door E. Everett Green
732 VRIJDAG 28 NOVEMBER 1930 [No- 5'
De Bronzen Man
Vermoeid liet Leslie zich op een stoel neer
vallen en zuchtte van genot, terwijl ze
den geur der rozen inademde.
„Watis't hier heerlijk! En hier heeft
dus Estelle Enderby gewoond Hoe kon ze ooit
weggaan
Rebecca zuchtte en lachte tegelijk, terwijl ze
een glas melk en een schaal koekjes voor haar
gast neerzette. Leslie dronk en intusschen vertelde
de vrouw van 't meisje, waaraan Leslie haar zoo
sterk herinnerd had. 't Vormde een schakel tus-
schen die twee, want van nature was Rebecca
zeer gereserveerd en Leslie voelde dat niettegen
staande de vertrouwelijke mededeelingen. Maar
Leslie had iets over zich, dat haar dikwijls bij een
eerste ontmoeting iemands vertrouwen deed
winnen. Ze verbrak een korte stilte door te vragen
„Wat bedoelde u, toen u vroeg of mijnheer
Drummond zijn vrouw gelukkig maakte? Is er
een reden, waarom hij dat niet zou doen
Met groote vragende oogen keek de vrouw het
meisje aan, als verkende ze eerst terrein. Heel
rustig sprekend, vervolgde Leslie
„Ik heb gehoord van de de tragedie op Wold
Hall. De zoon van Ebenezer is daar gestorven
of werd er vermoord. Ik weet, wat de oude man
denkt en zegt. Maar 't schijnt, dat Marcus er dien
nacht niet geweest is
,,'t Schijnt 1 't Schijnt 1 't Schijnt 1" herhaalde
Rebecca 'met een droevigen klank in haar stem.
„Zooveel dingen schenen in die dagen niet te zijn.
En toch waren ze er ze waren er 1"
„Wat bedoelt u vroeg Leslie angstig.
De vrouw staarde uit 't raam met oogen, die in
't verleden schenen terug te blikken.
„Wat ik bedoel? Kon ik die vraag maar be
antwoorden I Er zijn tijden geweest, waarin ik
nooit aan Marcus Drummond had kunnen twijfelen!
Hij is onder ons opgegroeid een knappe, lieve
jongen met een eigen wil, waardoor hij als 't
ware de koning was onder zijn vriendjes hij
bemoeide zich al met de mijnen, toen de anderen
nog speelden en ravotten. Hij was de vriend van
ons allen. Een stille jongen, mevrouw, niet op 't
eerste gezicht te doorgronden. De jongens, die met
hem speelden, beschouwden hem toch als hun
meester, hoewel hij niet heerschzuchtig was. We
zagen hem opgroeien. We waren trotsch op hem.
Toen kwam de tijd, dat hij op eigen verlangen
alleen op Wold Hall bleef wonen. Dat was 't begin
van de verandering."
Leslie zei niets, toen Rebecca ophield. Ze hield
haar nieuwsgierigheid in bedwang. „Laat de vrouw
de geschiedenis maar op haar eigen manier ver
tellen. Op die wijze kwam ze misschien nog 't
meeste te weten," zoo dacht ze.
„Maar zelfs toen was 't nog niet altijd," begon
Rebecca opnieuw, ,,'t Begon niet ineens, maar
toen 't kwam, kwam 't plotseling. En 't was ook
zoo geheimzinnig 1 Hij mankeerde nooit op 't
werk, hield nauwkeurig op alles toezicht. Nooit
beefde zijn hand zijn oogen waren helder zijn
stem duidelijkzijn zenuwen van staal. Maar
's nachts Tot 's morgens vroeg heb ik de ramen
van Wold Hall verlicht gezien. Ik heb meermalen
gezien, dat Marcus Drummond in den vroegen
morgen zijn gasten uitliet een woeste figuur
met woeste oogen, en een lach, die je deed ijzen.
En een paar uur later was hij weer op zijn post
in de mijnen, een beetje streng misschien 't
eenige, dat ooit opviel was zijn iets strengere blik.
En den volgenden nacht herhaalde het zich weer
of hij reed te paard dwars de velden door of de
duivel hem op de hielen zat 1 Soms kwam hij
in 't donker naar dit huis, hij riep me dan naar
buiten en vroeg me iets te drinken en als ik 't
hem gaf, boog hij zich over 't zadel en drukte een
kus op mijn hand. En de gloed in zijn oogen 1
Die ging door en door."
„En vroeg u daarom of hij zijn vrouw gelukkig
maakte
„Ja, want zoo gauw ik van zijn verloving hoorde,
heb ik iederen dag gebeden, dat dit huwelijk zijn
redding mocht wezen, dat als hij van een goede
vrouw hield, 't haar mocht gelukken den duivel
uit te drijven. Mijn nichtje Ruth kan geen kwaad
over hem hooren. Van hun jeugd af hebben ze met
elkaar omgegaan. Nóg gelooft ze in hem 1 En ik
wou, dat ik 't ook kon. Maar hoe kun je je eigen
oogen niet gelooven En we hebben onze beide
zoons weggestuurd hoewel we hen erg missen
en de boerderij hen best kon gebruiken. Maar na
den treurigen dood van den armen Luke Raleigh
durfden we hen niet langer hetzelfde risico te
laten loopen."
