No. 20 VRIJDAG 1 AUGUSTUS 1930 395 Hij at niet hier. Hij ontliep ons. Ik wist, dat hij ergens mee rondliep. Ik ging zelfs juffrouw Shan non opzoeken." „Heb je dat gedaan „Ja. Ze is een bizonder meisje, Vader. Ik nu, ik hoorde nog nieuws van haar." Lois' gezicht was geheel wit. „Zij en Bob zijn verloofd, Vader." Peter Borden's tragedie scheen hierbij plotseling in het niet te verzinken. „Wat spijt me dat, Lois." „Mij ook eerst, Vader. Voordat Oh Vader wat maakt 't nu voor verschil Begrijpt u dan niet, dat Bob 't was, die die obligaties stal Kunt u zich hem niet voorstellen, verbitterd en stuurloos, en in de macht van 'n ge wetenloos krachtmensch als Carmody, in den waan verkeerend, dat hij hierdoor zijn rekening met u kon vereffenen Kunt u zich niet in zijn gedachtengang ver plaatsen „Maar, Lois we weten het niet zeker." „Ik wel. Kathleen tob de er ook over. Hij was even gesloten geweest tegenover haar als tegen over mij. Er was geen verschil tusschen. Hij worstelde met een pro bleem. Dat is mijn eenige hoop voor hem en voor u dat hij zich schaamde, en dat hij er nu berouw van heeft. Er was heelemaal geen bra- vour aan hem. Ik wil niet gelooven, dat hij een mis dadiger is. Ik kón het niet gelooven En ik maak niet de oude fout van vroeger, Vader. Er is nog iets anders." „Wat „Herinnert u zich, dat Bob gisteravond thuiskwam, juist toen we met Bruce uitgingen .Ja." „Hij vertelde me, dat hij moe was, en plan had, thuis te blijven. Maar dat was een leugen." „Weet je dat zeker „Ja. Toen we thuiskwamen, was hij uit. Dat beteekende niets hij ging en kwam altijd naar hij lust had. Maar vanmorgen deed hij moeite, me uit te leggen, dat hij den heelen avond niet uit was ge weest. Hij wist niet, dat ik hem had zien thuis komen dat ik me angstig had gemaakt en achter mijn kamerdeur had gezeten, tot ik hem zijn eigen kamer zag binnengaan om één uur vanmorgen. Zóó komt het, dat ik weet, dat hij die obligaties gestolen heeft, vader." Peter Borden schudde zijn hoofd. „Eéns heb ik hem verkeerd beoordeeld, Lois. Ik zal het nooit wéér doen." „Wat bent u dan van plan Borden hief zijn smartelijk-vertrokken gezicht tot haar op. „Den eenigen eerlijken weg te volgen een vergadering van commissarissen bijeen te roepen en het verlies te rapporteeren." „Wat zal er dan gebeuren?" „Ik weet het niet Zie je, kindje, die obligaties hadden Zaterdag in de kluis gebracht behooren te worden. Maar ik had 't druk. Het tot-stand-komen van de leening stelde me in staat, eenige zaken af te doen, die van groot belang voor de Maatschap pij waren. Inplaats van naar de bank te gaan, bleef ik met mijn cijfers bezig, totdat de bank al dicht was. Zelfs toen maakte ik me niet bezorgd. Ik nam de obligaties mee naar huis ik heb zooiets wel meer gedaan. Maar, lieve kind, nu die obligaties verdwenen zijn, neemt, wat ik gedaan heb, de aimetingen aan van een misdadig verzuim." Zij was te eerlijk om dit tegen te spreken. „Ze zullen het u niet verwijten niet op die manier." „Misschien niet. Ze hebben me hun heele leven gekend. Het schijnt me onmogelijk, dat ze zullen denken, dat ik gestolen heb. Zelfs Jonas Merri- wether zou dat niet denken en honderdduizend dollars van het geld waren van hem. Hij is scherp." „Wat zal hij doen „Ik weet 't niet. Ik schijn vanmorgen niet in staat te zijn tot denken. Het is allemaal te plotse ling en te vreeselijk. Ik weet alleen, dat 't mijn plicht is, de commissarissen onmiddellijk bijeen te roepen. Wanneer ik gehoord heb wat ze te zeggen hebben zal ik meer weten." Hij stond langzaam op. Al zijn veerkracht was verdwenen. Zelfs nu overzag hij de situatie nog niet in haar geheelen omvang. Er was geen moge lijkheid, het geld te restitueeren. Behalve zijn huis bezat hij op de wereld niets dan zijn aandeelen in de Maatschappij. En de Maatschappij kon geen contanten geven, niet vóór een jaar of twee van succesvol zakendoen. De commissarissen begonnen hun vertrouwen in de onderneming te verliezen. Zij hadden haar in de klem gezien tot haar laatsten dollar toe, en tweemaal hadden ze geld voorge schoten uit hun particulier fortuin om haar over moeilijke periodes heen te helpen. Zij hadden haar nu tot het uiterste geleend verdere mogelijkheden bestonden er niet. Borden zelf had eiken beschikbaren dollar in het nieuwe gebouw gestoken. Er waren anderen, die in de zelfde omstandigheden verkeerden. En Merri- wether, de eenige, die het verlies zou kunnen dragen, was juist degene, die het