enkele
Weken...
No. 15
VRIJDAG 27 JUNI 1930
287
naar z'n hoofdkwartier, en daar haalden ze de
koffers leeg. De politie kreeg ze in de gaten, deed
er een inval en vond, onder andere, onze Russisch-
leeren tasch. Die werd teruggezonden, leeg, naar 't
adres, dat erin stond, in Bellwood."
„In Bellwood? Maar hoe
„Hij kwam, terwijl ik zat te lunchen met miss
Letitia," zei hij luchtig, „we kunnen 't wat best
samen vinden. Maar ik wou wel eens weten," ging
hij voort, zonder op mijn verbazing te letten,
„waar de honderdduizend zijn I"
„Zoek de vrouw I"
„Heb je wel eens gehoord van Anderson, den
zenuw-specialist vroeg hij, met ontzag in zijn
stem.
„Ik heb al aan hem gedacht," antwoordde ik,
„als we Wardrop daarheen konden krijgen, onder
't een of ander voorwendsel, dan zou Anderson er
in tien minuten, met zijn instrumenten en experi
mented? psychologie, alles uitkrijgen, wat Wardrop
ooit vergeten heeft."
„We gaan er heen op één voorwaarde,"
zei Burton, klaar om te vertrekken. „Ik neem op
me, Wardrop te halen en hem morgen om twee uur
er heen te sleepen, als je me één ding belooft
als Anderson me straks aankijkt, en ik er slaperig
begin uit te zien en over mijn verleden begint te
vertellen, dan moet je me bij m'n oorlelletje nemen
en me zachtjes naar huis brengen."
„Afgesproken," zei ik, en Burton ging.
De terugkeer van de tasch was het eerste van
een reeks verbazingwekkende feiten, die zich dien
dag en den volgenden nacht voordeden. Hawes,
die van het heele gedoe maar weinig begreep, en
't er lang niet mee eens was, kwam dien middag
zoo ver, dat hij zich, met een woedend gezicht,
in zijn eigen kamer opsloot. Volgens zijn opvatting
was een zaak, waar niets aan te verdienen viel,
een slechte zaak. Om vier uur zoowat, toen ik mij
verborgen hield voor de menigte in het buiten
kantoor, en miss Grant liet aanteekenen, waar en
wanneer ze een klein oud dametje, waarschijnlijk
niet goed wijs, over straat hadden zien loopen,
kwam er een vrouw, die zich niet wilde laten
afschepen.
„Jongedame," hoorde ik haar zeggen, miss
Grant toesprekend, „'t is best mogelijk, dat hij met
belangrijke zaken bezig is, maar de mijne zijn nóg
'n beetje belangrijker."
Ik deed mijn deur open en liet haar binnen.
Ze was een vrouw van middelbare grootte, stemmig
gekleed, en tamelijk knap. Mijn eerste indruk van
haar was gunstigze bewoog zich met een zekere
waardigheid, en ze vertoonde geen lintjes, krulletjes
of verf. Nu ben ik niet meer zoo onnoozelDe
vrouw, wier woorden zwaar voor me wegen,
zegt, dat de nette vrouwen zich tegenwoordig
evenveel opsieren als de twijfelachtige.
Hoe 't ook zij, de illusie verdween, zoodra zij
begon te spreken. Haar stem was zwaar, schor,
eentonig. Ze stiet ermee als met een wapen ik
overdrijf niet als ik zeg, dat de schrik van haar
stem mij het eerste oogenblik meer trof, dan de
mededeeling, die ze mij deed.
„Ik ben mevrouw Allan Fleming," zei ze uit
dagend.
„U neemt me niet kwalijk," zei ik, na een minuut,
„u bedoelt.... den Allan Fleming, die pas over
leden is
Zij knikte. Ik kon zien, dat ze op dat oogenblik
niet in staat was te spreken. Zij had al haar
moed verzameld voor dit gesprek, maar klaar
blijkelijk werd een ongeveinsd verdriet haar te
machtig. Ze zocht haar zakdoek, en haar keel
kropte van de zenuwen. Ik merkte nu ook op, dat
ze in den rouw was.
„Moet ik daaruit begrijpen," vroeg ik ongeloovig,
„dat meneer Fleming voor de tweede maal getrouwd
was
„We zijn drie jaar geleden getrouwd, in Platts-
burg. Ik ben gisteravond hierheen gekomen.
'kik kon niet eerder weg."
„Weet miss Fleming van dit tweede huwelijk
„Neen. Niemand weet ervan. Ik heb heel wat
door moeten maken, meneer Knox. 't Is een heel
ding voor een vrouw, als de menschen over haar
praten, terwijl ze toch recht heeft op een eervolle
positie.
