DE BROEDERS
IHHhH
m:vï»
"V
BFK®
I ^1.
i-r..
■QPVHPipiPJiPBP Va'
312
VRIJDAG 4 JULI 1930
No. 16
door
BJÖRNSTJERNE BJÖRNSON
De naam van den schoolmeester was Baard,
en hij had een broer, die Anders heette. Zij
waren zeer op elkaar gesteld, werden samen
soldaat, dienden in dezelfde compagnie en werden
tegelijk korporaal. Toen ze weer thuis kwamen,
zeiden de menschen, dat het .twee prachtkerels
waren.
Toen stierf hun vader. Hij liet heel wat dingen
na, die moeilijk te verdeelen waren, en ze zeiden
tegen elkaar, dat ze wel zouden zorgen, daar geen
ruzie over te krijgen ze zouden alles in veiling
brengen, dan kon ieder koopen wat hij wou, en
de opbrengst zouden ze samen deelen. En zoo
gebeurde het.
De vader echter had een gouden horloge beze
ten, dat iedereen in verren omtrek kende, want het
was het eenige gouden horloge, dat de menschen
in die streek ooit gezien hadden. Toen dit horloge
ten verkoop kwam, waren er veel welgestelde man
nen, die het graag hebben wilden, maar toen de
twee broers aan 't bieden gingen, zwegen alle
anderen.
Nu verwachtte Baard, dat Anders het hem zou
laten, en Anders verwachtte hetzelfde van Baard.
Ze boden om de beurt, telkens boven den ander
uit, en bij het bieden keken ze elkaar telkens strak
aan. Toen ze waren opgeklommen tot vijftig gul
den, begon Baard te vinden, dat het niet aardig was
van zijn broer en hij bood dóór tot hij bij de tachtig
was en omdat Anders toen nóg niet ophield, vond
Baard, dat Anders vergat, hoe goed hij vaak voor
hem geweest was, en dat hij bovendien de oudste
was van hen tweeën en hij bood tachtig. Anders
gaf het nog niet op. Baard sprong toen ineens op
honderd gulden, en hij keek niet meer naar zijn
broer. Het werd zeer stil >n de zaal alleen hoorde
men den afslager de getallen rustig herhalen. Toen
dacht Anders als Baard tot honderd gulden kon
gaan, kon hij het óók, en als Baard hem het hor
loge misgunde, wou hij het juist hebben en hij bood
meer. Dit leek Baard h#grootste affront, dat hem
ooit was aangedaan hij bood met effen stem
honderdtwintig. Er waren veel menschen in de
zaal, en Anders zei bij zichzelf, dat hij zich niet
door zijn broer zoo in 't publiek voor kwajongen
liet zetten, en weer bood hij hooger. Baard begon
te lachen.
„Tweehonderdvijftig gulden, en mijn broeder
liefde op den koop toe," zei hij, waarop hij zich om
keerde en de zaal verliet.
Even later, toen hij het paard stond te zadelen,
dat hij juist op de verkooping gekocht had, kwam
een man naar buiten, en naar hem toe.
„Je hèbt het horlogeAnders heeft niets meer
gezegd."
Op 't zelfde moment, dat hij het nieuws hoorde,
kwam er een gevoel van spijt in hem ophij dacht
aan zijn broer, en niet aan het horloge. Het zadel
was al in orde, maar hij bleef staan, met één hand
op het paard, aarzelend of hij op zou stijgen. Er
kwamen veel menschen naar buiten, waaronder
ook Anders, en toen die zijn broer zag, met ge
zadeld paard, klaar om te vertrekken, vermoedde hij
niet, waar Baard over peinsde.
„Dank je wel voor 't horloge, Baard riep hij
hem toe. „Je hoeft niet bang te zijn, dat je broer
je nog ooit op je hielen zal zitten 1"
„Denk jij maar niet, dat ik nog ooit over je
drempel kom antwoordde Baard, met 'n bleek
gezicht, terwijl hij te paard sprong.
Van dien dag zette geen van beiden meer een
voet in het huis, waar zij beiden met hun vader
gewoond hadden.
Niet lang daarna trouwde Anders met de doch
ter van een keuterboertje, maar hij vroeg Baard
niet op de bruiloft. En Baard ging ook niet naar
de kerk. In 't eerste jaar van zijn trouwen verloor
Anders zijn eenige koe. Die werd op een morgen
dood aan een touw gevonden, aan den noordkant
van het huis, waar ze graasde, en niemand kon
uitmaken, waar ze aan gestorven was. Nog meer
ongelukken troffen hem, en 't ging. hem hoe langer
hoe slechter. Maar de zwaarste slag was, dat zijn
hooizolder, met al wat er op lag, op een nacht
midden in den winter totaal uitbrandde. Niemand
begreep, hoe het in brand kon zijn geraakt.
„Dat heeft iemand gedaan, die me kwaad wou,"
zei Anders, en hij huilde dien heelen nacht. Hij was
nu arm, en zin om te werken had hij niet meer.
Den avond na den brand verscheen Baard voor
het huis van zijn broer. Anders lag in bed, maar
sprong op, toen Baard binnentrad.
