche beschaving ge tuigden, ze hadden te kampen gehad met de woeste stroomen ten noorden van het Atlasgebergte en 's nachts waren ze meermalen opgeschrikt uit hun slaap door het onheilspellend gehuil van de jak halzen van de vlakte. En Jeff Tankerton had nu nog slechts één ver langen hij moest en zou een natuurlijke sterf scène van een Noordafrikaanschen Atlasleeuw in zijn film opnemen. Het was niet alleen maar een gril van Jeff, maar hij wist dat de Atlasleeuw, die veel mooier en slanker is gebouwd dan zijn Oost- Afrikaanschen soortgenoot, langzaam aan het uitsterven was en deze opname kon voor later tijden van onschatbare waarde blijken. Jeff Tankerton had in de filmwereld den naam geen gevaar te achten en voor niets terug te dein zen, ais het gold zijn concurrenten de loef af te steken, bovendien had hij in de vier maanden die hij in dit vreemde land, waar de menschen zoo ver van de moderne beschaving verwijderd stonden en zoo geheimzinnig en somber hun weg gingen, had doorgebracht, iets van hun onverschilligheid en fatalisme overgenomen, waardoor hij meer passief tegenover het gevaar was komen te staan, dan vroeger het geval was. De regisseur begaf zich na den maaltijd naar den Mellah, waar Basha Mallam, het Arabierenhoofd, zijn intrek had genomen. De andere artisten zouden morgen naar Tanger terugkeeren en hij wilde nog 'n poging wagen om den Basha te bewegen, hem een geleide mede te geven om de leeuwenscène op te nemen. De Arabier hoorde hem beleefd aan, maar zijn langdurig zwijgen bewees voldoende dat hij er weinig lust in had, om het leven van zijn volk in gevaar te brengen, om een paar leeuwen te foto grafeeren. Met een grooten omhaal van woorden trachtte hij dan ook den regisseur van zijn voor nemen af te brengen, hij schilderde de vele be zwaren, verbonden aan een tocht in het Atlas gebergte, en boven alles wees hij er met nadruk op, dat de koning der woestijn in den paartijd was en daarom niet zooals anders schuw was, maar daaren tegen het gevaar tartte en een gevecht uitlokte. Jeff Tankerton trachtte alle bedenkingen van den ander te ontzenuwen en na lange onderhande lingen en na een flinke belooning in uitzicht te hebben gesteld, verklaarde Basha Mallam zich Hallo, juffrouw. Wilt u me enen met Sahara-oase 84 aansluiten eindelijk bereid, hem een gewapend geleide van twaalf man mede te geven. Aangezien dit al zijn wenschen bevredigde, nam Jeff verheugd afscheid en haastte zich terug naar zijn primitief hotel. In overleg met Jones Norton stelde hij de te volgen route vast en na den anderen dag in de vroegte van de anderen afscheid te hebben genomen, vertrok hij met Jones en een aantal bepakte muilezels onder geleide van de Arabieren van Mequinez. Tankerton was misschien een van de nuchterste menschen, die ooit de Afrikaansche wildernis be traden, maar toen hij de poorten der oude stad een maal verlaten had, deed hij iets wat hij nog nim mer had gedaan: hij bleef staan en keek om naar wat hij achterliet. In het sombere, naargeestige licht van den morgen lag daar de doode stad, omgeven door witte muren en 'n enkele witte vlag wapperde boven de eenige minnaret die nog in gebruik was. Een paar muëddins verschenen op den rondgang van het door ouderdom groen en grijs gekleurde dak en zijn oor in den wind keerend, drong het eentonige „Allah Akbar", „Allah Akhar" tot hem door, waarmee zij de geloovige muzel mannen tot het avondgebed riepen. Jeff Tankerton had dezen roep en het daarop gevolgd, herhaaldelijk gepreveld gebed van de ge- loovigen reeds tientallen malen gehoord, maar nimmer nog had dat „Allah Akbar" hem zoo klaag lijk en droefgeestig in de ooren geklonken als thans. Met geweld verbrak hij de betoovering, waarin zijn geest gevangen lag, hij deed zijn muilezel kee- ren en reed achter het Arabierengeleide, aan de zijde van Jones Norton, verder. Zij reisden vijf dagen lang door groote vlakke velden narcissen en irissen, trokken over heuvel reeksen en rotsachtige laagten, waar in wijde ver ten hooge, witte, afgebrokkelde ruïnes blonken in den moordenden zonnegloed. En in dien tijd werd er- in het hart van Jeff Tankerton een gevoel geboren, dat hij tot dan toe nimmer had gekend, en waarom hij vroeger ongetwijfeld gelachen zou hebben 'n onbestemd gevoel van angst, een voor gevoel van een naderend onheil. Tevergeefs had hij getracht zich tegen deze ontzenuwende gevoe lens te verzetten; ondanks den krachtigen tegen stand van zijn geest werd hij er weer telkens op nieuw door overmeesterd en het laatste deel van den tocht legde hij zwijgend en in zichzelf gekeerd aan de zijde van den operateur af. Jones had meer malen geprobeerd zijn metgezel uit zijn melancho lieke stemming op te heffen hij begreep niet wat den ander kon bezielen. Zeer zeker was het een ge vaarlijk werkje, eigenlijk een onverantwoordelijk avontuur, met onervaren jagers op de leeuwen jacht te gaan, maar ze hadden den dood, zij het ook in andere gedaanten, al te vaak onder de oogen gezien, om zich nu zoo bevreesd en kinderachtig aan te stellen voor de opname van de laatste scène. Vijf dagen na zijn vertrek uit Mequinez trok Jeff Tankerton met zijn gezelschap door een ver laten pas van het Atlasgebergte, toen zij een in boorling ontmoetten met wien een der Arabieren zich in Maghrebbinsch dialect onderhouden kon. De zoon van de vlakte sprak lang en luidruchtig en Jeff zag hem herhaaldelijk wijzen in zuid westelijke richting. De hoop werd in hem levendig, dat zij spoedig aan het einddoel van hun tocht zouden zijn en toen de Arabier zich tot hem wendde, bleek dit inderdaad het geval te zijn. ..Na het verlaten van dezen pas kunnen we naar het Zuid-Westen trekken, Heer, we zullen op een dagreis van hier sporen van leeuwen en jakhalzen in overvloed vinden." Verheugd, omdat het doel zoo nabij bleek, en hopende, dat de vermoeiende tocht een gunstig resultaat zou opleveren, spoorde Jeff het gezelschap tot nog grooteren spoed aan en tegen den anderen avond bereikten zij, doodvermoeid, den rand van een groote vlakte, die" dicht begroeid was met olijfboschjes en palmboomen. De regisseur liet hier een kamp opslaan en liet na een korte rustpoos eenige der meest ervaren Arabieren den omtrek naar sporen afzoeken. Weldra keerden zij terug; talrijke platgetreden paden tusschen de olijven, die alle in eenzelfde richting voerden, bewezen de aanwezigheid van den Koning der Woestijn. Zij beveiligden hun kamp door een cordon van. vuren en dien nacht werden zij meermalen uit hun rust opgeschrikt door het

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 12