PProfessor PP riem PPruttelt 546 VRIJDAG 26 SEPTEMBER 1930 No. 28 Terwijl Biel zich gereed maakte om heen te gaan, pakte Rita brood voor hem in, dat hem tot middagmaal moest dienen. ,,'t Is «n lange laan, die eindelijk niet eens 'n bocht vertoont, m'n kind," zeide hij met bewogen stem. „Het kan niet lang meer duren, en Bella is weer op de been en je grootmoeder ook. Dan beginnen we allemaal met frisschen moed en zullen de wereld eens laten zien, wat de Pock's kunnen praesteeren. Jij vooral 1 Een meisje, dat de gouden medaille gewonnen heeft 1" Hij glimlachte 'n beetje weemoedig en Rita sloeg haar armen om zijn hals. Bill was van haar allervroegsten kindertijd af als een vader voor haar geweest. Hij had doorgezet, dat zij op school bleef, toen Bella vond, dat ze beter deed, te gaan werken en geld verdie nen. Rita herinnerde zich altijd, hoe goed hij geweest was, hoe zacht en toegeeflijk, zelfs als zij koppig en eigenzinnig was. „ik zal goed op Bella letten en zorgen, dat de dokter naar haar kijkt, als hij komt," beloofde ze gul, „en ik zal den tuin wieden, als ik met het werk in de keuken klaar ben." „Zoo mag ik het hooren, m'n hartje," glim lachte Bill, en hij nam z'n etensblik op en ging de deur uit. Rita's blikken volgden hem, tot de hij gende oude Ford achter de kromming van den weg was verdwenen. In de stilte van den morgen stond zij daar in eer. stemming van ingekeerdheid. Het leek haar, of de wereld stilstond voor een seizoen. Hoevele malen sinds dien gedenkwaardigen avond had zij het tooneel in de aula der school nog eens op nieuw doorleefd 1 Zij herinnerde zich zoo levendig Mr. Worth's glimlachend gelaat, en de huivering van dat oogenblik voer opnieuw door haar leden. Zij moest gaan werken. De geldmiddelen van haar grootmoeder waren geheel verbruikt door haar zware ziekte. Bill en Bella waren te arm om een volwassen meisje in ledigheid te laten leven. Zij voelde 'n gloed haar hart verwarmen, toen zij zich voorstelde, hoe zij zou arbeiden voor haar grootmoedertje. Als- zij een betrekking in Bradmere kon krijgen, zou Bella er misschien wel toe te bewegen zijn, hen te houden, tot haar grootmoeder in staat zou zijn, zelf 'n kleine woning te huren, waar zij met hun beidjes konden leven. Droomerig keek zij uit over de baai. Hoe heer lijk was die uitgestrektheid van blauw water 1 Menig uurtje, als ze vrij van school was, had zij erop doorgebracht. In zonneschijn en bij storm weer had zij over die oppervlakte gekruist. Ze had zichzelf langs de kust geroeid, ze was over de toppen der golven gegleden in een sterk overhellende zeil boot en ze had Bill's oude motorboot „Bella" be stuurd, als deze ronkend stevende naar afgelegen vischterrein. Zij had er pleizier in met Bill uit vis- schen te gaan. Ha, ze hield inderdaad van dien „kleinen broeder van de zee", zooals Bill de baai noemde. Ook hield zij van de zwermen meeuwen, die gracieuze vogels met hun schril gekrijsch, die overdag langsdeoppervlaktevande baai scheerden en in groepen zich ten ruste begaven op de landtong aan den oostkant, wanneer de zon achter den horizon verdween. Als Rita ze gadesloeg, had ze wel gewenscht, dat ze ook een meeuw mocht zijn. Zij verlangde ernaar, gevleugeld op te stijgen in den wijden aether, waar overdag de zon straalde en 's nachts de sterren fonkelden. Nog diep in haar gedachten verzonken, keerde zij naar de keuken terug. Haar grootmoeder en Bella moesten hun ontbijt nog nuttigen en zij kregen het elk op een afzonderlijk blad. Toen ze hiermee klaar was en ook het overige werk vlug was afgedaan, ging ze naar den tuin om haar be lofte aan Bill ten uitvoer te brengen. Zoolang ze zelf geen geld verdiende, moest ze haar tijd besteden met het verlichten van zijn arbeid. HOOFDSTUK X. EEN PAPIER VAN GEWICHT. De klok van een kerktoren in East Bradmere sloeg negen, toen Rita met wieden ophield, om „Als ik die lofredenen hoor, hen ik altijd blij ooor den man, dat hij dood is." haar rug 'n beetje rust te gunnen en de gedeeltelijk voltooide taak te inspecteeren. Onder het werk was ze verschillende malen naar binnen gewipt, om even naar de zieke huisgenooten te zien. Haar grootmoeder was zóó rustig, dat het iet wat angstwekkend werd, Bella was knorrig en klaagde