No. 14 VRIJDAG 20 JUNI 1930 246 om hem ten onder te brengen. In zijn positie had hij heel waarschijnlijk vijanden. Die persoon, zullen we zeggen, weet wat je in je tasch draagt, en steelt die, om het geld in beslag te nemen, waardoor 't wanbeheer van Fleming nog een poos bemanteld ljon worden. In die tasch zat ook je revolver. Zou je die herkennen, als je haar weer zag Hij knikte bevestigend. „Die persoon die vijand vindt de revolver, steekt die in z'n zak, en nadat hij Fleming eenmaal geruïneerd heeft, helpt hij hem uit zijn lijden. Is dat te ver gezocht?" „Er waren dozijnen wel honderd lui, die hem graag een beentje zouden lichten." Zijn blik ging opeens weer aan 't dwalen. Klaarblijkelijk had ik hem op een vorigen gedachtengang teruggebracht. „Bij voorbeeld?" lokte ik, maar hij was opzijn hoede. „Je vergeet één ding, Knox," zei hij na een oogenblik. „Er was niemand anders, die op hem geschoten kon hebbende kamer was leeg." „Gekheid!" antwoordde ik. „Je vergeet het pakhuis." „Het pakhuis I" „Ik voor mij twijfel er niet meer aan, of er is van daaruit op hem geschoten. Hij zat met z'n gezicht naar 't open raam, vlak onder 't licht, te schrijven. Denk aan een schot, gelost door een gebroken ruit ip een der ramen van het pakhuis, en alles kloptde leege kamer, de afwezigheid van kruitsporen zelfs het feit, dat er geen.schot is gehoord. Er is natuurlijk een knal geweest, maar die werd door het lawaai beneden en door het onweer overstemd." „Waarachtig 1" riep hij uit, „het pakhuis natuurlijk. Ik heb er geen moment aan gedacht." Hij begon bij te komen. „Nu is 't maar de vraag, hoeveel menschen wisten, dat hij in de club was, en wie van hen genoeg 't land aan hem had, om hem te willen dooden." „Clarkson wist zei Wardrop. „Maar die heeft 't niet gedaan." „Hoe weet je dat „Omdat hij 't was, die aan de deur kwam, terwijl de detective en wij tweeën binnen waren, en „Fleming" riep." Ik haalde mijn portefeuille te voorschijn en nam er de strook papier uit, die Margery op het kussen gespeld had gevonden in haar vaders slaapkamer. „Weet je, wat dit beteekent vroeg ik, scherp op zijn gezicht lettend. „Dit is in de kamer van meneer Fleming gevonden twee dagen, nadat hij het huis verliet. Net zoo'n strook is gevonden in de kamer van miss Jane Maitland, toen zij verdwenen was. Toen Fleming vermoord werd, was hij een brief aan 't schrijven. Daar stond iri „De getallen hebben mij gevolgd". Als we wisten, wat die cijfers beteekenen,'Wardrop, wisten we ook, waarom hij vermoord werd en wie het gedaan heeft." Hij schudde het woord. „Ik weet 't niet," zei hij moedeloos, en ik ge loofde hem. Hij was opgestaan en had zijn hoed genomen, maar bij de deur hield ik hem staande. „Je kunt de zaak op twee manieren vooruit helpen," zei ik. „Ik zal je wat te doen geven, dan heb je minder tijd om je van streek te maken. Zoek, als je kunt, alles uit van het privé-leven van meneer Fleming in de laatste twaalf jaar, en vooral in de laatste drie. Zie, of er ook vrouwen in gemengd waren en probeer iets uit te vinden omtrent die 11 22." „Elf twee-en-twintig," herhaalde hij, maar ik had de verandering in zijn trekken opgemerkt, toen ik zei „vrouwen". „En dan," ging ik voort, „moet je me vertellen, wie er bij je was dien avond, toen je probeerde in te breken in het huis te Bellwood." Hij kon zich bij deze plotselinge vraag niet be- heerschen het duurde bijna een minuut, eer hij iets zeggen kon. „Bij mijl" herhaalde hij. „Ik was natuurlijk alleen I" „ik bedoel de vrouw bij het hek." Nu kon hij zijn verwarring in 't geheel niet meer verbergen. Ik ging met mijn rug tegen de deur