„Ik veronderstel," waagde ik te zeggen, „dat u,
als de zaken zoo staan, komt in verband met de
nalatenschap
„Nalatenschap?" Er lag verontwaardiging in
haar toon. „Ik zal natuurlijk aannemen, wat me
toekomt, als u dat bedoelt en 't zal heusch niet
veel zijn. Neen, ik kom om te vragen, wat dat toch
moet met al die praatjes, dat Allan Fleming zich
voor 't hoofd heeft geschoten."
„Dus u denkt, dat hij dat niet gedaan heeft?"
„Ik wéét, dat hij dat niet gedaan heeft," zei ze
met overtuiging. „En dat niet alleen ik weet,
wie 't gedaan heeft. Schwartz Henry Schwartz."
„Schwartz 1 Maar hoe...."
„U kent Schwartz niet," zei ze bitter. „Ik ben
met hem verloofd geweest, vijftien jaar geleden al.
In dien tijd had hij een herberg op de Fifth Ward,
in Plattsburg. Het volgende jaar was hij wethou
der. Ik had toen nooit kunnen denken, dat ik hem
nog eens in een automobiel zou zien rijden. Of-
Nog enkele meken slechts resten ons maar,
Dan begint meer de groote parade.
En duur om zing ik u, al is het mat oroeg,
Hieronder myn badplaalsballade
Nog enkele toeken en 't rustige strand
Is meer door de menschen jrerooerd'.
En oan een verrukkelijk brokje natuur
Wordt dan een soort kermis getoooerd.
Nog enkele toeken en 't heerlijke strand.
Voor kort nog zoo stil en oertalen,
Daar hakt en daar graaft de prozaïsche mensch
Ontzaglijke kuilen en gaten.
Daar plaatst men de tenten in rijen aaneen,
Daar legt men een plank voor het loopen.
Daar zet men nu stoelen en tafeltjes neer
't l'ubliek moet toch jjs kunnen koopen.
Nog enkele meken, dan is, zoo men 't noemt
Hel hoogseizoeneind'lijk gekomen,
En komen de menschen, zelf goloen gelijk,
Bjj duizenden 't strand ooerstroomen.
Verxlmenen zijn dan de natuurlijke tooi,
Vertboenen de zuioere geuren.
Er ooer het strand hangt een smerige lucht
Van oieze-goedkoope odeuren I
En gaan roe na afloop dan eind'lijk naar huis
't Seizoen met een Jcnat-fuif" besloten;
Dan slaken me kreten, hoe fijn het mei mas,
Hoe heerljjk me hebben genoten!
Die godtfljjke zee, en dat heerlijke strand,
Moe hebben me 't alles bewonderd,
Maarmeer nogjaponnetjes, hoertjes en zoo.
Daarop med ik één tegen honderdl,
GUl/S BETLEM Jr.
schoon hij geld genoeg verdiende Henry
Schwartz is een echte geldjager. In de politiek
was 't hem óók alleen maar om geld te doen."
„En u hebt met hem gebroken?"
„Een schoft was ie," zei ze verachtelijk. „Hij
heeft me daarna herhaaldelijk opnieuw gevraagd,
maar ik heb hem gezegd, dat ik liever naar 't
kerkhof ging. Ik huurde een groot huis, en ver
huurde de kamers weer voor kantoren. Meneer
Fleming had er daar ook een van en drie jaar
geleden zijn we getrouwd. Hij en Schwartz werkten
samen, maar ze konden elkaar niet uitstaan."
„Schwartz?" peinsde ik. „Weet u misschien
ook, of senator Schwartz in Plattsburg was op
den avond van den moord.van meneer Fleming's
dood
„Hij was hier in Manchester."
„En had hij meneer Fleming wel eens bedreigd
„Hij heeft gezegd, dat hij hem vermoorden zou,
op den dag dat we trouwden. Hij heeft hem twee
maal gestoken maar niet diep genoeg."
Ik zag haar aan met verwondering. Voor deze
vrouw, niet bizonder aantrekkelijk, hadden twee
mannen alles geriskeerd en was er één gestorven
als ze waarheid sprak.
„Ik kan alles bewijzen, wat ik zeg," vervolgde
ze. „Ik heb brieven van meneer Fleming, waarin
hij zegt, wat ik doen moest, als hij doodgeschoten
werd. Ik heb papieren gezegelde overeenkom
sten die Schwartz in de gevangenis kunnen
helpen dat is te zeggen," zei ze met een glim
lachje, „ik hèd ze. Meneer Fleming heeft ze wegge
haald."
