DOOR OOTAVUS ROY COHEN 274 VRIJDAG 20 JUNI 1930 No. 14 De Gebrandmerkte Zij was genoeg op de hoogte van mannelijke psychologie om den weldadigen invloed te begrijpen van een geregelden omgang op een basis van absolute gelijkstelling. Zij vermoedde, dat Lois Bob buiten alle verhouding dramatiseerde, en ze begreep, dat hij onmogelijk onverschillig kon blijven, waar zij hem behandelde als een harer intieme vrienden. En zoo bereidde zij zich voor op het bezoek in een soort van kalme vertwijfeling. Zij beminde Bob met een diepere liefde dan hij bij mogelijkheid kon begrijpen. Hij had het moederlijk instinct in haar wakker geroepen, alle sluimerende knoppen van haar zuivere jonge vrouwenliefde doen op bloeien. Hij was een sterke en onweerstaanbare figuur en hij was van haar eigen soort. Zij kon met hem meelijden, omdat zij wist, hoe diep de wond geweest was. Zij zag hem, zooals hij was, vóór hij naar de gevangenis ginggevoelig voor den lichtsten indruk. Zelfs nu nog was hij daarvoor in hooge mate ontvankelijk. Maar alleen Kathleen begreep volkomen, wót hij had doorgemaakt aan angst en wanhoop. En slechts zij wist, hoe hij nu onvermijdelijk zou reageeren op den invloed van een meisje, dat vroeger een soort van sprookjes- droom voor hem was geweest. De bel aan de voordeur ging en Peter Borden stond op. Weer onderging Bob tegen wil en dank een soort gewaarwording van dankbaarheid jegens den man, dien hij haatte hij apprecieerde de fijn gevoeligheid, die Borden op 't idee bracht, zelf hun gasten tegemoet te gaan, inplaats van hen tegen over de gereserveerde waardigheid van Croesus te stellen. Bob en Lois volgden den ouderen man naar de hall. Ze zagen hem de voordeur opendoen. Todd Shannon's titanengestalte teekende zich af tegen het licht van buiten. Hij had een nieuw en kleurig pak aan van 'n zeer levendig roodbruin en draaide 'n vilten hoed in z'n enorme hand rond. „Woont hier mijnheer Borden De gastheer stak zijn hand uit. „Ik ben Borden. En u is mijnheer Shannon, ge loof ik?" Zij drukten elkaar de hand. Een lang zame grinnik verscheen om Todd's lip pen. „Gossie-mijne I Wat een paleis heb u hier 1" „Dank u." Borden was hoffelijk en blijkbaar uitstekend op zijn gemak. Hij richtte zich tot het meisje, dat, blijk baar wat verlegen, op den achtergrond draalde. „En dit is juffrouw Shannon „Ja, mijnheer Borden." Borden boog, toen zij binnenkwamen. Lois hield zich achteraf. Todd Shannon was juist, wat zij verwacht had iets goediger van uitzicht misschien maar zij onderging een niet onaangename ver rassing bij 't zien van Kathleen. Kathleen was eenvoudig gekleed in een blauw complet, met een heel smal biesje zilverlint gegarneerd. Haar hoed was een glad kapje van grijs vilt, met wat kleine blauwe veertjes opzij, flatteus en onopvallend. Het geheel sprak van smaak en bescheidenheid, en Lois wist, dat ze hier tegenover een vrouw stond, die nog andere aanbevelingsbrieven had dan alleen haar groote schoonheid. Nu begreep Lois, wat Bruce Richardson bedoeld had met de uitdrukking „tem peramentvol", toen hij Kathleen be schreef. Zij had zich ingebeeld, dat hij bedoelde opdringerig en luidruchtig. Kathleen was niets van dit alles. Heel haar verschijning sprak van fijne be schaving naast rustig zelfvertrouwen, en Lois verbaasde zich er over, te ontdekken, dat zij zelfs begaan was met de schuch terheid van het meisje op dit eerste oogenblik der ontmoeting. Lois had een goed hart en was impulsief. Zij kwam vlug naar voren, met haar twee handen uitgestrekt en een glimlach van oprecht gemeend welkom op haar lippen. „Ik ben Lois Borden, juffrouw Shannon." De meisjes zagen elkaar in de oogen. En van dat oogenblik koesterde ieder van beiden oprechte bewondering voor de andere. Lois was ongedwon gen-vriendelijk. Zoo zij al de heimelijke, minder nobele hoop gekoesterd mocht hebben, in Bob Terry's oogen op haar voordeeligst uit te komen door haar contrast met een opzichtige vrouw uit een andere sfeer, dan was zij dit nu toch volkomen vergeten. „Ik ben vreeselijk blij, dat ik u eens ontmoet, juffrouw Borden. Bob heeft zoo dikwijls over u gesproken." Een zachte stem, soepel en warm. Een