No. 25 VRIJDAG 5 SEPTEMBER 1930 487 Het was het eigendom van Edmond. Zijn groot vader, Hugh Rixby, was daar geboren, zijn vader ook. Toen zij bij het pad waren gekomen, dat over een heuvel naar het huis voerde, stond Wiilard stil. „Wat is er vandaag toch met je moeder, Ed mond vroeg hij. „Is er iets gebeurd, sinds we uit Boston terug zijn „Tante Hetty was vanmorgen op visite," ant woordde Edmond. „Toen ze wegging, merkte ik op, dat moedertje overstuur was. Ik vermoed, dat ze iets onaangenaams heeft gezegd. Dat doet ze gewoonlijk. Vader, ik begrijp niet, waarom uw zusters het moeder toch zoo lastig moeten maken. Ze is buitengewoon goed voor hen." „Dat is ze ongetwijfeld," gaf Wiilard toe, „maar het is slechts een staaltje van haar plicht. Het toeval wil, dat de Blackstone's niet het geld van de Rixby's hebben, maar wij van onzen kant heb ben weer de aanzienlijke geboorte. De echtgenoot van Agnes heeft nooit behoorlijk voor haar of voor Estelle gezorgd. Hij was een luiwammes. Je weet dat trouwens. Ik ben overtuigd, dat je voor niets ter wereld zoudt willen, dat zij beiden of je tante in armoede moesten leven I" „Nee, natuurlijk niet I" haastte zich Edmond te verzekeren, „ik wou alleen maar, dat ze moeder met rust lieten, dat is alles." HOOFDSTUK V. VERWIKKELINGEN 'X'oen Edmond Rixby zijn stiefvader in 't huis van Agnes Atherton was gevolgd, deelde Carrie, Mrs. Atherton's dienstmeisje, hun mede, dat haar meesteres niet erg wel was, en dat miss Estelle was gaan winkelen. „Maar ik stond op het punt u te telefoneeren, mijnheer," voegde Carrie erbij. „Mrs. Atherton wenschte, dat u haar kwam bezoeken." „Dan ga ik maar aanstonds naar boven," ant woordde hij haastig. „Edmond, amuseer je maar, tot Estelle terugkomt, wil je Toen hij de kamer van zijn zuster binnentrad, liep Agnes daar met groote stappen heen en weer. .Agnes Atherton was een aschblonde vrouw en heur haar was wellicht te onnatuurlijk geel. Zij bezat de popperige schoonheid, welke dikwijls met die kleur samengaat. Zij was méér dan corpu lent vet noemden haar vriendinnen haar achter haar rug. Haar blauwe oogen stonden vol tranen en in weerwil van het rouge op haar wangen zag zij er doodsbleek uit. Zoodra ze Wiilard zag aankomen, liep ze haastig op hem toe en sloeg haar armen om zijn hals. Deze broer en zuster waren werkelijk door nauwe ban den van sympathie aan elkhar verbonden. Zelfs hun respectievelijke huwelijken hadden hun inti miteit niet verbroken. Eiken dag, als het mogelijk was, bracht Wiilard een bezoek aan Agnes. Zelfs de banaalste dingen van het huishouden onder wierp zij aan zijn oordeel. „O, lieveling I" hijgde ze onder een vloed van tranen, „de eene ramp treft me na de andere 1 Verschrikkelijk 1 Ik dacht, dat je nooit zoudt terug komen. Waar ben je toch geweest Waarom kwam je niet recht van Boston naar hier „Maar nu ben ik er immers, blijf toch kalm, lieve zuster," smeekte Wiilard. „Wat ter wereld is er toch aan de hand Je neemt alles veel te zwaar op. Van een molshoop maak je een berg. Vertel nu eens. Toe, ga zitten I En zet de zwarigheden van je af." „Zwarigheden I Goeie genade, zwarigheden I" riep ze uit, terwijl ze in een stoel zonk. „Ik heb niets dan zwarigheden, vreeselijke zwarigheden. De onzekerheid heeft me bijna gedood en nu dit 1" Wiilard boog zich voorover en legde troostend z'n hand op haar arm. Het deed hem pijn, haar zoo overstuur te zien. „Wat is er dan, Aggie vroeg hij en nam meteen zelf plaats. „Ach Wiilard, help me toch, help me toch 1" stamelde ze. „Wat moet ik doen Wat moet ik doen Ik weet nu, waar dat vrouwspersoon is. Ach, denk toch eens aan 1 Ze is in het huis van Pock. Ze is de grootmoeder van