mi/n Uader
Professor SPriem /Pruttelt.
■HM
346
VRIJDAG 18 JULI 1930
No. 18
Burton keek hem verwijtend aan. „Is dat
mijn loon, als ik mijn lunch laat staan,
om het bewijs te leveren, dat u niet gek
bent Hij beriep zich op mij. „Hij zegt,
dat hij gek iszijn denkmachine defect. Nou
vraag ik je, Knox, als ik me de moeite geef
om voor hem uit te zoeken, dat hij net zooveel
hersenkronkels heeft als een ander, maar dat ze
alleen 'n beetje erg gekronkeld zijn, is 't dan hoffe
lijk, mij te verwijten, dat ik eet
„Ik wist niet, dat jullie elkaar kenden," merkte
ik op, terwijl Burton nog een sardientje
nam.
„Ik ook niet," zei Wardrop droefgeestig.
„Hij zegt, dat hij me nog kent van school'."
Burton knipoogde tegen mij.
„Hij kan het zich niet herinneren, maar dat
komt wel weer," zei hij. „Z'n zenuwen zijn
alleen maar niet compleet, en we zuilen hem
opnieuw besnaren, als een oude piano, in een
week tijd."
Wardrop was achterdochtig, gelijk de
meeste mannen na een uitspatting, maar ik
geloof, dat hij zich min of meer in vertrou
wen aan mij vastklemde.
„Hij wil me naar den dokter brengen," zei
hij. „Maar ik ben niet ziek't is alleen
maarHij trachtte een sigaret aan te
steken, maar de lucifer viel uit zijn bevende
vingers.
„Ik zou toch maar gaan, Wardrop," drong
ik aan en ik schaamde me een beetje, dat
ik het deed. „Je hebt iets noodig, dat je
kalmeert."
Burton gaf hem 'n heel klein glaasje, want
hij kon al haast niet meer staan, en we gingen
met de lift naar beneden. Ik voelde voor
mezelf niet veel meer respect dan voor het
slachtoffer tusschen ons in. Dat Wardrop in
een leelijk parket was, stond wel vast. Er
konden wel anderen geweest zijn dan Fleming,
die wisten van het geld in de Ieeren tasch,
en dachten, dat hij het gestolen had en toen
Fleming vermoord, om den diefstal te be
mantelen.
Het leek niet aan te nemen, dat een on
schuldige zoo onder het geval gebukt ging,
als hij deed, en toch ik zou nu direct een
dozijn mannen kunnen noemen, die onder
den druk der publieke meening vervallen
waren tot geestelijke verlamming of zelfs het
graf. Wij trekken ons van onze medemenschen
weinig aan zoolang ze zich niet tegen ons keeren.
Burton kende den specialist heel goed het
leek trouwens wel, of hij iedereen ter wereld goed
kende. Klaarblijkelijk had hij met den dokter
afgesproken, want we waren na het spreekuur en
de wachtkamer was leeg.
De dokter was een forsche man, met lichte
kleeren, heelemaal geen dokterskostuum. Hij had
zandkleurig haar, neiging tot kaalheid, en een paar
schrandere lichtblauwe oogen achter zijn brille-
glazen. Niet bizonder indrukwekkend bij eerste
kennismaking, behalve dan door zijn lichaams
grootte een aardige man, met een frissche stem
en een verwonderlijk lichten tred.
Hij begon met Wardrop naar een kamertje ergens
achter het vertrek te sturen, om daar zijn boord
en das af te doen. Toen hij weg was keek de dokter
naar een velletje papier, dat hij in de hand had.
„Ik geloof, dat ik van meneer Burton genoeg
gehoord heb," zei hij. „Het valt natuurlijk een
beetje buiten mijn lijn, meneer Knox een zenuw
arts is geen psychotherapeutmaar ik heb met het
idee van Munsterburg toch wel eens goede resul
taten bereikt. Ik zal hem eerst even lichamelijk
onderzoeken, en als ik bel, kan een van u binnen
komen. U is journalist, meneer Knox
„Advocaat," zei ik kort.
„Journalist, advocaat of dokter, we worden
allemaal dik van eens anders ongeluk, is 't niet
kwam Burton er tusschen.
„Erg dik worden we niet," verbeterde ik. „We
leven."
DOOR MARY ROBERTS RINEHART
De dokter knipoogde achter zijn bril.
„Ik heb nog nooit een advocaat ontmoet, die
toegaf, dat hij goed verdiende," zei hij. „Een dokter
moet veel harder werken en verdient nog 't tiende
deel niet. Een man betaalt aan zijn advocaat tien
duizend dollar, om zes maanden uit de gevangenis
te blijven, en hij wordt kwaad, ais een dokter
„Iedere meek verschijnen er honderden boeken, maar het
stamboek nan mijn Amerikaanschen pootenbyter blijft
ongeschreoen".
honderd rekent om hem tien jaar uit het graf te
houden. Wie van u wil binnenkomen Ik ben
bang, dat twee hem te veel zullen afleiden."
„Laat Knox maar gaan," gaf Burton toe. „Maar
ik krijg 't later van u, dokter beloofd is beloofd."
