SProfessor SP riem SPruttelt (7) Cö 328 VRIJDAG 11 JULI 1930 No. 17 cJaar is mi/'n XJader? Ik was doodelijk geschrokken. „Zeg 'ns eer lijk, Edith, doe ik zoo vroeg ik verdwaasd. Maar ze antwoordde niet ze boog zich alleen maar opzij en gaf Fred een kus. „Vrouwen vinden 't wel prettig, als mannen zich voor haar als gekken aanstellen," zei ze. „Daarom ben ik ook zoo blij met Fred. Hij zat te krimpen. „Als ik je wat prettigs vertel, Jack, maak je er dan een kleed voor de heele kamer van „Je krijgt een kleed zoo groot als de heele ka mer." „Nou Margery's engagementsring is gestolen vannacht en toen ik haar beklaagde, zei ze o gunst, nou is 't lichtje uit en de koffie koud." „Merkwaardige uitspraak in zulke omstan digheden," zei Fred. Edith belde en scheen na te denken. „Mis schien konden we beter vier kleine kleed jes nemen in plaats van één groot zei ze. „Géén kans op één kleedje, voor je me verteld hebt, wat Margery zei," sprak ik vast beraden. „O ja Nou, ze zei, dat het heusch niet erg was van dien ring. Ze had er nooit veel om gegeven." „Maar dat is niets dan een kwestie van smaak," protesteerde ik, ietwat teleurgesteld. Maar Edith stond op en klopte zachtjes op de kruin van mijn hoofd. „Dommerik," zei ze. „Als de ware Jacob kwam en die gaf haar een gummi-ring van 'n bierfleschje, dan zou ze er dol op zijn, omdat ie van hem kwam." Edith!" zei Fred terechtwijzend. Maar Edith was weggeloopen. Voor ik naar 't kantoor ging, nam ze mij mee naar boven om de maat te nemen voor het tapijtwant ze huldigt de theorie, dat het 't beste is een ding te verwerven, terwijl het verlangen nog versch is. Aan den anderen kant van de hall was Fred met Margery over den drempel heen aan 't praten. „Mosterdbladen moeten zoo goed zijn," zei hij. „Die gebruikte ik altijd aan boord. En houd er den moed maar in er is land in zicht!" Ik had er een mooi ding voor gegeven, als ik even losjes had kunnen praten als Fred, toen Edith me een paar minuten later, na besloten te hebben voor vier kleedjes en een looper voor de hall, meenam naar Margery's deur. Ze lag heel stil en bleek midden in 't groote witte bed en probeerde dapper tegen ons te glimlachen. „Ik hoop, dat je wat beter bent," zei ik. „En Iaat je niet door Edith wijsmaken, dat mijn koffie je vergiftigd heeft." Ze zei, dat ze zich wezenlijk wat beter voelde, en dat ze zich niet kon herinneren, koffie gehad te hebben. Dat was het heele gesprek. Ik, die een zekere reputatie van welbespraaktheid voor de rechtbank geniet, ik wist met geen mogelijkheid meer iets te zeggen. Een minuut of zoo bleef ik staan, verlegen met mijn houding, terwijl Edith me met een vinger stond aan te porren om binnen de deur te gaan en me te gedragen als een normaal mensch. Maar ik mompelde alleen iets over een drukken dag en vluchtte. Het was zonderling, maar terwijl ik in den deurpost stond, had ik een leven dige voorstelling van mezelf volgens Edith's be schrijving opzittend als een hondje, hunkerend naar een vriendelijk woord. Ik ging dien dag mijn kantoor binnen als een hond, die in zijn hok kruipt, en dat was Edith's schuld. Op 't kantoor vond ik een briefje van miss Letitia en toen ik het even had ingezien, nam ik mijn spoorboekje, om te zien, hoe laat de eerst volgende trein ging. Het briefje was kort. In tegen stelling met het soortgelijk epistel.dat ik van miss Jane ontvangen had den dag voor haar verdwij ning, was het min of meer statig gesteld. DOOR MARY ROBERTS RINEHART „MR. JOHN KNOX. Waarde Heer, Wees zoo vriendelijk mij een bezoek te komen brengen, zoodra u dit ontvangen hebt. Er heeft zich het een en ander voorgedaan hoewel ik niet geloof, dat het iets van beteekenis is, maar Hepsibah is een oude gekkin, en ze zegt, dat zij het briefje niet in de melkflesch heeft gestopt. Met oprechte hoogachting Letitia Ann Maitland." Wou jy mijn colleges ooigen I'rullelen leer je anders vanzelf." Ik had met Burton afgesproken dat we dien middag, als we hem onder 't een of ander voor wendsel mee konden krijgen, Wardrop naar dr. Anderson zouden brengen. En ik had dien dag ook twee zaakjes voor de rechtbank. Ik vroeg Hump hreys, die aan den overkant zijn kantooor had, die van mij over te nemen, en de verwijtende blikken van Hawes vermijdend, ging ik op weg naar Bellwood. Er waren negen dagen verloopen sinds miss Jane