De Dichter
in HET WOUD
No. 19
VRIJDAG 25 JULI 1930
367
vallen, sinds Fleming doodgeschoten werd, de
heele club opspringt om te kijken, wat er gebeurd
is."
Als antwoord haalde Burton zijn revolver voor
den dag, en bekeek die in 't lichtschijnsel van den
overkant.
„Weet je, wat ik doe?" zei hij. „Ze kennen me
daar allemaal. Ik ga naar binnen om een fleschje
bier, en jij schiet hier in den vloer, of op iemand aan
den overkant, als je iemand ziet, waar je niets om
geeft. Ik stel voor, dat jij hier blijft en 't schot
lost, want als jij ging, vriend, en niemand hoorde
't, zou je beweren, dat ik ergens achter in 't gebouw
geschoten had."
Hij gaf mij de revolver en verliet mij met een
iaatsten wenk.
„Wacht een minuut of tien," zei hij. „Ik heb
vijf minuten noodig om er hier uit te komen, en weer
vijf om er daar in te komen. Wacht maar
liever een kwartier."
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK
IN DE KAMER AAN DEN OVERKANT
I_Iij verdween in het donker, en ik ging
op een leege kist voor het raam zitten
wachten. Had iemand mij op dat oogenblik
gevraagd, hoever we nog waren van de
oplossing van ons dubbele mysterie, ik zou
hebben geantwoord, dat we nog niets waren
opgeschoten behalve dan, dat Wardrop
was uitgeschakeld. Geen oogenblik kwam
het in me op, dat ik minder dan een half
uur later een heel ander idee van de
misdaad zou verkregen hebben.
Ik gebruikte een van mijn kostbare lucifers,
om op mijn horloge te kijken, toen hij
wegging. Ik bleef stil zitten, een tien minuten
naar schatting, luisterend naar het geruisch
van den regen en het kraken van een deur,
die ergens achter me in 't donker stram heen
en weer zwaaide in den tocht van de open
ramen. De duisternis drukte me. Hoe
enthousiast Burton ook was, aantrekkelijks
zat er in dit avontuur niets. Zijn bewering,
dat het weer precies zoo was als op dien
anderen avond, was wel juist, maar wat gaf 't?
Bovendien heb ik er het land aan, mij
belachelijk te gevoelen, en ik had zoo'n idee,
dat ik moeilijk mijn gedrag zou kunnen
verklaren alleen in het pakhuis, en een
revolver afschietendals mijn eigen
meening juist was, en de club op onderzoek
uitging. Ik keek weer op mijn horloge
pas zes minuten.
Acht minuten.
Negen minuten.
Een ieder, die wel eens de voorbijgaande
seconden heeft afgeteld, weet, hoe ze
treuzelen. Met mijn oogen naar de kamer aan
den overkant en een vinger aan den trekker was
ik zoo geduldig als ik kon. Na de tiende minuut
werd ik me bewust, dat er iemand in de kamer
aan den overkant was. En toen kwam hij van
ergens opzij in 't gezicht en ging naar de tafel.
Hij stond met zijn rug naar mij toe, en ik kon
alleen zien, dat hij groot was.
Het was niet gemakkelijk, uit te maken, wat hij
uitvoerde. Na een halve minuut echter ging hij wat
opzij, en ik zag, dat hij een kaars had aangestoken,
en eenige papieren eerst las en toen verbrandde
de resten liet hij rustig op tafel vallen. Met denzelf
den blik herkende ik den man. Het was Schwartz.
Ik keek met zoo gespannen aandacht, dat ik
hem, toen hij zich omwendde en op het venster
toeliep, roerloos aan stond te staren. Hij had het
licht achter zich, en ik vreesde al, dat hij me gezien
had, maar dat bleek niet zoo te zijn. Hij schudde
de krant met de asch uit 't raam leeg, stak een
sigaret aan en gooide den lucifer ook naar buiten
en ging toen de kamer weer in. Als viel het hem
plotseling in, keerde hij weer om, en trok aan het
gordijnkoord, maar dat werkte niet.
Hij was niet alleen, want van het raam af sprak
hij tegen iemand dieper in de kamer.
„Weet je zeker, dat je ze allemaal hebt vroeg
hij.
De tweede aanwezige kwam binnen den gezichts
kring. Het was Davidson.
„Al wat er lag, meneer Schwartz," antwoordde
hij. „We waren bijna klaar, toen de vrouw spectakel
maakte." Hij greep in zijn zakken. Ik verwachtte
een appel en zijn zakmes, maar hij toonde een klein
voorwerp in de palm van zijn hand.