het donkere paardje." Wiilard had het gelamenteer van zijn zuster Henriëtte over Rita Holiday niet gehoord. Bijge volg hadden de woorden „het donkere paardje" geen speciale beteckenis voor hem en Agnes moest midden in haar verhaal ophouden en uitleggen, hoe John Worth dien term had gebruikt bij de beschrijving van het verfoeilijke meisje, dat de Worth-medaille voorEstelle's neus had weggehaald. Toen ze geëindigd had, brak de geheel verbijs terde vrouw weer opnieuw in hevig snikken uit. „Houd op asjeblief 1" beval Wiilard. „Luister naar mij 1 Houd op, zeg ik je 1 Dat Estelle de me daille niet gekregen heeft, is geen doodwonde. Heeft Edmond ook niet eens 'n dergelijke pech gehad Agnes, je moet jezelf beheerschen. Je lijkt wel krankzinnig Luister, smeek ik je Hoe weet je, dat dit waar is van die vrouw, bedoel ik Daar komt het op aan „Een briefEr is een brief van haar gekomen," viel Agnes hem kreunend in de rede. „Die kwam met de middagpost. Ik heb je getelefoneerd, maar je was niet thuis." „Zaken hielden me bezig," excuseerde zich Wii lard. Een lichte huivering liep hem door de leden. Hij was niet van plan, aan zijn reeds zoo bekom- De storm, Der moed, Jaagt lucht en vloed Omhoog in snerpend gieren. In milde vlucht, Raast hij geducht En doet de molken zmieren. Hij blaast en gilt, Rumoert en spilt Zn kracht aan huis en toren. Hij beukt en botst, Zmaait op z'n zotst Met takken en met koren. Wild slaat hij rond. Smakt op den grond Wat kracht mist om te keeren. Fel stoot hij aan Wat hem meerstaan Wil, of zijn moestheid meren. M.S. merde zuster zijn angst voor Jack Kresserie mede te deelen. „Laat mij den brief eens zien," ging hij voort. „Lieve Aggie, kom toch tot kalmte. We zullen samen die zaak onder de oogen zien. Houd nu op met huilen en geef me den brief." Agnes wischte haar oogen af. Wiilard, steeds een vereerder der schoonheid, wenschte, dat z'n lieve zus toch niet zooveel mocht huilen. Haar neus werd er rood van, en een vrouw met een rooden neus is geen pleizierig ding om naar te kijken. Hij nam den brief aan, dien ze uit den zak van haar one-piece costuum had geliaald. Agnes beefde van afwachting, terwijl haar broer z'n blikken op het velletje papier hield gericht. „Geachte mevrouw," las hij, „U zult niet weinig verwonderd zijn, een brief van mij te ontyangen. Degene, die u deze regels schrijft, is de moeder van Lona Holiday, de eerste echtgenoote van uw onlangs overleden man, Mr. Francis Atherton. Bezorgdheid voor de toekomst van mijn kleindochter, Rita Holiday, noodzaakt mij tot dezen stap. Ikzelf ben lijdend aan een ern stige ziekte, en het is zoo goed als zeker, dat mijne dagen op deze wereld geteld zijn. U moet weten, geachte mevrouw, dat uw echt genoot eenige dagen vóór zijn dood mij een brief heeft geschreven. Die brief was zeer verward, hetgeen waarschijnlijk te wijten is aan zijn slechten physieken toestand. Maar dit was nochtans duide lijk, dat hij zelfverwijt gevoelde en het voornemen te kennen gaf, nog zooveel mogelijk goed te maken, wat hij tegenover zijn dochter Rita misdreven had. De dood heeft hem helaas verhinderd, dat voor nemen uit te voeren. Ik meen te mogen aannemen, dat uw echtgenoot u het bestaan van Rita zoo lang mogelijk heeft verzwegen. Toen u met hem trouwde, nu achttien jaar geleden, wist u niet beter, of hij was een we duwnaar zonder kind. Hij trok zich van zijn doch tertje niets aan en liet alle zorg voor de opvoeding aan mij ovër. Al die jaren heb ik in 't Westen, in Seattle, gewoond en met hard werken den kost verdiend voor mijn kleindochter en mijzelf. Van Francis Atherton hoorde ik niets meer, tot ik ruim twee maanden geleden dien brief ontving. Een