door E. Everett Green
692 VRIJDAG 14 NOVEMBER 1930 No. 35
De Bronzen Man
Marcia glimlachte en reikte den langen
man, die naar haar toekwam, de hand.
Nadat ze elkaar begroet hadden, zei hij
„Ik moet u nog steeds mijn veront
schuldigingen aanbieden, dat we een paar dagen
geleden zoo beslag op u gelegd hebben. Ik schaam
me er nog over. U bent heel vriendelijk geweest
voor't kind— en voor mij. Ik dank u hartelijk.
Vreemden, die geen recht hebben
„Een angstig kind heeft recht op de hulp van
iedereen," antwoordde Marcia rustig, „en u bent
de vriend van mijn man."
Er was iets in haar stem, dat scheen aan te dui
den, dat ze de zaak als afgedaan beschouwde en
Perciva-1 veranderde van gesprek.
„Is dit uw eerste bezoek aan Wold Hall?"
„Ja, wat ligt 't hier eigenaardig temidden van
deze wildernis. Ik had hier graag een tuin om
heen gezien, maar misschien is 't zooals 't nu is,
meer in overeenstemming met de streek, waarin
't staat. Kent u 't huis goed
„Oh ja. We hebben hier als kinderen gespeeld
Marcus, mijn arme broer en ik Hij zweeg,
alsof nog andere namen hem naar de lippen welden,
maar nog intijds werden teruggehouden. Marcus
kwam van den stal terug en deed de huisdeur wijd
open. 't Kleine meisje hield Marcia nog bij de hand,
toen ze de donkere door balken gesteunde hall be
traden. Een steenen trap voerde naar boven en
donkere gangen leidden naar de verschillende ver
trekken. Hard stappend, ging Marcus voor naar
een groote eenvoudig gemeubelde kamer, waar
een koude lunch klaar stond. De donkere met eiken
hout betimmerde muren harmonieerden met de
eiken zolderingmaar nergens was een schilderij
of eenige versiering te bespeuren. Het viertal ging
aan tafel en een oude vrouw bracht nog het een en
ander binnen 't was Marcia, alsof ze droomde, toen
ze tusschen Marcus en Percival in zat. Ze vond
Percival sympathiek. Hij interesseerde haar, zelfs
terwijl haar gedachten de gekste sprongen maakten.
Hij probeerde haar in 't gesprek te betrekken,
haar met een paar anecdotes te vermaken maar
Marcia wist niet veel te antwoorden. Het huis
drukte haar. 't Leek haar toe, dat 't een tragedie
verborg. Misschien dat in deze zelfde kamer
ze wierp die gedachte van zich af, maar toch ont
nam die haar den lust tot praten en tot iets gebrui
ken ze was blij, dat ze eindelijk met het kind
naar buiten kon ontsnappen.
't Meisje kende den omtrek
goed. Ze nam Marcia mee naar
haar geliefkoosd plekje, vanwaar
men 't uitzicht had op een een
voudige woning. Ze wees er
met haar handje naar en ver
telde
„Daar wonen de oude Ebe-
nezer en de kleine Marcus."
Marcia had al opgemerkt,
dat 't kleine ding, wanneer ze
het over haar man had, sprak
over „grooten Marcus". Na
keek ze 't kind aan en vroeg
„Wie is kleine Marcus?"
„Hij woont daar," antwoord
de 't meisje Jen wees nog eens.
,,'t Is een kleine jongen. Ik
speel wel eens met hem."
Ik dacht, dat de kleine jon
gen Mark heette," meende
Marcia.
„In werkelijkheid is 't Mar
cus," vertelde 't kind, „naar
grooten Marcus. De oude Ebene-
zer wilde hem Mark noemen.