Het lichamelijk onderzoek was heel kort. Toen
ik binnenkwam, stond Wardrop voor 't raam naar
buiten te kijken, en de dokter zat voor zijn tafel
te schrijven. Achter Wardrop's rug gaf hij me het
papier, dat hij beschreven had.
„Het onderzoek is gericht op de verbinding van
begrippen. Let op tijdsverloop tusschen het woord
dat ik noem en zijn antwoord. Zoo kom ik dikwijls
achter feiten, die de patiënt vergeten heeft. Wach
ten voor hij antwoordt, isteeken, dat hij iets ver
zwijgen wil."
„Nu, meneer Wardrop," zei hij, „als u hier wilt
gaan zitten
Hij gaf Wardrop een stoel aan de middentafel,
recht tegenover zichzelf. Ik zat schuin achter
Wardrop, zoodat ik diens vervallen profiel kon
zien en iedere beweging van den specialist kon
waarnemen. Op de tafel stond een instrument,
dat op een klokje leek, en de dokter sloot er twee
draden op aan met kleine zwart-rubber mond
stukken.
„Zoo, meneer Wardrop," zei hij, „nu kunnen we
verder gaan. Uw organen zijn gezond, zooals ik
u gezegd hebik geloof, dat u de vrees voor
verstandsverbijstering zonder meer jfl
kunt laten varen maar we moe- IN O» ÏO
ten 'op meer dingen letten. Met
andere woorden, u hebt een storm doorgemaakt,
en sommige van uw zenuwdraden zijn gehavend.
Wilt u het mondstuk tusschen uw lippen
nemen Ik doe 't zelfde met het andere. Als
ik nu een woord noem, zegt u zoo vlug mogelijk
het eerste woord, dat u te binnen schiet. Als ik
bijvoorbeeld zeg „lawaai", kan u 't woord „straat"
te binnen schieten, of „trommel", of „brand",
bijna alles wat met lawaai in verband staat.
Zoo vlug mogelijk alstublieft."
De paar eerste woorden waren heel een
voudig en het antwoord van Wardrop kwam
vlot. Op .Jicht" zei hij „lamp", „aanraking"
gaf het antwoord „hand", „eten" gaf „Bur
ton", en de dokter en ik glimlachten. War
drop was diep-ernstig. Toen.. „Taxi", zei
de dokter en na een bijna onmerkbare pauze
kwam het wederwoord „weg". Opeens begon
ik de methode te begrijpen. „Lessenaar".
„Pen."
„Pijp". „Rook".
„Hoofd". Na een merkbare aarzeling
kwam het woord „haar". Maar de eerste
inval liet zich niet terugdringen, want in ant
woord op het volgende woord, „ijs", gaf hij
„bloed", dat klaarblijkelijk hoorde bij het
vorige woord „hoofd".
Ik voelde een grootc spanning. De wijzer
op het instrument van den dokter gaf telkens
den afstand aan, dat zag ik nu. De dokter
maakte van ieder woord en wederwoord een
aanteekening. Wardrop's oogen trilden zenuw
achtig.
„Heet". „Koud".
„Wit". „Zwart".
„Whisky". „Glas". telkens minder
dan een seconde.
„Parels". Een korte aarzeling, dan „doos".
Weer „taxi". „Nacht".
„Dom". „Wijs".
„Schot". Na een pauze „revolver".
„Nacht". „Donker".
„Bloed". „Hoofd".
„Water". „Drinken".
„Reistasch". Hij sprak na een duidelijke
pauze het woord „trein" uit, maar in ant
woord op het volgende woord „verloren" zei
hij niet „gevonden", zooals voor de hand lag,
maar „vrouw". Hij was niet vlug genoeg van
geest geweest om vrij te komen van de verbin
ding met „tasch". De „vrouw" hoorde daar bij.
„Moord" bracht „dood", maar „schot", er om-
middellijk op volgend, bracht „trap".
Ik geloof, dat Wardrop zich nu in acht begon te
nemen, maar de pogingen om waarheden, die hem
zouden kunnen schaden, te verbergen, maakten de
tusschentijden van dat oogenblik af langer. Ik was
er zoo goed als zeker van, dat Fleming's weduwe
gelijk had gehad hij was doodgeschoten van de
gesloten achterrap. Maar door wien
„Slag" gaf „stoel".
„Weg". „Tasch" kwam het vlug.
In snelle opeenvolging, zonder pauzen, kwamen
de woorden
„Bank". „Biljet".
„Deur". „Grendel".
„Geld". „Brieven", zonder merkbaren samen
hang 1
Wardrop begon af te zakken. Toen hij bij 't
volgende woord, „trap", „litteeken" zei, was hij
zijn gedachten bijna niet meer meester. Ik voor mij
zag al het beeld, dat Wardrop voor den geest kwam:
Schwartz, met het litteeken over zijn leelijke
voorhoofd, en de gegrendelde deur van de achter
trap open 1
Verder ging het.
„Meel" gaf, na misschien twee seconden, door
den vorigen schok, „brood".
„Boomen". „Bladeren".
„Nacht". „Donker".
„Hek". Hier bleef hij zoo lang zwijgen, dat ik