onophoudelijk. Hoe machteloos stond zij tegenover het lijden van die zieke vrouwen, waar van de eene zoo zacht en lijdzaam was, terwijl de andere haar met booze woorden overlaadde, zoo dra zij maar haar neus binnen de kamer stak 1 Terwijl zij op haar knieën de planten van het onkruid zuiverde, hielden haar gedachten gelijken tred met haar bezige vingers. Plotseling draaide ze zich om op den weg had een automobiel ge stopt. Het schoot haar te binnen, dat de Wade's vroege pensiongasten te logeeren hadden. Eens klaps, als was hij uit den grond opgerezen, ver scheen een man binnen de omheining van den tuin. Zij sloeg hem zwijgend gade, terwijl hij naderkwam. Zij had hem nooit tevoren gezien, 't Was een knappe verschijning, deze vreemdeling. Opvallend waren zijn felle blauwe oogen, die haar door dikke brille- c.Roman door Grace Cuddlier White glazen strak aanstaarden. Zij stond \1 z' uit haar gebukte houding op. IN O. U „Goeden morgen," zei Willard Blackstone met een breeden glimlach. „Ik hoop. dat ik niet ongelegen kom." „O neen, volstrekt niet 1" verzekerde zij hem, terwijl haar gezicht zich met een donkeren blos overdekte. „Ha, nu ben ik benieuwd, of ik op de juiste plaats ben," ging hij op zoetsappigen toon voort. „Weet u, wie ik ben en opnieuw zond hij z'n verleide- lijken glimlach op haar af. Rita verklaarde verlegen en ietwat onwillig, dat zij hem niet kende. Tot zoover ging alles goed. Hij stak 'n an deren voelhoorn uit. „Dit is het huis van Mr. Pock, naar ik meen," zeide hij. „Ja, dat is zoo, maar hij is vandaag naar z'n werk," zeide zij hem, „en Mrs. Pock ligt te bed. Ze voelt zich niet lekker." Willard sprak z'n deelneming uit. Geen woorden konden uitdrukking geven aan het gevoel van verlichting, dat over hem kwam. Pock afwezig zijn vrouw niet in staat om tusschenbeide te komen 1 Het paste uit nemend bij z'n plannen. „Bent u Rita Holiday vroeg hij, en op haar bevestigend knikken ging hij voort„U bent juist 't meisje, dat ik zoek. Ik heb uw grootmoeder's adres noodig, miss Holiday. Ik heb haar een mededeeling te doen. Zij ver toeft in het Westen, nietwaar Rita keek over haar schouder. „O neen, zij is op 't oogenblik terug in Bradmere," antwoordde zij. „Ze is hier in huis. Ze ligt ook al ziek te bed." Ze boog zich naar hem over en ging voort: „Het spijt me, maar ik vrees, dat u haar vandaag niet zult kunnen zien. Zij kan niet opstaan. Kan ik misschien de boodschap over brengen Hij schudde het hoofd. „Neen!" antwoordde hij. „Ik ben een vriend van uw grootmoeder, beste kind, en het verheugt me te hooren, dat ze niet zoo ver verwijderd is. Ik ben er zeker van, dat ze blij zal zijn, mij een paar minuten te kunnen spreken. Ik beloof u, dat ik haar niet zenuwachtig zal maken." Natuurlijk was iedere vriend van haar grootmoeder welkom. Rita's hart sprong op van vreugde. Zij zond hem een rozigen, stralenden glimlach toe. Nog nooit had Willard Blackstone zulk een glim lach gezien, een plotseling uiteenwijken van twee roode lippen over gelijkmatige witte tanden en een juichende tinteling in een paar oogen, die hem ge heel leken te doorboren. Zij was verwonderlijk mooi, dat meisje Holiday, en gedurende een oogen blik werd hij doorvlijmd van medelijden. Zij was het dus, die door John Worth het „donkere paardje uit Evergreen Island" was genoemd I Dit bekoor lijke meisje had den vurig verlangden prijs voor Estelle's neus weggekaapt. Als hij deel had uit gemaakt van de jury, zou hij misschien ook het bloed der Blackstone's hebben vergeten en één lijn hebben getrokken met de andere juryleden. Hij voelde 'n huivering op dezen heeten Juni-dag. Goede hemel, hij was gedwongen den glimlach van die roode lippen weg te vagen, en den heerlijken gloed in die oogen te doen verdoffen 1 Een drukkend gevoel begon Willard te over meesteren. Maar dan dacht hij weer aan zijn zuster en zijn nichtje. Arme Agnes 1 Arme Estelle Verfoeilijke Francis Atherton, al was hij dan nu ook dood I Geen dezer vluchtige gedachten weer spiegelde zich echter op z'n gelaat, dat voortdurend 'n uitdrukking van bewondering bewaarde. „Wil u dan maar binnenkomen? Misschien zal ze u ontvangen," noodigde Rita hem gretig uit.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 6