Maar zijn vader zei Marcus
naar grooten Marcus, die zijn
beste vriend was. Hij werd
altijd Marcus genoemd, maar
zijn grootvader zei Mark. Kleine
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE
Marcus Drummond, de zoon van den rijk geworden mijnbe-
zitter Robert Drummond redde als zestien-jarige jongen op
een bergtocht in Zwitserland het dochtertje van Lord St. Barbe,
Marcia Defresne. Bij die gelegenheid voorspeltdejongen.dat
zij eens samen zullen trouwen. Na tien jaren is de adellijke
familie St. Barbe totaal verarmd. Om haar familie te redden,
vooral ook om haar broer Viscount Ennisvale te kunnen laten
studeeren, stemt Marcia toe in een huwelijk met Marcus
Drummond Hij verklaart haar, dat hij haar redder van tien
jaar geleden is. Desondanks kan Marcia geen liefde voor hem
gevoelen en beschouwt zij hun huwelijk, dat kort daarop
wordt voltrokken als een .verstandshuwelijk". Zij nemen hun
intrek op Falconer's Hall, een landgoed in de buurt van de
mijnen, waarvan Marcus eigenaar is. Op een van haar ritten
in den omtrek ontmoet Marcia een knaap. Mark Raleigh,
die haar vertelt, dat Marcus Drummond zijn vader heeft ver
moord. Marcia tracht aan de misdaad van haar man niet te
gelooven, doch zij slaagt hierin slechts ten deele, vooral als
Marcus haar verbiedt om alleen een bezoek te brengen in de
streek, waar de oude boer Ebenezer Raleigh (vader van den
vermoorde) woont. Na deze ontmoeting komt Marcia terecht
in een verlaten woning in den omtrek, waar Percival Eastlake,
vriend van Marcus, en een hartkwaallijder, met een klein
meisje een kluizenaarsleven leidt. Marcia verzorgt den patient
en naar huis teruggaande, bemerkt zij Marcus te paard, met
vóór zich den kleinen Mark Raleigh. Thuisgekomen vertelt
Marcus zijn vrouw de geschiedenis van zijn vriend Eastlake.
Het kleine meisje is Percival's nichtje, dat hij, op verzoek
van haar moeder, die met zijn broer Roland was getrouwd,
tot zich heeft genomen. Het kind is wees. Percival voelt zich
echter onteerd, omdat zijn komst in Afrika, waarheen zijn
broer getrokken was, diens jalouzie heeft wakker geroepen.
Hierdoor geraakte Roland nog meer aan den drank, dan reeds
het geval was en hij stierf tengevolge van een aanval van
delirium. De kleine Marcus Raleigh is een speelkameraadje van
„Schatje," gelijk Percival Eastlake zijn nichtje noemt. Tot haar
teleurstelling spreekt Marcus Marcia niet over zijn verhouding
tot Raleigh.Tijdens de visite's, welke Marcia ontvangt, zinspelen
de gasten steeds op een geheim van Wold Hall, het huis, dat
Marcus nabij zijn mijnen bezit, dat hij steeds bewoonde vóór
zijn huwelijk en ook nu nog gebruikt als hij langeren tijd van
huis moet. Marcia bezoekt met haar man de mijnen en bemerkt,
dat er moeilijkheden zijn met de arbeiders. Zij gaan samen naar
Wold Hall, waar Eastlake en zijn nichtje hen reeds wachten.
Marcus heeft 't me verteld. Maar nu noemt ieder
een hem Mark. Nadat zijn vader dood was,
wilde zijn grootvader, dat hij nooit anders ge
noemd zou worden dan Mark. Als iemand toch
Marcus zegt is hij woedend."
Marcia staarde recht voor zich uit. 't Kleine
ding keek haar aan en klemde zich nog dichter
aan haar vast. Daar ze geen moeder meer had
en haast nooit een dame zag, scheen ze zich buiten
gewoon aan Marcia gehecht te hebben.
„Waar denkt u aan?" vroeg ze.