„Bent u niet bang voor uzelf?" vroeg ik.
„Ja, ik ben bang dat hij me weer ten huwelijk
zal vragen. Hij zou genieten, als ik me op genade
of ongenade aan hem overleverde."
„Maar hij kan u nooit dwingen," zei ik.
„In zekeren zin wel," Zij huiverde, en ik begreep,
dat ze mij niet alles vertelde. Meer kwam ik echter
niet van haar te weten. Fleming was doodgeschoten.
Schwartz was in de stad geweest voor de Leenbank.
Hij had Fleming vroeger bedreigd, maar in de
politiek werkten ze eendrachtig samen. Schwartz
kende de Witte Kat. Dat was alles.
Vóór ze wegging, liet ze nog iets uit, dat ik niet
geweten had.
„Ik heb in de politiek heel wat achter de scher
men gekeken," zei ze, terwijl ze opstond, „ik heb
den staat in mootjes zien snijden bij de roastbeef
en de stukken rond zien dienen bij 't dessert, en
over die Witte Kat kan ik wat vertellen, dat onge
veer niemand weet. Er is een achtertrap naar een
van de bovenkamers, achter een afgesloten deur.
Die komt beneden uit op een zij-ingang, die zoo
genaamd nooit gebruikt wordt. Er zijn maar een
paar menschen, die 't weten. Henry Butler is dood
gevonden onder aan die trap."
„Zelfmoord, is 't niet
„Dat beweert de politie," zei ze, met haar
harden glimlach, „dan zijn ze er verder af."
Zij schreef een adres op een kaartje en gaf mij
dit.
„Een oogenblik," zei ik, toen ze op 't punt stond
te gaan. „Hebt u meneer Fleming wel eens hooren
spreken over de dames Maitland
„Dat warende zusters van zijn eerste vrouw.
Nee, hij sprak nooit over ze,maar ik geloof, dat hij,
even vóórdat hij uit Plattsburg wegging, gepro
beerd heeft, geld van ze te leenen."
„En dat lukte niet?"
„De oudste telegrafeerde, dat ze niet aan col
lecten deed," zei ze, even lachend.
„Ik had nog iets," zei ik. „Hebt u wel eens ge
hoord van het getal 11 22
„Neeehof ja," zei ze. „Dat is het
nummer van mijn huis."
Het klonk nogal belachelijk, vond ik, toen ze
weg was, en ik bleef er een poosje over zitten
denken. Als het geheimzinnige getal niets anders
beteekende dan het adres van deze heel gewone
vrouw dan dan kon haar verhaal over Schwartz
best waar zijn. Maar ik kon 't er toch niet mee eens
zijn, en ik kon me ook niet voorstellen, dat
Schwartz, met zijn omvangrijke deftige figuur,
rond zou sluipen om vodjes papier op kussens
te spelden.
Het zou beter rijmen met den moed en de harts
tochtelijkheid van zoo'n man, zijn tegenstander
dood te schieten in een hall van het regeerings-
gebouw, of op straat, er op rekenend, door zijn in
vloed buiten schot te blijven. Toen voor het eerst
schoot het mij te binnen, dat er iets echt vrouwe
lijks lag in die wraak met getallen, waardoor de
doode zich zooveel angst had laten aanjagen.
Ik vroeg mij af, of mevrouw Fleming mij het
grootste deel van de waarheid had meegedeeld,
of alleen zooveel als zij kwijt wou zijn.
Dien nacht kwamen wij in het vreedzaamste
oord dat ik ooit gekend heb, Fred's huis, voor een
nieuw onverklaarbaar feit te staan, een feit, dat
ons allen met een stel geschokte zenuwen en vrees-
achtig-luisterende ooren deed zitten.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK
EDITH'S NICHT
pred's huis zou Margery dien nacht voor het
L laatst herbergen. Edith had haar zoo lang
mogelijk gehouden, maar het meisje meende, dat
haar plaats bij miss Letitia was. Edith vond het
erg verdrietig.
„Ik weet niet, wat ik beginnen moet, als je weg
bent," zei ze dien avond, toen we allen bij elkaar
zaten in de bibliotheek, waar in den haard een hout
vuur brandde, meer voor het licht en de gezellig
heid dan om de warmte. Margery zat voor den
haard, en terwijl de anderen praatten, zweeg zij
bijna voortdurend en zat maar in de vlammen te
kijken.
Het was koud en regenachtig Mei-weer, Fred
had juist een gedicht voorgelezen, dat hij pas
voltooid had, en geen notitie genomen van mijn
aanmerkingen, maar de bewondering van Edith
als vanzelfsprekend aanvaard. Wordt voortgezet)