staan en wachtte, tot hij over den schrik heen was. „Er was een vrouw," hield ik vol. „En wat meer zegt, Wardrop, je denkt, dat zij de tasch heeft weggenomen en er een andere voor in de plaats heeft gezet." Hij liep in de val. „Nee, dat kan niet," stamelde hij. „Ik heb erover gedacht, tot ik duizelig werd, maar ik zou niet weten, hoe ze 't gedaan moest hebben." Plotseling besefte hij, dat hij zich verraden had, en hij weigerde verdere inlichtingen en ging bijna onmiddellijk heen. Kort daarna kwam Fred en in den tusschentijd had ik een soort programma opgemaakt 1. Pakhuis en erf bezichtigen. 2. Carter trachten te vinden. 3. Op station Bellwood informeeren. 4. Wardrop's verleden naspeuren. 5. Wardrop bij dr. Anderson brengen. 6. Viooltjes koopen voor Margery. ZESTIENDE HOOFDSTUK NOG EENS II 22 Durton's idee, om door publiciteit naar miss Jane te zoeken, begon den volgenden morgen vrucht te dragen. Ik ging vroeg naar 't kantoor, om de drin- Als ik alles moest tortellen, Wat 't leoen mij gegeven had, Dan bleef ik dagen aan 't schrijven En vulde minstens 't heele blad Met allerkostelijkste dingen Die 'k zelf zooal heb beleefd Maar maar helaas nu 'I voorbij is, Geen enkel mensch een cent voor geeft. Ik had mijn eigen limousine, Ik had serviezen; zuiver goud.. Ik had de mooiste aller vroumen En nauwelijks twintig jaren oud. Ik at de allerfijnste spijzen. En geld had ik in overvloed. Ik had wel vijftigduizend pakken, En personeel: een heelen stoet. Van meelde kon ik nauwelijks loopen En werken deed ik zelfs geen slag. Ik fuifde 's nachts tot in den morgen En sla/urn deed ik overdag. Nu hoort meer alles tot 't verleden. En eet ik meer mjjn bordje snert. Het einde kwam zoo wreed en zeker, Toen ik des morgens makker merd. L. V. gende zaken vlug af te doen, en zoo den middag vrij te krijgen om met Burton het pakhuis te gaan bekijken. Om negen uur kwam er een telefoontje van de Morgue. „Klein figuurtje, net gekleed, grijs haar?" herhaalde ik. „Ik denk, dat ik even kom zien. Waar is het lijk gevonden „In de rivier bij het Monica-station," was het antwoord. „Er loopt een litteeken schuin over de wang tot aan den mondhoek." „Een nieuwe wond „Nee, een oud litteeken." Met een zucht van verlichting zei ik, dat het de persoon niet was, die wij zochten, en probeerde weer aan mijn werk te gaan. Maar Burton's voor spelling kwam uit. Miss Jane was op honderd verschillende plaatsen gezien. Misschien was één dier berichten juist. Maar welk Een reporter van de Eagle had den heelen nacht aan het geval besteedhij kwam een nog uitvoe riger beschrijving van de vermiste vrouw van mij vragen, en hij had een theorie, waar hij de feiten onbegrensd voor verdraaien wou. ,,'t Is weer iets van Rowe," zei hij vertrouwelijk. „Het is heelemaal zijn stijl. Ik heb ook het geval Benson te behandelen gehad, weet u nog wel Die jongen, die drie maanden gevangen is gehouden in een houtkamp in de bergen Nou meneer, alle leden van de familie Benson verzekerden bij hoog en laag, dat de jongen om middernacht, toen de boel gesloten werd, op z'n bed lag. 's-Morgens waren de sloten en grendels van alle ramen en deuren dicht, en de jongen was weg. Toen we Rowe vonden de moeder was toen al in den rouw en het kind vonden, tien pond zwaarder, dan hij voor dien tijd was, met een kleur als een kalkoen- sche haan, vertelde Rowe ons, dat hij dien avond met de jongen in den bioskoop was geweest, en er twee acten gebleven was. En weet u, hoe hij 't gedaan heeft Hij had den jongen beloofd, dat ie mee naar de bioskoop mocht, als ie net deed of ie naar bed ging, en dan langs een pilaar van de veranda