DE DOODENKAMER Izarn joto'b uit ïfow\ct-3lu&land VRIJDAG 27 JUNI 1930 Het was op een donkeren Zaterdagavond in October, toen om half 10 aan de herberg „Die goldene Löwe" een ruiter van zijn paard steeg, dit aan het hek voor het huis vastbond en de gelagkamer binnentrad. Hij was doornat en zag er verkleumd uit, doch ondanks dat kon men het hem aanzien, dat hij een rijk persoon was. Zijn optreden was reso luut, militair bijna. Met forsche stappen begaf hij zich naar den ouderwetschen, open haard, warmde zich daar de handen, trok een stoel bij en bestelde een glas gloeiend heeten groc. Toen hem dit ge bracht werd, vroeg hij den waard om onderdak voor den nacht en beval hij, dat men zijn paard in den stal zou brengen. Doch de herbergier trok een bedenkelijk gezicht en sprak „Vergeef mij, mijnheer, maar ik heb momenteel geen kamer beschikbaar. Morgen vangt hier de kermis aan en alle kamers zijn bezet. Ik zou werke lijk niet weten, waar ik u zou moeten huisvesten." „Wat zeg je, denk je dan, dat ik in dit honden weer verder zal rijden Dit is het eenige logement in dit vervloekt dorp, en ik wensch hier te slapen, begrepen. Ik heb een speciale zending voor de regeering te vervullen, en als je mij niet van dienst wilt zijn, zal je dat duur te staan komen, vriendje Nu, hoe is 't, heb je een kamer voor me, of niet De waard beefde bij die woorden en stamelde Kusxisclie boeren utt het Kubangebied. No. 15 ^^7 ij bieden onzen lezers hier eenige kiekjes uit Rusland, die zeker hun volle belangstel ling zullen hebben. Immers ook hij, die niet instemt met de po litiek der Sowjets, zal willen kennis nemen van de foto's, die hem een denkbeeld geven van de groote veranderingen, die in het machtige rijk hebben plaats gevonden, sinds het regime der Tsaren er verbroken werd. „Komsomols", d. i. leden nan de communistische jeugdorganisatie, lezen de boerenbevolking uit boeken en tijdschriften Door. „Mijnheer, ik heb waarlijk slechts é?n kamer vrij op 't oogenblik en daarin zult u zeer zeker niet willen sla pen, want deze kamer wordt nooit beslapen in den eersten kermisnacht. U moet weten, dat het daar spookt „Spookt, spookt, haha, houd op met je kletspraat, man, geef me vlug nog wat DOOR te eten en maak de kamer in orde. Die ouwewijven- P. B A L J praatjes van je wensch ik niet meer aan te hooren. En schiet alsjeblieft op, want ik moet morgenvroeg weer wegnu ik door dit hondenweer word opgehouden, verlies ik toch al veel te veel tijd." Hoofdschuddend en in zichzelf mompelend begaf de oude waard zich naar boven om de kamer in orde te maken, en na een goed kwartier kwam hij den vreemdeling, die zich intusschen met een stevigen maaltijd had versterkt, melden, dat alles in orde was. Toen hij den ruiter echter nog maals wilde waarschuwen, werd deze ongeduldig en verzocht hem zijn gebazel te besparen en die spookgeschiedenissen aan zijn stomme boeren te vertellen. Hij liet zich den weg naar boven wijzen, sloot de deur stevig af, en haalde toen een pak papieren te voorschijn, die blijkbaar van het grootste gewicht voor hem waren, want zorgvuldig keek hij ze na, borg ze toen weer in zijn portefeuille en legde deze onder zijn hoofdkussen. Toen kleedde hij zich uit en vijf minuten later kondigde zijn regelmatige ademhaling aan, dat hij sliep. De dorpsklok liet 12 doffe slagen hooren, toen ue vreemde ruiter plotseling met schrik wakker werd. Wat voor vreemde geluiden hoorde hij daar Dat leek wel het gesteun van een zwaargewonde. Het geluid werd sterker en sterker, ook hoorde hij nu het gerochel, als van een stervende, en er was geen twijfel mogelijk hij hoorde stemmen, luide, ruwe stemmen, die vloeken en allerlei scheldwoorden uitbraakten. Vijf minuten lang hoorde hij die geluiden, zonder dat hij zich durfde te verroeren. Toen verzamelde hij allen moed, sprong uit bed en stak de lamp op. Alles was nu opeens doodstil, hij keek rond, doch bespeurde niets en niemand in zijn kamer. Zijn papieren bevonden zich nog onder zijn kussen, alles was in orde, dus zou hij wel gedroomd hebbenDoch wat was dat Midden in het vertrek op het tapijt bevond zich een groote, ronde, bioedroode vlek van zeker 3 decimeter in doorsnee. Die vlek had er zich 's avonds, dat wist hij zeker, niet bevonden. Hij trachtte deze te verwijderen, maar het was onmogelijk. Het koude angstzweet brak hem uit en vlug sprong hij weer in bed, trok de dekens over zi h heen, en nauwelijks lag hij, of het geroep en gerochel begon met verdubbelde woede. Het leek alsof aile hellegeesten het erop gezet hadden,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 12