was verdwenen. In den trein somde ik op, wat er in dien tijd allemaal was voorgevallen: Allan Fleming was gestorven en begraven de Leenbank was gefailleerder was iemand in Fleming's huis geweest en had de papieren door gesnuffeld Clarkson was gevlucht we hadden; ontdekt, dat Wardrop de parels verkocht had de leeren tasch was terechtFleming's tweede vrouw was op 't tooneel verschenen en er was iemand mijn eigen woning binnengedrongen en had, opzettelijk of niet, Margery bijna in 't graf gebracht. Naar het mij voorkwam, wees het allemaal in dezelfde richting naar een wrok tegen Fleming, die zich zelfs over zijn dochter uitstrekte. Ik herin nerde mij wat de vrouw, die beweerde Fleming's tweede echtgenoote te zijn, den i vorigen avond had gezegd. Als ae IN O» 1/ trap, waarover zij sprak, uitkwam in de kamer, waar Fleming was doodgeschoten en als Schwartz om dien tijd in de stad was, dan mocht ik aannemen - in verband met haar mede- deeling, dat hij al meer geprobeerd had, Fleming te dooden dat Schwartz minstens medeplichtig was. Als Wardrop daarvan wist, waarom had hij dien naam dan niet genoemd? Kon ik aannemen, dat het getal 11 22, na al die geheimzinnigheid, ten slotte niets anders was dan een huisnummer Was het waarschijnlijk, dat een man als Schwartz, voor zoover ik hem dan kende, briefjes op eens anders kussen speldde Aan den anderen kant als hij wist, dat Fleming papieren in zijn bezit had, die hem verder konden compromitteeren, zou 't wel iets voor Schwartz zijn, iemand te huren, om ze te bemachtigen, en dan was hij ook wel in staat om Wardrop te berooven van het geld, dat hij aan Fleming moest brengen. Aangenomen dat Schwartz Fleming ver moord had wie dan was de vrouw, die op den avond van de berooving bij Wardrop was Waarom had hij de parels gestolen en verkocht Hoe kwam het getal 11 22 in het bezit van tante Jane Hoe kwam de leeren tasch in Boston Wie had Margery ge chloroformeerd Wie had in Fleming's huis overnacht, terwijl het leeg stond En vooral waar was tante Jane Het huis te Bellwood zag er, in het Meizon netje, bijna vroolijk uit, toen ik de laan opwandelde. Geen macht ter wereld was in staat, verandering te brengen in de stijve plooien van de ouderwetsche kanten gordijnen; geen hond maakte ooit vuile pooten op het bordes of begroef vies en schennend gebeente in het grasperk de vogels nestelden in de boomen, buiten het bereik van Robert's lad der, maar het waren kalme, welopgevoede vogels, nooit zoo luidruchtig als hun buren, die hun keeltjes uitkweelden boven den kin derwagen in den aangrenzenden tuin. Toen Bella mij had opengedaan, en ik weer stond in de stijve hall, met de groen- ripsen stoelen en den Japanschen paraplu standaard, verwachtte ik onwillekeurig het getrippel van miss Jane's kleine voetjes op de trap. In plaats daarvan kwam Bella's zware tred, en het verzoek van miss Letitia, of ik maar boven wou komen. De oude dame zat in haar slaapkamer voor het raam, in een met rips bekleeden stoel. Zij zag er niet slecht uitde eenige verandering, die ik waarnam, was een zekere veronachtzaming van haar kleeding. Ik vermoedde, dat de stipte netheid van miss Jane gezorgd had voor de witte ruches, de zachte mutsen en de smettelooze shawls, die haar de laatste jaren gesierd hadden. „U hebt geen haast gemaakt om hier te komen^ wel vroeg miss Letitia zuur. „Als je dien neef van je, Burton, niet gestuurd had, zou ik ertoe gekomen zijn, Amelia Miles te laten roepen voor de gezelligheid, en ik moet al ver weg zijn, eer ik dat doe." „Ik heb een massa beslommeringen gehad," zei ik met alle kracht mijner longen, „ik ben u voor een paar dagen nog komen vertellen, dat meneer Fleming dood was toen moesten we hem begraven en het huis sluitenHet was een droevig geval." „Heeft ie nog wat nagelaten viel ze mij in de rede. „Er is niets droevigs aan, behalve als hij niets nagelaten heeft." „Er is maar héél weinig. Het huis misschien en het spijt me, u te moeten mededeelen, dat er gisteren een dame bij me geweest is, die zegt, dat ze zijn tweede vrouw is." Ze nam haar bril af, veegde de glazen schoon en zette hem weer op. „Dus," zei ze met een snauwerige hoofdbeweging, „was er nóg een vrouw in de wereld net zoo gek als mijn zuster Martha. Ik dacht, dat zooiets maar

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 8