„Wat moet je hier vroeg hij, maar zweeg snel
weer, en bleef zijn broer strak aan staan kijken.
Baard wachtte even vóór hij antwoordde.
„Ik wou je helpen, Anders je bent er stecht aan
toe."
„Niet slechter dan jij me hebt toegewenscht
Qa heen, anders vergeet ik mezelf misschien."
„Je vergist je, Anders; het spijt me...."
„Ga heen, Baard, of God zij ons allebei genadig!"
Baard deed een stap achteruit.
„Als je 't horloge wilt hebben," zei hij met tril
lende stem, „kun je 't krijgen."
„Baard, ga heen schreeuwde zijn broer, en
Baard, die het welletjes vond, ging.
Met Baard was het intusschen zóó gegaan. Toen
hij hoorde van de tegenslagen van zijn broer, was
hij veranderd van binnen, maar de trots hield hem
terug. Hij voelde zich gedrongen om naar de kerk
te gaan, en daar vormde hij heel wat goede voor
nemens, maar hij had de kracht niet om ze uit te
voeren. Dikwijls kwam hij zoo ver, dat hij het huis
zien kon, maar dan kwam er juist iemand naar
buiten, of er waren vreemden, of Anders stond
buiten hout te hakken,
er kwam altijd iets in den
weg.
Maar op een Zondag in
den winter ging hij weer
naar de kerk, en dien
keer was Anders er ook.
Baard zag hem. Hij was
mager en bleek geworden,
en hij droeg nog dezelfde
kleeren, die hij al aan had,
toen de broers nog bij el
kaar waren, maar nu wa
ren ze oud en versteld.
Den heelen dienst door
bleef Anders strak naar
den dominee kijken.Baard
vond, dat hij er goed en
vriendelijk uitzag, en hij
herinnerde zich hun kinds
heid, en hoe 'n goede jon
gen Anders altijd geweest
was.Dien dag vierdeBaard
zelfs het Avondmaal, en
plechtig beloofde hij God,
dat hij 't bij zou leggen
met zijn broer, hoe 't ook
ging. Dit besluit sloeg
door zijn ziel, toen hij den
wijn dronk, en toen hij
opstond, voelde hij aan
drang, naar hem toe te
gaan en naast hem te gaan
zitten, maar er liep'iemand
in den weg, en Anders
keek niet op.Na den dienst
was er nog bezwaar er
waren te veel menschen
om hen heen Anders z'n
vrouw was er bij, en die
kende hij niet. Het was
beter, besloot hij, Anders
thuis op te zoeken en eens
kalm met hem te praten.
Toen de avond kwam, ging hij op weg. Hij liep
regelrecht naar de deur. Daar bleef hij even staan,
en terwijl' hij daar stond te luisteren, hoorde hij
zijn naam noemen. Het was de vrouw, die sprak.
„Hij heeft vanmorgen „Avondmaal gevierd,"
zei ze, „ik weet zeker, dat hij aan jou dacht."
„Nee, hij heeft niét aan mij gedacht," gaf An
ders ten antwoord. „Ik ken hem, hij denkt alleen
maar aan zichzelf."
Een poos lang werd er niets meer gezegd, en
Baard zweette, terwijl hij daar stond, hoewel het
een koude avond was. Binnen was de vrouw met
'n ketel bezig in den haard knapperde en snorde
het vuureen kind schreeuwde soms even, en
Anders wiegde het. Eindelijk sprak de vrouw
weer.
„Ik geloof, dat jullie allebei aan mekaar denken,
al wil je 't niet weten."
„Laten we liever over wat anders praten," ant
woordde Anders.
Kort daarna stond hij op om uit te gaan. Baard
moest zich verstoppen in de houtschuurmaar
toen kwam Anders ook naar de schuur om wat
hout te halen. Van zijn plaats in den hoek kon
Baard hem duidelijk zien. Hij had zijn versleten
Zondagsche pak uitgedaan en zijn uniform aange
trokken, die precies was als die van Baard zelf. Ze
hadden elkaar beloofd, die nooit te dragen, maar
als erfstuk aan hun kinderen na te laten. Die van
Anders was nu opgelapt en versieten, zoodat zijn
forsche, goedgebouwde gestalte in lompen gewik
keld scheen te zijn, en op 't zelfde oogenblik
hoorde Baard het gouden horloge in zijn eigen zak
tikken. Anders liep naar den houtstapel, maar in
plaats van zich aanstonds neer te buigen om zijn
last op te nemen, leunde hij achterover tegen het
hout aan en keek op naar den hemel, die heider
schitterde van de sterren. Toen zuchtte hij diep en
mompelde bij zichzelf: „Ja, nouo Heere, o
Heere I"
EEN HUZAAR EN EEN KINDER
MEISJE - Een combinatie die
nogal eens voorkomt maar dan toch
zelden op deze wijze. En of de
moeder van de baby het nu wel
zoo prettig zal vinden, dat er zoo
een gevaarte boven het hoofd van
de kleine hangt, betwijfelen we zeker
3.V
nttfl