i j
No. 26
VRIJDAG 12 SEPTEMBER 1930
515
als we eenmaal daar zijn, dan is de rest een
peulschilletje. Ik kan je dragen en misschien
komen we onderweg wel een ezel tegen. In alle
geval, 't komt best in orde 1"
„Maar dat kun je nietriep 't kind, en ze
keek naar boven, waar de afgrond haast steil
omhoogging. „Ik geloof nooit, dat je alleen naar
boven kunt, laat staan dan met mij op je rug.
Als eenig antwoord begon hij te lachen, zwaaide
zijn knapzak over zijn schouder en begon naar
boven te klimmen met een vastberadenheid en
behendigheid, die haar verbaasden. Ze zag hem
zich aan den rand vastgrijpen en zich naar boven
trekken een paar ^minuten later kwam hij weer
terug, nu zonder knapzak en langs een omweg.
,,'t Is even gemakkelijk als liegen," riep hij.
„Nee, je hoeft niet te schrikken
Dat is maar bij wijze van spreken.
Ik ben alleen bang, dat ik je voet
pijn doe. Maar ik zal heel erg voor
zichtig zijn en in elk geval zal 't
niet zooveel pijn doen als 't liggen
hier in een donderbui, alleen en
doornat."
't Kleine meisje.had geen gebrek
aan moed ze klemde de lippen stijf
op elkaar, toen de jongen haar optilde
en op haar gezonde been neerzette.
Toen knielde hij voor haar neer, dat
ze de armen om zijn hals kon slaan
en hem goed kon vastpakken, voor
hij opstond. Van zijn ceintuur maakte
hij een soort slinger voor den pijn
lijken voet. Toen stond hij op en
begon de bestijging, hij vroeg niets
en hield ook geen oogenblik halt,
hoewel hij van tijd tot tijd de stok
kende ademhaling hoorde van 't kind,
waardoor ze verried, dat de tocht
haar pijn deed.
„Ziezoo riep hij, toen ze eindelijk
boven stonden. „Is 't niet goed ge
gaan Je bent een dapper klein ding.
't Spijt me, dat ik je pijn moest
doen maar ik kon 't niet helpen, 't
Ergste is nu voorbij, dat zul je zien."
't Kleine gezichtje was heel bleek,
toen hij 't kind op een bed van
mos neerlegde maar--ze~ glimlachte
moedig, keek door haar tranen heen
naar hem op.
„Je hebt me zoo voorzichtig ge
dragen. Wat ben je handig en sterk
Ik moet zoo zwaar voor je geweest
zijn
„Zwaar! ongeveer zoo zwaar als
een spinneweb," lachte de jongen, die
bezig was met 't afschillen van een
tak. „Kijk eens hier," vervolgde hij,
„ik maak hier een steun van voor
je voet, dan hoeft die niet naar
beneden te hangen daarna neem
ik je eenvoudig in mijn armen. Dat
zal beter gaan dan op mijn rug."
„Hij was werkelijk een heel han
dige jongen," besloot 't kind, hem
gadeslaand in zijn vlugge, wel overdachte be
wegingen. Hij maakte heel handig een steuntje
voor haar voet en toen dat aan haar been be
vestigd was met de riemen van zijn knapzak,
nam hij haar in zijn armen, even handig als
een geboren verpleegster en hij had zijn zak
op den weg willen achterlaten, als zij er niet op
gestaan had, dien voor hem te dragen.
„Je zult me nooit den heelen weg kunnen
dragen, bruine Boy," zei ze.
Met een lachje in zijn bruine oogen keek hij
haar aan, terwijl hij antwoordde
„Wedden
Maar niettegenstaande de zelfverzekerdheid
van den jongen moesten ze toch bij tusschenpoozen
halt houden en toen ze dat voor den derden keer
deden, wees 't meisje naar een paar rookkolommen,
die uit de diepte opstegen en zei
„Daar beneden ligt 't hotel. Je gaat toch mee,
bruine Boy En vader zal zal je bedanken,
dat je zoo lief voor me geweest bent."
Ze aarzelde of ze er nog aan zou toevoegen
„en beloonen." Ze kon niet uitmaken of de jongen
arm was of niet of hij blij zou zijn geld te krijgen
of beleedigd. Ze keek hem in 't gezicht en hij
antwoordde vlug en beslist
„Ik ga nooit naar hotels. Ik zal je veilig aan je
familie overgeven, maar dan ga ik onmiddellijk
weg. Mijn vacantie is bijna om. Ik heb geen tijd
om me ergens op te houden."
Haar oogen gingen ver open en peinzend keek
ze hem aan. 't Was een aardige jongen, vond ze,
hoewel een beetje vreemd. Hij was heel vriendelijk
geweest en ze mocht hem. Ze wilde niet, dat hij
weer ineens uit haar leven zou verdwijnen. Ze
vond hem tamelijk belangwekkend.
„Zal ik je dan nooit meer zien vroeg ze.
Zijn oogen blikten recht in de hare. Even zweeg
hij, en toen zei hij een heel vreemd iets, hoewel
't een van die gezegden was, die minder vreemd
zijn, wanneer ze gesproken worden tot een kind
dan tot iemand die ouder is.