„Ik had 't beter alleen kunnen doen, meneer
Schwartz," zei hij. „Dezen ring vond ik vanmorgen
in Briggs z'n zak. Die is van 't meisje."
Schwartz vloekte, nam den ring in zijn vingers
en hield hem onder 't licht. Hij maakte een bewe
ging, alsof hij hem uit 't raam wou gooien, maar de
begeerlijkheid hield de overhand hij liet hem in
zijn vestzak glijden.
„Je bent een ezel, Davidson," zei hij grijnzend.
„Als zij ze niet heeft, is 't Wardrop. Je bederft
den boel en dan krijgen we een hoop kabaal. Zeg,
dat Mc Feely bij me komt."
Davidson ging, want ik hoorde de deur dicht
doen. Ik keek op mijn horloge. De tijd was bijna om.
Van beneden kwam er een nieuwe golf van
lawaai. Ik leunde voorzichtig naar buiten en keek
naar de benedenvensters ze waren nog dicht en
donker. Toen ik weer opkeek naar de kamer aan
den overkant, zag ik met verbazing, dat er weer
iemand anders in de kamer was een vrouw.
Schwartz had haar niet gezien. Hij stond met
z'n rug naar haar toe, den ring te bekijken. De
vrouw had haar voile opgeslagen, maar ik kon
haar gezicht niet zien op de plaats, waar ze stond.
Ze leek klein bij den kolossalen Schwartz, en ze
was in 't zwart gekleed.
Ze scheen iets gezegd te hebben, heel zacht,
want Schwartz hief plotseling het hoofd op en
draaide zich snel om. Ik kon hem duidelijk zien,
en ik had nog nooit op 't gezicht van een man zoo
veel woede en vrees uitgedrukt gezien. Hij ant
woordde een paar woorden, fluisterend, en
maakte een beweging, alsof hij haar een stoel aan
bood, maar zij sloeg er geen acht op.
Ik weet niet, hoelang ze praatten. Een nieuwe
uitbarsting beneden maakte het mij onmogelijk,
iets te verstaan, en ik kreeg geen oogenblik haar
gezicht te zien. Ik dacht aan mevrouw Fleming,
maar deze vrouw scheen jonger en slanker.
Schwartz deed zijn best, haar te overtuigen,
meende ik, maar zij bleef onbeweeglijk staan, boos,
hem strak in 't oog houdend. Zij scheen iets ge
vraagd te hebben, en zich niet te storen aan de
uitvluchten van den man.
Het zal een minuut of twee drie geduurd hebben,
maar het leek mij veel langer. Schwartz scheen
het redeneeren opgegeven te hebben, en wees
naar het venster, als om haar te wijzen, dat daar
door verdwenen was, wat zij zocht. Zélfs toen
keerde zij zich niet naar mijn kantik kon zelfs
haar profiel niet zien.
Wat er toen gebeurde, kwam zoo onverwacht,
dat ik er bijna niets méér van heb dan een vluchtige
voorstelling. De man strekte de handen uit als
om haar te beduiden, dat hij aan haar wensch niet
kon of niet wilde voldoen. Hij was vuurrood van
woede, en het leelijke litteeken op zijn voorhoofd
was zichtbaar als een breede striem. Het volgende
oogenblik zag ik de vrouw haar rechterhand op
heffen, met iets er in.
Ik gaf een schreeuw om Schwartz te waar
schuwen, maar hij had de revolver al gezien. Toen
hij haar hand opzij sloeg, viel het schot. Ik zag de
vrouw wankelen, zich aan een stoel vastgrijpen,
achterover vallen.
Toen ging het licht uit, en ik keek tegen een
breeden zwarten muur.
Ik keerde mij om en rende naar de trap.
Gelukkig vond ik die vlug. Ik viel meer dan
ik liep naar de benedenverdieping. Toen ging
ik den verkeerden kant op en verloor eenige
minuten. Mijn laatste lucifer bracht me
terecht en ik belandde op het erf, en op de
straat.
Het regende steeds harder, en het
donderde bijna onafgebroken. Ik holde den
hoek om, en vond zonder moeite het poortje
van de Witte Kat. Het binnenste poortje
was niet op slot Burton had het los
gelaten en in de club hoorde ik gelach en
het refrein van een populair liedje. De deur
ging open, juist toen ik boven aan het trapje
stond, en ik tuimelde bijna naar binnen.
