Mo. 16
VRIJDAG 4 JULI 1930
307
bedrukt naar Edith's keurige kamer. In mijn ver
beelding zag ik al de watervlek in het plafond van
de bibliotheek, den volgenden morgen, en hoorde
ik Fred preeken over de roekeloosheid en het ge
mis aan zorg voor eens anders eigendom bij vrij
gezellen in 't algemeen en bij mij in 't bizonder.
Drie kannen water hadden het bed gemaakt tot
een onmogelijk verblijf. Ik trok een ochtendjas
aan en ging, met een deken over mijn arm, op zoek
naar een rustplaats. Mijn keuze viel op de bank in
de hall vlak bij mijn kamer, en zoo geruischloos
als ik kon, zette ik er een scherm omheen en zocht
de gemakkelijkst mogelijke houding.
Weer werd ik wakker., doordat een hand mijn
gezicht aanraakte. Waarschijnlijk maakte ik een
beweging van schrik de hand werd teruggetrok
ken ik weet het niet zeker, ik was nog doezelig.
Ik bleef roerloos liggen, luisterde naar voetstap
pen, maar ik hoorde niets. Met het gevoel, dat er
iemand aan den anderen kant van het scherm was,
sprong ik op. De hall was donker, en leeg. Toen
ik niemand ontdekte, ging ik meenen, dat ik een
erg levendigen droom had gehad, en ik ging op den
rand van de bank zitten en geeuwde.
Ik hoorde Edith achter in huis scharrelen ze
heeft de onaangename gewoonte midden in den
nacht rond te spoken om de kinderen toe te dek
ken en te snuiven, of er geen brand is. Ik was bang,
dat er wat rook van mijn illuminatie was doorge
drongen tot haar achterdochtigen neus, maar ze
kwam niet naar de voorhall. Ik was met dat al
klaar wakker, en het was toen, geloof ik, dat ik een
zwaren, zoetigen geur gewaar werd in de lucht om
mij heen. 't Eerste moment dacht ik, dat een van
de kinderen niet goed was, en dat Edith hem een
dosis toediende van een of ander goedje uit het
kastje in de badkamer. Maar toen ze haar deur
weer sloot, en rustig slapen ging, begreep ik, dat
het iets anders moest zijn.
De zoetige geur werd walglijk. Door een onbe-
wusten gedachtengang de verbinding tusschen
een bepaalden geur en een bepaalde gebeurtenis
herinnerde ik mij den dag, dat ik een kies moest
laten trekken, en toen ik bijkwam, zag ik den
tandarts en zijn assistent, en de laatste had een
blauw oog. En toen opeens wist ik 't. Die misse
lijke lucht was chloroform I
In een oogenblik had ik het licht aan, en ik
klopte aan Margery's deur. Die was gesloten, en
ik kreeg geen antwoord. Er drong een flauw
schijnsel over den drempel, maar daarachter was
het onheilspellend stil. Ik ging naar de volgende
deur, die van mevrouw Butler; die stond half open.
Eén blik op het leege bed en de wanorde in het
vertrek dan liep ik zonder complimenten door
de tusschendeur Margery's kamer binnen.
De lucht was zwaar van de chloroform. Het
meisje lag in bed, oogenschijnlijk rustig slapend.
Eén arm lag omhoog langs haar hoofd, de andere
lag slap op het witte dek. Er lag een opgevouwen
handdoek op haar gezicht, en toen ik dien eraf
slingerde, ademde ze heel zwaar, snorkend, en ze
staarde met halfopen oogen.
Ik gooide alle ramen open, vóór ik de familie
wekte en zoodra Edith in de kamer was, telefo
neerde ik om den dokter. Ik weet niet precies meer,
wat ik deed, voor hij kwam; ik herinner me, dat
we vruchteloos probeerden Margery wakker te
maken en ik herinnerde me ook, dat Fred naai
beneden is geweest en terugkwam met de bood
schap, dat het zilver nog compleet was en dat de
achterdeur van de keuken openstond. En toen
kwam de dokter, en ik werd naar de hall verwe
zen, en een eeuwigheid lang liep ik daar op en neer,
acht stappen heen en acht stappen terug, niet in
staat tot denken, niet in staat zelfs om te hopen.
Eerst toen de dokter naar mij toe kwam, en zei,
dat ze opknapte, en dat ik iemand van het perso
neel moest wekken om wat sterke zwarte koffie te
zetten, ontwaakte ik uit mijn verdooving. Blijdat
ik iets kon doen, al was 't ook nog zoo weinig,
besloot ik, zelf die koffie te zetten. Over die koffie
hebben ze 't nu nog bij Fred.