Marcia keek op haar neer, glimlachte en probeer
de haar angst van zich af te zetten de angst voor
de een of andere catastrophe, welke haar leven
verduisterde.
Kerkinterieur te Goiuün
„Ik dacht alleen aan wat je me \T ia
verteld hebt, kindje," zei ze. „Wie IN O. 1U
is de oude Ebenezer Ken je hem
„Oh ja, heel goed. Hij houdt van me. Hij vertelt
me heele geschiedenissen, maar Mark zegt, dat
hij soms erg boos kan zijn. Ik probeer nu altijd
Mark te zeggen, omdat Ebenezer anders verschrik
kelijk kwaad is. Hij zegt, dat hij me later wel eens
vertellen zal, waarom hij niet wil, dat zijn klein
zoon Marcus genoemd wordtmaar hij vindt me
nu nog te klein. Weet u 't vroeg 't kind plotse
ling.
„Ik weet 't niet zeker," antwoordde Marcia
langzaam.
„U bent veel grooter dan ik. Misschien vertellen
ze 't u wel. Groote Marcus weet 't en Liefste ook.
Maar hij wil 't me niet vertellen."
Het kind zuchtte en kroop tegen Marcia aan.
„Ik weet, dat moeder dikwijls zei, dat dat 't
ergste is van vrouw zijn. De mannen vertellen
niet alles alleen wat ze zeggen willen. Ze willen,
dat de vrouwen alles vertellen, maar zelf houden
ze een heeleboel geheim."
Het kind sprak droomerig, alsof ze herhaalde,
wat ze lang geleden gehoord had. Marcia voelde
zich vreemd te moede, toen al die wijsheid van de
onschuldige kinderlipjes rolde. Hielden de mannen
werkelijk dingen achter Was Marcus in dit op
zicht net als andere mannen Maar toch, had hij
haar zelf niet gezegd, dat ze hem vragen mocht,
wat ze wilde en ze had 't niet gedaan. Was 't
vertrouwen in hem, was 't angst of was 't trots,
die haar 't zwijgen had opgelegd Marcia wist 't
nietMisschien was 't een mengsel van alle drie.
Een oogenblik later voegden de heeren zich bij
haar en lieten Marcia 't heele huis zien.
't Was een eigenaardig gebouw met leege of
ten deele gemeubileerde kamers, sommige zaten
dik onder 't stof en de spinnewebben, anderen
waren klaar om dadelijk in gebruik genomen te
worden, wanneer Marcus onverwacht kwam. De
eetkamer, een kantoortje daarachter en een slaap
kamer waren de vertrekken, die hij hoofdzakelijk
gebruikte en deze hadden 't stempel, dat Marcus
overal op drukte den eenvoud van den kluize
naar, vermengd met 't verlangen, om zich heen te
hebben wat hij voor zich en zijn behoeften noodig
achtte.
Verder was 't er sombermaar geen van de
twee heeren doelde op de een
of andere tragedie, die zich
mocht hebben afgespeeld en
Marcia kon niet zeggen of ze
zwegen, omdat 't kind er was,
of omdat ze dit van te voren
hadden afgesproken.
Langs een anderen weg, die
langs 't schiereiland ging, keer
den ze naar huis terug. Ze namen
afscheid van Percival en 't kind
en bijna in onafgebroken zwij
gen reden ze door naar Fal
coner's Hall. Ze schenen beiden
in gedachten verdiept.
Op tafel in de hail lag een
telegram voor Marcia, en toen
ze 't gelezen had, uitte ze een
gilletje van plezier en gaf 't aan
haar man. 't Was van Leslie
Moncrieff.
„Plannen plotseling veran
derd. Als je toestemt, kan ik
onmiddellijk komen logeeren.
Wacht spoedig antwoord."
HOOFDSTUK XIII
LESLIE KOMT
TUSSCHENBEIDE.
T eslie dat is lief van je I"
„Gelukkig, dat je me kon
hebben. Maar eigenlijk weet ik