Daar stond Burton in de keuken, met
twee oudere mannen, die ik niet kende,
ieder met een pot bier. Burton had er twee,
en hij stak er mij een toe, terwijl ik trachtte
op adem te komen.
„Je hebt gewonnen," zei hij. „Al ben ik
een ploeterende journalist, die z'n duiten
hard noodig heeft, ik wil er niet om liegen.
Hier heb je Osborne van de Star en McTighe
van de Eagle mr. Knox. Ze hebben
binnen het schot gehoord, en als ik hun de
historie niet verteld had, was er een paniek
gekomen. Wat mankeert je
„Burton," hijgde ik, „laten we direct
zachtjes naar boven gaan. Ik heb niet
geschoten 1 Er ligt daar een vrouw dood
De drie reporters namen mijn zenuwachtig
bericht heel kalm op. We slenterden zoo
onverschillig als we konden door de ge
lagkamer. Toen we echter de deur achter
ons dicht hadden, lieten we onze voorzichtig
heid varen. Ik bracht hen naar de kamer,
waar ik het lijk van Fleming had gevonden
en nu weer een lijk meende te zullen vinden.
Op het portaaltje boven aan de trap stond
ik plotseling voor Davidson, en achter hem zag ik
rechter McFeely. Davidson probeerde de deur,
waarachter Fleming was doodgeschoten, met een
looper te openen, maar de deur was van binnen
gegrendeld. Er zat maar één ding op ik klom op
de schouders van een der mannen, een langen kerel,
wiens gezicht ik mij nu nog niet herinneren kan,
en door voorzichtige pogingen en de hulp van
Davidson's lange armen kwam ik door het raampje
boven de deur en sprong in de kamer.
Wat zou ik te zien krijgen Ik stond in dichte
duisternis. Ik wist, dat ik de zware hand van
Schwartz niet aan mijn keel had gevoeld, toen ik
de deur eindelijk open had en het licht uit de gang
binnendrong, en ik zuchtte diep van verlichting.
Burton draaide het electrisch licht aan en toen
ik kon mijn zinnen nauwelijks gelooven de
kamer was leeg.
Eén van de mannen grinnikte.
„Beetgenomen," ze hij luchtig. „Wat had jij
met je vriend eigenlijk voor, Burton
Maar ik bleef staan en raapte een kleine, met
nikkel beslagen revolver van den vloer. Ik toonde
die op mijn handpalm, en de anderen keken er
met respect naar.
Burton stond intusschen niet stil. Hij trok een
van de twee deuren in de kamer open, en we zagen
een ondiepe kast, met behangsel op de muren en
een rij kleerenhangers. De andere deur klemde
zwaar. Een van de mannen wees naar den vloer
een stukje zwarte stof zat er tusschen gekneld.
Met vereende kracht kregen we de deur toch open.
fWordt voortgezet)
Ik ben het lenen moe.'t Lust me mij op te hangen
Aan genen hoogen boom nan 't maagdelijke moud.
Eén stonde nog, en dan heb ik niets meer te oerlangen:
Mijn ziel naar hooger sfeer, mijn lichaam marmerkoud.
Vaarmijl, o toereld, gij, met um bedrieg'ljkheden.
O, dood! genaak nu ras.omarm mij, kille mind.
Laat mjj, nan de aarde los, in 't rijk der schimmen treden
Waar ik geen menschenmee of aardsche smart meer nind.
O, koord, maaraan meidra mijn zielloos Ijk verstjve,
IJ kus ik, als ik eens de troumelooze deed
Om melker snood bedrog ik deze daad bedrijve,
En die mj al ontnam, mat liefde of leven heet,
Want sinds haar laag verraad kon ik slechts haat nog ooeden.
De lust tot arbeid Dlood.De honger merd mijn deel.
En mil ik mjj alsnog voor hongerdood behoeden.
Welnu dan, kooord des doods, mring toe mij thans de keel!
Ha, koord! ik slinger U om deze kronkeltakken.
Hoe zoet Ijkt steroen mj. aan aardsche zorg ontrukt.
De doodslus nu gevlecht, mil, lus, een meinig zakken.
Een laatste afscheidsgroet.Nu 7 moede hoofd gebukt.
O dood, laat leoenszat, mj thans in d'ann u zijgen,
Trek aan, koord!
Maar o neeno macht nog niet zoo vlug l
'k Bedenk: Voor dit gedicht kan ik meer geld oerkrjgen.
Dan leef ik nog éen dag!
Koord, ik kom morgen terug!
J. D.