paar dagen later stierf hij en ik was financieel niet in staat, om aanstonds de verre reis van Seattle naar Bradmere te maken. Het is een groote fout van mij geweest, dat ik mijn kleindochter steeds den naam van haar moeder heb laten dragen. Maar Francis zelf had mij dit bevolen, de lafaard Hij vreesde ongetwijfeld, dat wanneer zijn dochtertje den naam Atherton bleef dragen, dit zijn plannen voor een nieuw huwelijk fn den weg zou staan. U zult het mij niet euvel duiden, mevrouw, dat al mijn hoop er nu op gericht is, mijn kleindochter in haar wettige positie hersteld te zien. Ook in financieel opzicht, want Rita is, als oudste dochter van uw overleden echtgenoot, zijn voornaamste erfgename. Ik zou u onmiddellijk na mijn aankomst in Bradmere wel bezocht hebben, maar dat was me onmogelijk, omdat ik toen reeds erg ziek was. De dokter zegt me, dat ik niet lang meer te leven heb, en vóór ik heenga, moet Rita de positie terug krijgen, waar ze recht op heeft. Ik woon bij Bill Pock op Evergreen Island, waar mijn kleindochter van haar eerste kinderjaren af in den kost is ge weest. Mr. Pock is mijn achterneef. Ik wensch u de gelegenheid te geven, mij op te zoeken. Schandaal wil ik niet maken, en evenmin wil ik uw kind leed doen, als dit kan verhoed worden; maar u zult zelf wel inzien, dat ik niet kan toestaan, dat zij voorrechten geniet, die aan Rita toekomen. Het doet me leed voor u, maar de stap, dien ik onderneem, geschiedt uit dringende noodzakelijk heid. Ik smeek u, mij te komen opzoeken. Met achting, Mathilde Holiday, p/a Mr. Bill Pock, Evergreen Island." Wiilard liet moedeloos den arm zinken en de brief fladderde op den vloer. „Het is een vreeselijke slag," zei hij. Agnes snikte hartverscheurend. „Als iemand er achter komt, zijn we verloren," jammerde ze. „Dat weet je even goed als ik, Wii lard. Ach, lieveling, help mij toch Estelle te red den I Als het bekend wordt in Bradmere, dat haar vader nog een dochter had uit z'n eerste huwelijk, dan zal dat de ondergang van ons beiden zijn. Kun je dat niet inzien, lieveling?" Wiilard aarzelde slechts een oogenblik. Ik zal zelf naar de vrouw gaan, Aggie," bulderde hij, terwijl hij den brief weer opraapte. „Ik zal morgen gaan. Nee, vandaag heb ik geen tijd. Eenige pressie moet op haar worden uitgeoefend, dat ze haar mond houdt. Ik weet nog niet, hoe. Houd nu op met huilen. Je zult ziek worden, als je op die manier voortgaat. Ik zal haar afkoopen 1" „Haar èfkoopen schreeuwde Agnes. „Waar mee Denk je ook maar een oogenblik, dat je genoeg van Blanche zoudt kunnen losmaken om zoo'n som te betalen, als die vrouw zou eischen? Daar is immers geen kwestie van I O, is het niet verschrikkelijk Wat een ellendeling is die Francis geweest Ook mij heeft hij pas in de allerlaatste dagen van z'n bestaan van die dochter op de hoogte gebracht. En hij wist, dat ze hier woonde en dag aan dag met mijn dochter dezelfde schooi bezocht Vreeselijk O, kon ik die beide schepsels maar van de aarde verdelgen Dat Francis ook nog een brief aan die vrouw moest schrijven. O, had hij dat maar niet gedaan, had hij dat maar niet ge daan 1" „Hij lag op z'n sterfbed, lieve. Dat moet je be denken," bracht Blackstone haar plechtig in her innering. „Dat is eenigszins 'n excuus. Een man vertrekt niet gaarne uit dit leven met een zwarte vlek op z'n ziel." „Ziel 1 Ziel 1 Francis Atherton kende niet eens de beteekenis van het woord 1" siste Agnes. „Kan men nog van een ziel.spreken bij een man, die op zóó'n schandelijke wijze z'n vrouw misleidt Denk eens, hoe de menschen in Bradmere zich zouden verkneuteren, als ze de waarheid wisten 1" (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 7