naar beneden gleed. De jongen wou niet eens meer naar huis, toen we 'm vonden." „In ons geval kan er over den tijd geen misver stand bestaan," zei ik. „Ik heb haar zelf nog na elven gezien en welterusten gewenscht." De man van de Eagle keek in een notitieboekje. „O ja," vroeg hij, „had ze een litteeken schuin over haar wang „Neen," zei ik voor den tweeden keer. Mijn volgende bezoeker was een koetsier. Op den bewusten avond had hij een klein oud dametje, dat heel zenuwachtig was, naar de Omega-pont gereden. Ze was erg opgewonden en vergat bijna, hem te betalen. Ze had een klein taschje bij zich en droeg een zwarte voile. Hoe ze er uit zag Ze had grijs haar, en ze had zooiets als een litteeken op haar wang, dat den hoek van haar mond een beetje optrok. Om tien uur telefoneerde ik Burton „Sta me bij," riep ik, „als iemand een klein oud dametje verloren heeft met een zwarte jurk en een zwarte voile en een klein taschje en een groot litteeken dwars over haar wang, dan kan ik hem vertellen, waar ze is." „Da's grappig," zei hij. „Als je in den vijver aan 't dreggen gaat vind je allerlei dingen, waar je niet op rekent. De politie is al een week lang kalmpjes naar die vrouw aan 't zoeken. Het is de weduwe van een steenkolenbaron, en haar schoonzoon word ervan verdacht, haar verduisterd te hebben." „Als hij 't gedaan heeft," zei ik, „heeft ie haar te water gebracht in de buurt van de Omega-pont, en ze ligt nu in de Morgue." „Prachtig," antwoordde hij. „Ga zoo door.U krijgt stapels aanwijzingen, en denk er oméén ervan is 't, die we hebben moeten." Het duurde echter tot den middag, eer er iets van belang opdaagde. In de twee tusschenliggende uren had ik nog zeven menschen gesproken. Ik had allerlei zonderlinge gedragingen vernomen van oude en jonge, groote en kleine, rijke en arme dames, een heele reeks drama's misschien, maar die mij niet verder konden bezighouden. Om twaalf uur echter werd mijn geduld beloond. Er kwamen twee mannen binnen, bijna tegelijk. De eene was een bestuurder van de tram, in zijn officieele kleedij, koperen knoopen en randjes om z'n zakken. De andere was een taxi-chauffeur. Ze hadden bei den den onvasten gang van menschen, die krachtens hun beroep niet gewend zijn aan vasten grond onder de voeten en ze keken elkaar achterdochtig aan. De trambestuurder was een neuslengte voor, dus liet ik hem 't eerst in mijn privé-kantoor. Zijn verhaal, ontdaan van zijn persoonlijke mee ningen, komt hierop neer Op den avond in kwestie, Donderdag van de week tevoren, reed hij zijn wagen uit de remise voor den rit van elf uur. Barney was zijn conduc teur. Ze gingen van de remise in Hays Street de stad door, en toen naar Wynton. De controleur gaf een teeken van vertrek, maar er haperde iets aan den motor, en ze vreesden een oponthoud van wel veertig minuten. Ze kwamen, in plaats van om half twee, om over tweeën in Wynton. In Wynton kreeg de wagen weer kuren, en hij en Barney hadden er werk aan tot over half drie. Ze kregen 't zoover, dat ze naar de remise terug zouden kunnen, maar dat was ook alles. Juist toen hij op 't punt stond af te rijden, stapte er een passagier in, een vrouw, alleen een klein vrouwtje met een bruine voile. Ze had een zwarte japon of mantel aan hij herinnerde zich alleen maar de kleur en hij had haar onthouden, omdat ze er zoo gejaagd en zenuwachtig uitzag. Een blok verder stapte een man in, en ging tegenover de dame zitten. Barney zei later, dat de man tweemaal iets tegen de vrouw zei, maar dan keek zij den anderen kant op. Nee, hij had niet gehoord wat de man zei. Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 7