NDER DE
DENIS MACK AIL
372
VRIJDAG 25 JULI 1930
No. 19
door
Christoffel Clovis Martindale had zeer veel geld,
maar hij kon het niet helpen. Het kwam
door den onverklaarbaren bloei van de zaak,
waarin hij deelgenoot was, alsmede door de
testamenten van een vader en meerdere ooms. in
ieder geval, zeiden zijn kennissen, als zij zooveel
geld hadden, zouden ze wel weten wat ze deden.
Martindale wist echter nooit goed, wat hij doen
zou. Omdat hij zoo schuw en verlegen was. In ge
zelschap wist hij gewoon geen raad, en in gesprek
kostte het hem altijd moeite, over de vü-vü's en
pü-pü's heen te komen.
Ook had hij een steno-typiste, en wel eene, die
in schoonheid maar heel weinig behoefde achter
te staan bij de beroemde Helena van Troje. Wie
het niet geïooven wil, kan het laten, maar het
wès zoo. Mejuffrouw Hazel Hopkins had nog meer
voortreffelijkheden. Zij was in haar werk buiten
sporig bekwaam; zij kleedde zich keurig; zij dronk
alleen thee, als het inderdaad theetijd was; en dan
bracht zij haar patroon een keurig kopje, zonder
ooit over 't schoteltje te morsen, met twee vol
maakte biscuitjes.
Maar de heer Martindale waardeerde dit alles
nauwelijks. Hij merkte niet eens op, dat het goede
kind hem liefhad. Zoozeer was hij zich, onbewust,
bewust van de maatschappelijke klove, die er
tusschen hen gaapte.
Het meisje was zich van die kloof minder be
wust. Het kon haar geen zier schelen, of de man
rijk was of arm, zij hield van hem, uit. Dat hij
op haar niet lette gaf haar veel pijn, maar zij
was nog wel zóó ouderwetsch, dat zij er niet aan
dacht, een man te vragen. En zij hield te veel van
hem, om te willen trachten, door verandering van
betrekking vergetelheid te zoeken. Zij bleef voor
hem typen en thee inschenken, leed en zweeg. Eén
troost had ze: het was niet te denken, dat hij ooit
een ander meisje vragen zou.
In haar optimisme vergat zij één ding: dat de
schuwe, verlegen mannen, ook al vragen zij géén
meisje, het moeilijkst van allen aan den band ont
snappen.
Er bestond een mevrouw Cheeseborough, de
rijke weduwe van wijlen den heer Cheeseborough;
en zij had een blonde dochter, Mabel Evangeline,
die zeer onknap en haar moeders oogappel was.
Die weduwe nu vond een zeer rijken man het
meest geschikt voor haar zeer rijke dochter, die
dan als 't ware geheel in 't goud gevat zou zijn
en wijl de rijke mannen, die dorsten kiezen, andere
meisjes kozen, vond de moeder alras den heer
Martindale volkomen geschikt.
Zij dwong Christoffel Clovis Martindale, bij haar
te komen dineeren, bij welke gelegenheid de jonge
man twee wijnglazen brak, veel stotterde en niet
meer wist wat hij gestotterd had. En na 't diner
vertelde zij den gast, dat hij een diepen indruk
gemaakt had op 't hart van haar dochter.
Is 't hu-hu-heusch vroeg Martindale.
De verzekering werd herhaald, en er volgde een
uitnoodiging voor het week-end, op haar buiten.
Dan zouden ze wel eens zien, of ze hem samen
geen heerlijken tijd konden verschaffen.
De schuchtere slaagde er niet in, te weigeren of
weg te blijven, en op den Zondagavond, die volgde,
noemde mevrouw Cheeseborough hem Chris.
Hoe 't gebeurd was, wist hij zelf niet goed. Hij
was na de lunch met miss Cheeseborough in een
auto uitgestuurd, maar wegens de uitvoerigheid
der maaltijden voelde hij behoefte aan lichaams
beweging. Wijl hij toch niets anders te zeggen wist,
had hij zijn begeerte naar frissche lucht trachten
uit te brengen, de auto had stilgestaan, zij
waren uitgestapt, en door het bosch naar het
huis gewandeld, terwijl de auto onder leiding van
den chauffeur den grooten weg nam. Martindale
had op die wandeling geen woord gezegd, dat wist
hij zeker, maar zijn zwijgen moest verkeerd begre
pen zijn. Toen hij althans in de tegenwoordigheid
van mevrouw Cheeseborough verscheen, gaf deze
een kreet, viel hem om den hals en zei: „O Chris,
wat heb je mijn lieve kind gelukkig gemaakt!"