Het was Edith, die ons aan mevrouw Butler
herinnerde. Fred had beweerd, dat ze gevlucht was
voor de indringers, en zich waarschijnlijk in een
hoek of kast op de bovenste verdieping verstopt
had. Ik moet bekennen, dat onze bezorgdheid wel
wat traag bovenkwam. Het duurde bijna een uur,
eer we een commissie van onderzoek naar haar
verblijfplaats vormden. Fred ging naar boven,
en ik nam de benedenverdieping.
Tenslotte was ik het, die haar vond, languit op
het gras liggend in het tuintje achter het huis.
Zij was totaal buiten kennis, en bleek een veel
moeilijker patiënt dan Margery.
Geen van beiden was dien nacht in staat, iets te
vertellen. De beide kamers waren overhoop ge
haald maar het scheen, dat er niets gestolen was.
Fred hield plechtig vol, dat hij de keukendeur op
slot en knip had gedaan, en dat die van binnen uit
geopend moest zijn.
Het was een zonderlinge geschiedenis, die
nachtelijke insluiping, die geen diefstal tot doel
scheen te hebben. Als Margery de reden voor de
mishandeling, die haar werd aangedaan, wist of
vermoedde, heeft ze er zich toch niet over willen
11
Ik ben een salonprrp ik zit op een stoel
Vooraan in den winkel te pronken.
Op zij-zachte kussens, speciaal ooor dat doe!
Met kwistige hand mij geschonken.
En iedere klant, die den winkel betreedt,
lily ft staan, en buigt zacht naar me ooer,
En 'k hoorhier wat liefde tiaar wal vreugde
mat leetl
Wat maarheid, maar dat is héél poorter.
„O kijk die salonpop, mat bééldig hè. Kil
Zeg, oind je haar niet om te stélen
„Bedoel je dat ding, dal daar een week lang al zit
O, nee, hoor, die gaat me vervelen f'
En ik lach heel stil, mant geen dag nog te voor,
Uoordf ik haar heel zacht tot me mensehen
„Als jij maar goedkooper was, nam ik je hoorf'
Maar ja zt'tti zijn eenmaal de menschen
„O, moeder, kijk daar, wat een lollige pop,
Hè, mag ik die voor m'n verjaardag.
Want, weet u, (Be heeft nog rteel leukeren kop
Als die gistermiddag nog daar lag."
„Nee, Ijzeke, hoor eens, dal gaal niet, hoor kind.
Er blijft nog genoeg om te menschen,
't Zij voor je verjaardag: of later rtoor Sint,
Maar iBl 's voor alleen gn'töle menschen.
Totdat op een dag ook mijn lot werd heslist,
Twee mannen <Be kwamen me halen:
Precies zei de ééne, zoo'n pop, ja, die is 'I
Dat 's één der mallotigste kwalen.
Die gaf je nu vroeger je dochter cadeau.
Om. kinderlijk, fijn mee te spelen.
Nu is 't een geschenk dat is de tijd eenmaal zoo,
Dat vroumtef zich niet zal vervelen
Ik ben een salonpop ik zit op een stoel
In vrouwtjes boudoirtje te pronken,
Ze heeft weer visite vijf, zes 'n heeleboel.
Maar mij wordt geen aandacht geschonken.
Gedachten van vroeger vervullen m'n brein
Aan wat ik toen nooit heb geweten:
Dat er ook nog and're salonpoppen zijn
Delevende niet te vergeten l
GUUS BETLEM Jr.
uitlaten. Wat mevrouw Butler betreft, er hoefde
op het geval maar gezinspeeld te worden, om haar
een zenuwtoeval te laten krijgen. Fred kwam met
de allerzonderlingste theorie voor den dag.
Ik verzeker je," zei hij den volgenden morgen,
toen wij in den tuin tevergeefs naar voetsporen
hadden gezocht, en Edith alle zilveren lepels weer
op hun plaats had gelegd, „het zou me niets ver
wonderen, als die dame in 't zwart het zelf had
gedaan. Een hysterische vrouw is tot alles ter
wereld in staat om de aandacht te trekken, als die
een beetje begint te verflauwen. Hoe kon er nou
iemand binnen komen door die keukendeur, als die
op slot was met den knip er op Ik zeg je nog eens,
ze heeft 'm zelf opengedaan."
Ik wilde mij niet indringen in 't vertrouwen van
Margery, maar ik was ervan overtuigd, dat de
eenige bedoeling was, haar kamer na te snuffelen,
misschien om papieren te zoeken, die van haar
vader afkomstig waren. Mevrouw Butler had
's-morgens genoeg te vertellen, een verward ver
haal van twee kerels, die van 't dak van de veranda
gekomen waren, en geprobeerd hadden, haar met
chloroform te bedwelmen. Ze had zich toen slapen
de gehouden en zoodra ze kans zag, toen de kerels
in de andere kamer waren, was ze de trap af en
den tuin in gehold. Edith, die nogal lichtgeloovig
is, zei, dat ze 't best aan kon nemen.