„Misschien zal je me in een heelen tijd niet
meer zien. Maar eens kom ik terug en zal met
je trouwen. Als ik kom, zul je dan klaar zijn
Ernstig en verwonderd keek ze hem aan ze
leek zijn woorden te wegen, maar was er niet
verwonderd over.
„Ik geloof niet, dat ik 't kan, bruine Boy,"
antwoordde ze. „Ik ben de dochter van een graaf.
Als ik trouw, zal ik een goed huwelijk moeten
doen. Mijn gouvernante heeft me dat dikwijls
genoeg verteld."
„De dochter van een graaf," herhaalde hij
langzaam. „Dat spijt me. Daardoor wordt 't
misschien moeilijker. Maar 't gebeurt toch. Wil
je me zeggen, hoe je heet
„Ik heet lady Marcia Defresne. Mijn vader is
lord St. Barbe. Vroeger waren we half Fransch,
maar nu niet meer."
„Zeker meegekomen met Willem den Verove
raar," sprak de jongen. „En dus heet je Marcia?
Dan hoor je dubbel bij mij."
Met groote oogen keek ze hem aan, niet be
grijpend. „Ik zal in mijn eigen stand moeten
trouwen, bruine Boy," zei ze en in haar vriende
lijke houding tegenover haar metgezel mengde
zich toch iets fiers. „Ik weet niet, hoe 't komt,
maar ik geloof niet, dat jij daar toe behoort. Ben
je boos, dat ik 't zeg
„Hemeltje-lief, nee!" riep de jongen met een
gloed in zijn oogen, hoewel ze niet wist welk
gedeelte van haar antwoord dien gloed teweeg
gebracht had. Onderzoekend waren zijn oogen
op haar gevestigd. Toen stelde hij een vraag
een vreemde vraag om die aan een klein kind
ter beantwoording voor te leggen. „Trouwen
dochters van graven dan nooit buiten hun eigen
wereld
Marcia dacht na. Kind als ze was, leefde ze
toch in een wereldje, waarin ze meer hoorde en
zag dan kinderen uit een gewoner milieu.
„Soms wel," antwoordde ze, „maar dan is er
altijd wel iets, dat er tegenover staat. Hij moet
dan iets gedaan hebben, dat hem
beroemd gemaakt heeft of hij moet
heel, heel rijk zijn."
„Ah zei de jongen, en hij floot
even. „Ik dacht wel zoo iets."
Zwijgend keken de jongen en 't
meisje elkaar aam Hij zoo sterk, zoo
beslist, zoo heerschzuchtig vierkant
gebouwd, als de zonen uit 't volk, toch
met een fierheid, zoowel geestelijk als
lichamelijk, die hem boven de gewone
klasse deed uitsteken zij even fijn
en teer als een Sèvres porseleinen
herderinnetje, een schepseltje uit een
droomwereld een wonderkind in
zijn oogen, zooals hij nooit gezien
had en haar beeld bracht toe
komstplannen, waarin hij zich tot dus
verre nog nooit op die manier had
verdiept.
Toen nam hij haar weer in zijn armen
en zwijgend droeg, hij haar terug naar
de bewoonde wereld.
Een paar minuten later toonde
het toesnellen van een aantal men-
schen uit een groot hotel, dat hun
naderen opgemerkt was. Spoedig
waren ze omringd door een druk
pratende, opgewonden menigte, 't
Kleine meisje werd binnen gedragen,
hij nam zijn knapzak, ging een paar
passen opzij en liet de anderen pas-
seeren.
Een kleine blonde jongen was op 't
meisje toegevlogen en stond nu naast
haar, terwijl ze op 't terras lag. Hij
stelde een stortvloed van vragen, ter
wijl anderen zich om 't tweetal ver
drongen en Marcia haar best deed
haar verhaak duidelijk voor te dragen.
„Een jongen welke jongen
vroeg lord St. Barbe, eindelijk den zin
harer woorden begrijpend en om zich
heen kijkend.
„De jongen, die me hierheen ge
dragen heeft waar is hij gebleven
vroeg Marcia overeind komend.
Maar na de eerste ontmoeting had
niemand den jongen meer gezien. Hij
was spoorloos verdwenen en alleen de
edelweiss vastgestoken op Marcia's hoed was een
bewijs, dat ze niet gedroomd had en dat de bruine
Boy werkelijk een oogenblik in haar leven geweest
was.
HOOFDSTUK II
NA TIEN JAAR TWEE TOONEELEN
AJarcus Drummond stond met zijn rug naar 't
vuur. Zijn ouders zaten in een ernstig gesprek
verdiept aan weerskanten van den haard, hijzelf
verloor geen woord van 't gesprokene en keek de
sprekers om beurten aan. Zijn moeder was opge
wonden en verried die opwinding door een zenuw
achtig bewegen van de handen en een veel vlugger
praten. Er was iets majestueus in 't uiterlijk van
lady Drummond iets statigs in haar manieren.
Van haar had haar zoon zijn forsche gestalte
geërfd en de regelmatige gelaatstrekken, hoewel
die scherper waren dan de hare. De vierkante kin
kwam van zijn vadermaar Marcus Drummond
was veel knapper dan Sir Robert ooit zijn zou.
't Mankeerde den laatste niet aan kracht maar hij
had niet 't voorname over zich, dat 't kenmerk is
van hooge geboorte.
(Wordt voortgezet)
De fraaie Dalemponrt te (Jorinchem.