En twee dagen later stond de verloving in de
Morning Post.
Miss Hazel Hopkins las natuurlijk de Morning
Post niet. Zij vond dus alleen, 's Dinsdags, dat haar
Geldersch Boerenhuisje.
patroon er beneden pari uitzag. En
toen zij om half vijf de thee bracht,
met de twee biscuits keurig op het
schoteltje genesteld, schrok ze, want
de heer Martindale zat met het hoofd
in de handen te peinzen.
„Hier is uw thee," zei ze mede
lijdend.
Hij keek met een schok op. Er was
iets in haar gelaatsuitdrukking, dat
zijn eeuwenlange reserve deed ver
smelten.
„Eh... miss Hu-hu-Hopkins," zei hij.
„Jawel, meneer Martindale?"
„Ik heb u iets te zu-zu-zeggen. Ik
heb heb me vu-vu-verloofd."
Hij keek haar ongelukkig aan, maar
zij zag het niet. Dien dag voor het
eerst at de heer Martindale bij zijn
thee pulsachtig-natte biscuits. En ter
wijl hij dat zonderlinge verschijnsel
beschouwde, rees een visioen van zijn
typiste voor zijn oogen op, en ont
dekte hij plotseling, dat zij niet alleen
slechts weinig minder schoon was dan
Helena van Troje, maar bovendien
alle vrouwelijke deugden in de hoog
ste mate bezat, en de éénige vrouw
in de wereld was, met wie....
„Joeizei de heer Martindale bij
zichzelf, bij welke gelegenheden
hij niet stotterde," „taai houdenl"
Toen snelde hij het kantoor uit,
naar zijn kamers, en hij wenschte,
dat hij dood was en begraven en zoo
mogelijk verbrand. En op hetzelfde
moment koesterde miss Hazel Hop
kins denzelfden lichtzinnigen wensch.
Gestadig naderde de tweeën
twintigste Juni, op welken datum
Mabel Evangeline Cheeseborough
en Christoffel Clovis Martindale als sterren zouden
optreden in een klein drama, dat altijd maar weer
wordt opgevoerd en altijd maar weer belangstel
ling trekt. De huwelijkscadeaux stroomden binnen
met snelheid en zonder begrenzing van getal; miss
Cheeseborough scheen het zeer gewoon te vinden,
dat de menschen haar dingen gaven, die ze zelf
veel beter betalen kon dan de gevers de heer
Martindale echter was overweldigd door dit plot
seling bewijs van populariteit, en maakte van de
kranige hulp van miss Hopkins gebruik, om te
bedanken voor de vele vazen, sauslepels en inkt-
stellen. Hij dijonk nog dagelijks zijn thee, maar de
biscuits kon hij niet meer eten. Die schoof hij in
een la van zijn bureau, en zoo dikwijls hij die open
trok en den stapel aanschouwde, dacht hij aan
miss Hopkins; en bij wijze van boete stuurde hij
bloemen aan zijn bruid.
Zoo gingen de weken maar al te vlug, en op den
kalender stond, dat het 22 Juni was. Alles was ge
reed. En in de grootste kamer van het hotel, waar
de bruid en haar moeder verbleven, lagen de
talrijke dure en nuttelooze huwelijkscadeaux
uitgespreid op lange, witgedekte tafels, ieder ge
schenk met een kaartje, waarop de naam van den
gever stond. En in die zelfde kamer, zwijgend in
een schaduwhoek, met arendsoogen, die voort
durend van den éénen muur naar den anderen vlo
gen, stond de particuliere detective, dien mevrouw
Cheeseborough in dienst had genomen, de
laatste toets aan het pronktafereel.
„Louise," riep mevrouw Cheeseborough, toen de
detective geïnstalleerd was, „je moet de kamers
van meneer Martindale even opbellen, en hem
zeggen, dat hij zijn bagage hierheen moet laten
brengen."
„Alstublieft mevrouw," zei Louise.
Maar de kamers van meneer Martindale zeiden,
dat meneer uit was, hij liep het Park rond te
rennen, grijnzend en kreunend, en dus liet
Louise de boodschap achter, of hij aanstonds het
hotel op wou bellen, wanneer hij thuis kwam.
En toen ging zij mevrouw Cheeseborough kleeden
voor de plechtigheid.
Toen de moeder in haar olifantkleurige japon
stak, was ook de bruid gereed, en samen namen ze
het bericht aan, dat de auto voor stond.