Later bleek, dat Edith's intuïtie er dichter bij
was dan mijn twijfelzucht of die van Fred.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK
TERUG NAAR BELLWOOD
7V Heen Fred, Edith en ik kwamen dien morgen
beneden om te ontbijten. Fred deed luchtig,maar
trok zich 't geval ook wel aan. Edith, niet op haar
gemak, boog zich over haar koffiepot met wangen,
even rood als het lint aan haar hals. Ik had 't
hoofd vol zorg, en evenals Fred spreidde ik het
ochtendblad voor mij uit, om onder die beschutting
ongestoord te kunnen denken.
„Heb je wat gevonden, Fred?" vroeg Edith.
Fred gaf geen antwoord, dus herhaalde zij haar
vraag met meer nadruk.
„Eh.wat vroeg Fred, om zijn krant heen
loerend.
„Heb je een of ander spóór
gevonden
„Ja, schat, dat wil zeggen, nee. Niets van belang.
Verdraaid, Jack, als ik de hoofdartikels in deze
krant schreef, dan zou ik eens een mondje open
doen." Hij liet vervolgens nog wat onverstaanbaar
gegrom achter de krant hooren, en toen werd het
stil. Vervolgens hoorde ik een gesnuif, heel duidelijk.
Ik keek op. Edith zat te schreien terwijl ze
room in een kopje deed, en blindelings naar de
suiker tastte, met een vertrokken gezichtje en
bewaasde oogen. In een seconde stond ik overeind,
had de kranten, die van Fred inbegrepen, in elkaar
gefrommeld en hem letterlijk opgetild uit zijn stoel.
„Als ik getrouwd ben," zei ik gewichtig, hem
meesleepend naar Edith en hem op den stoel naast
haar plantend, „en ik ga aan 't ontbijt de krant
zitten lezen, terwijl mijn vrouw snakt naar conver
satie, dan hoop ik, dat er een goed en trouw vriend
bij de hand is, die mij tot mijn plicht roept." Ik
nam een stoel aan den anderen kant naast Edith
„En nu wordt er gesproken," besloot ik.
Ongegeneerd veegde zij haar oogen af aan het
tafellaken. „Er is ook geen mensch hier in huis,
met wie ik eens praten kan," klaagde ze. Er ge
beuren maar allerlei verschrikkelijke dingen en
ik moest nog koffie laten halen ook vanmorgen,
Jack. Je hebt vast wel vier pond gebruikt van
nacht en niemand wil me iets vertellen. Margery
hoef ik niets te vragen haar maag is nog van
streek van de chloroform en Ellen praat nooit
over iets anders dan over zichzelf, en ze is ontzet
tend ongezellig. En Fred en jij maken een ba
barricade van kranten, en roepen „ja" tegen me,
als je „nee" bedoelt."
„Ik heb de koffie weer neergezet, waar ik 'm
vandaan heb gehaald, Edith," verdedigde ik mij
heftig. „We zijn barbaren, dat geef ik toe, maar
dat kan ik je verzekeren." En toen zweeg ik, want
plotseling herinnerde ik me, dat ik de trap op gegaan
was met iets diks en metaalachtigs onder mijn arm,
en dat ik er geen raad mee geweten had, en dat ik
het toen maar vlug in het schoenenkastje van de jon
gens,onder de trap van de kinderkamer,gestopt had.
Fred had nog niets gezegd. Hij had haar hand
gegrepen en streelde die zacht. Onderwijl speurden
zijn oogen naar de kopregels op het wrak van het
ochtendblad.
„Je hebt dat blauwe kleedje verbrand," zei ze
treurig tegen me, en er dreigden nieuwe tranen,
„en ik had er zooveel moeite mee gehad, om de
goeie tint te vinden."
Ik zal dat Shirvan voor je koopen, waar je zoo'n
zin in had," haastte ik me haar tevreden te stellen.
„Ja, zeker om 't mee te nemen als je trouwt."
Er schuilt een tikje achterdochtigheid in alle goede
vrouwen.
„Ik zal het Shirvan koopen en niet trouwen."
„Hier, het spijt me dat ik het zeggen moet", be
gon Edith plotseling te lachen. Ze keek me
hoonend aan, met het hoofd achterover.
„Jij I" lachte ze, en één van haar slanke vingers
wees spottend naar me. „Jij, die zoo gek bent op
één meisje, dat je om haar alle vrouwen vereert
Jii, die bleek wordt in plaats van rood als ze de
kamer binnenkomt I Jij, die je practijk naar de
haaien Iaat gaan om maar bij haar te kunnen zijn,
en geen woord spreekt als ze er bij is, en maar met
je mond open zit als een hondje dat bedelt om een
klontje, klaar om te happen als ze een woordje
naar je toe gooit, en te kwispelen van plezier
(Wordt voortgezet)