heel bizondere, onweerstaanbare vrouw. Dat was Lois' eerste indruk. Zij stonden een oogenblik zwijgend tegenover elkaar, beiden mooi en toch een opvallend contrast vormend. Waar Lois rank en teer en stralend blond.was, was Kathleen iets voller en van bijna Oostersch-donker uiterlijk. Het was Bob, die zich 't minst van allen op zijn gemak voelde. Hij had spijt gehad van zijn uit- noodiging en was voorbereid geweest op een onplei- zierigen en irriteerenden avond op een kort, gedwongen en gegeneerd gesprek. Nu, terwijl Borden hen met opvallenden tact en kalmte in de zitkamer deed plaats nemen en zelf de leiding van het gesprek nam, voelde Bob zich als 't ware buiten het gezelschap staan, alsof hij de eenige toeschou wer was van een klein drama, dat hij niet begrijpen kon. Zijn grootste verrassing was \T a1-] Todd Shannon. Todd was sloom IN O. 1/ en langzaam, als gewoonlijk, maar hij scheen niet met zijn figuur verlegen. Hij ging op al de opmerkingen van Borden levendig in. „Het spijt me, dat u hier nooit eens eerder geweest bent, mijnheer Shannon," begon Borden. „Ja, mijnheer." Weer kroop die trage, wijsgeerige grinnik om Todd's mondhoeken. „Ik ben d'r nog niet zoo heel lang uit, ziet u." Bob zag Kathleen kleuren, en was dankbaar, toen Lois er vlug een handige opmerking tusschen wierp. „Maar u moet nu dikwijls komen. We hebben ons best gèdaan, Bob te doen inzien, dat we zijn vrienden graag de onze zouden noemen." „Dat is heel vriendelijk van u, juffrouw. Kath leen en ik zijn natuurlijk niet aan zooiets gewend aan zoo'n pracht als hier. Als u op 'n keer een van die fijne spullen mist, dan weet u, waar u zoeken moet 1" Lois lachte. Het was een spontane, aanstekelijke, hartelijke lach, waarmee zij Kathleen's hart stal. Het zou zoo gemakkelijk geweest zijn voor het hooghartige, blonde meisje, Todd's opmerking au sérieux te nemen 1 Maar dit bracht Kathleen heelemaal op haar gemak en verdreef haar laatste vrees. En Todd was gelukkig heelemaal niet ver legen daarover had ze zich nog 't meest bezorgd gemaakt. Hij was in druk gesprek gewikkeld met Peter Borden. Ik heb dit huis gekend, sinds 't gebouwd werd. mijnheer Borden. Je kunt je nooit goed voorstellen, dat er in zulke paleizen werkelijk menschen wonen. Je staat heelemaal op je kop, als je er een visite moet maken." „U zult er gauw genoeg aan gewend zijn." „Goden nee 1 Dat nooit van mijn leven 1 Maar voor Bob is 't hier een bof is 't niet, jong En hij legde een zware hand op Terry's knie. „Ik weet niet." Bob glimlachte schuw „Soms denk ik, dat ik er heelemaal aan gewend ben en dan merk ik toch op eens weer, dat ik me vergist heb. Ik heb zooiets vroeger nooit gekend." De blikken van de beide meisjes ontmoetten elkaar. Een oogenblik staar den ze elkaar effen aan, toen glim lachten ze beiden. Er bestond een band tusschen haar, waarvan ze zich nu eerst bewust werden, dien ze dank baar ontdekten. Ieder van beiden was verbaasd, dat zij de ander zóó goed aan voelde en begreep. Zij verwonderden zich erover, dat ze zich wederkeerig zoo tot elkaar aangetrokken voelden. Zij waren de twee moeders van* dezen eenen man en terwijl de drie heeren in een ge sloten kringetje over koetjes en kalfjes praatten, schikten de twee meisjes dichter naar elkaar toe op de groote bank. Het diepe geluid der mannenstemmen drong tot hen door. Borden hield het stuur van de conversatie in handen en loodste ze handig tusschen de klippen door; nu en dan klonk Todd Shannon's breede lach en de korte metalen van Borden door het groote vertrek. Bob glimlachte. Hij was trotsch op Todd en op Kath leen. Hij zag, dat de meisjes in eikaars smaak vielen maar hij hoorde niet Kathleen's openhartige vraag „Waar we eigenlijk allebei naar zitten te verlangen, isover Bob te praten, is 't niet, juffrouw Borden En evenmin hoorde hij Lois' even eerlijk antwoord „Natuurlijk daar hebt u groot gelijk in." Het veerbootje, dat de verbinding vormt van Dubbeldam met Werkendam, gaat straks, als de nieuwe pont tot stand is gekomen, verdwijnen. Vóórdien fotografeer den we het nog eens, met zijn trouwen veerman.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14