kleinste verlies verbazend zwaar nam. Borden wist, dat hij schuldig stond aan straf bare nalatigheid. En daar kwam nog bij, dat hij zich zedelijk verantwoordelijk voelde voor alles wat Bob Terry gedaan mocht hebben. Lois zag hem na, toen hij het huis uit liep. Gewoonlijk straalde hij van levenslust. Vandaag was hij een oude man, met een slependen gang en onzekere bewegingen. Lois' hart werd verscheurd door twijfel en vrees en liefde. Maar haar strijdbare geest had nooit zoo hel geschitterd als nu. Zij ging naar de telefoon en belde Carmody's kantoor op, en vroeg Bob Terry te spreken. .Ja?" Zij verbeeldde zich, dat zijn stem onzeker klonk. „Hier, Lois, Bob. Ik wilde je onmiddellijk spreken." Zij hoorde de trilling in zijn antwoord. „Ik heb 't druk „Onmiddellijk, Bob. Ik zal thuis op je wachten." De hoorn werd opgehangen. Toen wachtte zij, gespannen en met wijd-open, starre oogen. Haar instinct zei haar, dat Bob Terry zou komen. Op hetzelfde oogenblik rinkelde een andere telefoon in een ander gedeelte van de stad. Jonas Merriwether's secretaresse nam den hoorn op en drukte op de bel, die haar prikkelbaren patroon aan de telefoon riep. Hij snauwde in den hoorn. „Hallo 1 Wat wilt u „Een zaak van gewicht, mijnheer Merriwether van zeer veel gewicht." Ieder woord klonk scherp en duidelijk. „Twee honderdduizend dollar aan verhandelbare obligaties, gedeeltelijk uw eigen dom, zijn uit Peter Borden's huis gestolen. Ze werden gestolen door dien jongen Bob Terry." TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK 'Tïj stonden tegenover elkaar in de groote woon- kamer, Lois hoog-opgericht en met opeenge klemde lippen, Bob Terry slecht op zijn gemak. Zij keek hem aan met oogen, die in zijn ziel zochten te lezen. En haar eerste woorden verbijster den hem. „Je bent geen misdadi ger, Bob. Dat zul je nooit zijn." Hij opende zijn lippen en sloot ze weer. Hij deed een krampachtige poging om onbevangen te schij nen. „Waar heb je 't over, Lois „Over die obligaties, die je gisteravond uit de brandkast hebt gestolen." Het was een consta- teeren, méér dan een be schuldigen. Bob stond perplex. Hij was voorbe reid geweest op verbit tering verbittering en heftig verwijt. Maar niet in 't minst hierop. „Welke obligaties probeerde hij zwakjes. „We zullen daar niet over redetwisten, Bob. Laten er tusschen ons geen leugens zijn. Ik wensch een vriendin voor je te zijn. Ik wil je helpen. Indien er eenige goede reden bestond, waarom je dit gedaan hebt, kun je het me misschien begrijpelijk maken." Haar oogen waren twee azuren diepten. Hij kon haar niet aanzien en blijven liegen. „Je weet, waarom ik het deed, Lois.". „Nee-een. Ik vrees van niet. Het schijnt me niet redelijk of logisch. Al wat vader bezat, was het jouwe. Hij heeft je dat gezegd. Op het oogenblik maakt hij een financieele crisis door, maar intus- schen is er toch genoeg voor alles wat je noodig mocht hebben. Later zullen de zaken weer beter gaan: er zal geldin overvloed zijn .Je hebt 't maar voor 't vragen. Wat voor nut had 't, van hem te stelen Bob schuifelde met zijn voet over het tapijt. Hoe dat nu kwam het gevoel van triomf bleef hee lemaal uit. Inplaats van zich een held te weten, had hij de gewaarwording van een kleinen jongen, die op heeterdaad betrapt is bij een laffen streek. „Ik wil, dat je vader leert beseffen, wat ik heb doorgemaakt." „Denk je, dat hij dat niet beseft „Neen 1 Dat zou hij niet kunnen. Zijn heele leven is hij tegen dat soort van dingen beschermd ge weest. Hij heeft misschien kleine zakelijke zorgen gekend maar nooit diepgaand leed." „Maar wat win jij erbij, als hij dat nu wèl leert kennen „Voldoening 1" Bob trachtte vergeefs, zich op te winden tot heldhaftigen toorn. Al wat hij bereikte, was, dat hij zichzelf verachtelijk voelde. „Zal het je voldoening geven, hem ten gronde te richten „Ja." „Heel goed." Ze stond op en liep naar de deur. „Als je 't op die manier voelt, zal ik niet verder met je redeneeren. Ik zal niet in details treden. Ik zal niet over mezelf praten of over wat het voor hém beteekent, of over de afschuwelijke nutteloos heid van dit alles. Ik neem aan, dat je goede raad gevers hebt en dat de obligaties veilig geborgen zijn. En wat je zelf betreft, Bob ik hoop, dat je alle geluk moogt smaken, dat je hiervan verwacht. Ik hoop 't voor jou maar ik geloof niet, dat 't gebeuren zal." (Wordt voortgezet). De radio in de kampecr-tent

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 15