No- 20 VRIJDAG 1 AUGUSTUS 1930 393 „Ja, ik heb harde dagen doorgemaakt, ellendige jaren, sinds ik je den laatsten keer gezien heb. En dat kwam door jou." „Door mij Hoe zoo „Weet je nog, dat je me een diamanten halssnoer geleend had voor het bal bij den minister?" „Jawel. En „Dat heb ik verloren." „Wat zeg je? En je hebt 't teruggebracht." „Ik heb je een ander teruggebracht, dat precies zoo was. En daar hebben we tien jaar voor moeten betalen. Je begrijpt, dat 't een heel ding voor ons was, want we hadden niets. Maar nu zijn we overal af, en ik kan je niet zeggen hoe blij ik ben." Madame Forestier was stil blijven staan. „Hebben jullie een diamanten halssnoer ge kocht in plaats van het mijne „Ja. Dus je hebt het nooit gemerkt Ze leken precies op elkaar." En zij glimlachte met een vreugde, die trotsch en naïef tegelijk was. Madame Forestier, vreemd ontroerd, greep alle bei haar handen. „Ach toch,.... arme Mathilde Dat halssnoer van mij was namaak, 't Was hoogstens vijfhon derd francs waard 1" Uitrustend van de vermoeienissen van den dag. Maar er was geen rijtuig te krijgen. Wanhopig, moe en bibberend liepen ze naar den kant van de Seine. En daar troffen ze zoo'n oud nachtwande lend rijtuigje, zooals er na middernacht vele door Parijs zwerven. Dat bracht hen naar de Rue des Martyrs, en mistroostig klommen ze hun trap op. Zij met de gedachte, dat alles uit was, hij met het besef, dat hij om tien uur op 't bureau moest zijn. Zij ging naar den spiegel, om zichzelf nog één maal te zien in al haar glorie. En toen gaf ze plot seling een kreet. Het halssnoer was weg 1 „Wat is er?" vroeg de echtgenoot, die zich al aan 't uitkleeden was. „Ik heb.... ik ben.... 't halssnoer kwijt!" „Wét zeg je? Dat kan toch niet?" Ze zochten overal, en peinsden, wanneer ze 't nog gehad had 't nummer van het rijtuigje had den ze niet opgemerkthij ging de straat op om te zoeken, en kwam om zeven uur terug met niets; hij was al naar de politie, de groote stalhouderijen en de kranten geweest, en een belooning had hij uitgeloofd. „Schrijf maar aan je vriendin, dat 't snoer ge broken is," en dat je 't zult laten maken. Dan win nen we tijd." Ze schreef wat hij dicteerde. Toen er een week voorbij was, hadden ze geen hoop meer. Loisel, vijf jaar ouder geworden, be sloot, dat ze een ander snoer moesten koopen. Zij liepen de juweliers af, om een gelijk snoer te vinden, en eindelijk vonden ze er een in een winkel bij 't Palais Royal. Het was veertigduizend francs waard, maar voor zes-en-dertig mochten ze het hebben. Ze mochten het drie dagen in beraad hou den, en de juwelier zou het snoer voor vier-en-der- tig-duizend terugkoopen, als het origineele werd teruggevonden vóór einde Februari. Loisel bezat achttienduizend francs, die zijn va der hem had nagelaten. De rest leende hij, duizend francs hier, vijfhonderd daar, drie louis bij een an der. Hij zette maar handteekeningen, die de heele rest van zijn leven bedierven. Tot hij eindelijk zes- en-dertig-duizend francs voor den juwelier kon neertellen. „Je had het wel eerder terug kunnen brengen," zei de vriendin, toen madame Loisel het snoer bracht. „Ik had het wel noodig kunnen hebben." Ze opende het doosje niet. En toen leerde madame Loisel de ontbering ken nen. Maar zij droeg haar lot heldhaftig. Die af schuwelijke schulden moesten betaald worden. Het dienstmeisje werd ontslagen. Ze verhuis den. Ze gingen in een krot onder de dakpannen wonen. Al het werk deed zij zelf, en gekleed als een vrouw uit het volk ging zij met haar mandje naar de markt, en verdedigde haar schamele geld sou voor sou. Haar man werkte tot in den nacht, en iedere maand konden ze iets aflossen. Zoo leefden ze tien jaar lang. Toen was alles betaald, mét de woekerrenten. Te midden van zijn discipelen. Maar madame Loisel was niet mooi en charmant meer. Ze zag er oud, afgewerkt, verwaarloosd uit. Met slonzig haar, opgebonden rok ken en roode handen praatte ze hard, terwijl ze met groote gulpen water den vloer boende. Maar soms, als haar man naar 't bureau was, zat ze te denken aan dien glorieavond jaren geleden. Hoe zou 't gegaan zijn, ais ze dat halssnoer niet verloren had Wie weet! Zoo'n klein dingetje maar is er noodig, om ons lot naar rechts of naar links te keeren I Maar toen ze op een Zondag zich ging vertreden in de Champs Elysées, toen zag ze madame Forestier, nog jong, nog mooi en charmant. Madame Loisel voelde ontroering. Zou ze haar aanspreken Ja zeker 1 En nu ze betaald had, zou ze haar alles vertellen ook. Waarom niet „Dag Jeanne." De dame, verbaasd dat zij werd aangesproken door zoo'n vrouwtje, volstrekt niet herkennend, stotterde „Maar madameik weet niet u vergist u waarschijnlijk...." „Toch niet. Ik ben Mathilde Loisel." Haar vriendin gaf een kreetje. „Och,.... arme Mathilde! Wat ben je veranderd 1" Hij wordt in de gelegenheid gesteld de dagbladen te blijven lezen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 13