„Wat deden ze daar op Wold Hall vroeg
Leslie met ingehouden adem. „Spelen drinken
„Ik geloof 't wel ze veranderden den nacht
in den dag. Is dat nog niet genoeg En wat is 't
eind daarvan Wat dien nacht precies gebeurde,
weet niemand, 't Heele personeel op Falconer's
Hall beweerde, dat hij déar was. Maar ik, ik weet
niet, wat ik er van denken moet. Ik weet, wat
anderen gezien hebben, al deed men 't dan voor
komen, dat ze in 't donker niet duidelijk zagen
of beneveld waren door den drank. Maar dit
resultaat heeft 't drama in elk geval gehad
nooit hebben op Wold Hall de lichten meer den
heelen nacht door gebrand."
Meer kon Rebecca niet vertellen. Plotseling
hoorden ze een kreet van vreugde. Lichte voet
stappen vlogen over den grond en met een gil van
„Moedertje, moedertje 1" kwam een klein, in 't
wit gekleed schepseltje dichterbij en drukte zich
met een nieuwen vreugdekreet stijf tegen Leslie
aan.
En werkelijk bood Leslie een treffende gelijkenis
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE
Marcus Drummond, de zoon van den rijk geworden mijnbe-
zitter Robert Drummond redde als zestien-jarige jongen op
een bergtocht in Zwitserland het dochtertje van Lord St. Barbe,
Marcia Defresne. Bij die gelegenheid voorspeltdejongen.dat
zij eens samen zullen trouwen. Na tien jaren is de adellijke
familie St. Barbe totaal verarmd. Om haar familie te redden,
vooral ook om haar broer Viscount Ennisvale te kunnen laten
studeeren, stemt Marcia toe in een huwelijk met Marcus
Drummond Hij verklaart haar, dat hij haar redder van tien
jaar geleden is. Desondanks kan Marcia geen liefde voor hem
gevoelen en beschouwt zij hun huwelijk, dat kort daarop
wordt voltrokken als een „verstandshuwelijk". Zij nemen hun
intrek op Falconer's Hall, een landgoed in de buurt van de
mijnen, waarvan Marcus eigenaar is. Op een van haar ritten
in den omtrek ontmoet Marcia een knaap. Mark Raleigh,
die haar vertelt, dat Marcus Drummond zijn vader heeft ver
moord. Marcia tracht aan de misdaad van haar man niet te
gelooven, doch zij slaagt hierin slechts ten deele, vooral als
Marcus haar verbiedt om alleen een bezoek te brengen in de
streek, waar de oude boer Ebenezer Raleigh (vader van den
vermoorde) woont. Na deze ontmoeting komt Marcia terecht
in een verlaten woning in den omtrek, waar Percival Eastlake,
vriend van Marcus, en een hartkwaallijder, met een klein
meisje een kluizenaarsleven leidt. Marcia verzorgt den patient
en naar huis teruggaande, bemerkt zij Marcus te paard, met
vóór zich den kleinen Mark Raleigh. Thuisgekomen vertelt
Marcus zijn vrouw de geschiedenis van zijn vriend Eastlake.
Het kleine meisje is Percival's nichtje, dat hij, op verzoek
van haar moeder, die met zijn broer Roland was getrouwd,
tot zich heeft genomen. Het kind is wees. Percival voelt zich
echter onteerd, omdat zijn komst in Afrika, waarheen zijn
broer getrokken was, diens jalouzie heeft wakker geroepen.
Hierdoor geraakte Roland nog meer aan den drank, dan reeds
het geval was en hij stierf tengevolge van een aanval van
delirium De kleine Marcus Raleigh is een speelkameraadje van
„Schatje," gelijk Percival Eastlake zijn nichtje noemt. Tot haar
teleurstelling spreekt Marcus Marcia niet over zijn verhouding
tot Raleigh.Tijdens de visite's, welke Marcia ontvangt,zinspelen
de gasten steeds op een geheim van Wold Hall, het huis, dat
Marcus nabij zijn mijnen bezit, dat hij steeds bewoonde vóór
zijn huwelijk en ook nu nog gebruikt als hij langeren tijd van
huis moet. Marcia bezoekt met haar man de mijnen en bemerkt,
dat er moeilijkheden zijn.met de arbeiders. Zij gaan samen naar
Wold Hall, waar Eastlake en zijn nichtje hen reeds wachten.
Thuisgekomen van Wold Hall, dat haar een huis met een
geheimzinnige historie schijnt, vindt Marcia een telegram
van haar beste vriendin Leslie Moncrieff, die komt logeeren.
Een der volgende dagen vertelt Marcia haar, dat Marcus be
schuldigd wordt zijn besten vriend te hebben vermoord.Leslie
ontmoel op een rit Ebeneger Raleigh, die de beschuldiging
volhoudt, dat Marcus zijn zoon heeft vermoord. Later treft
zij Ruth Raleigh, de vrouw van den vermoorde, die zegt niet
te gelooven in Marcus- schuld. Op den terugweg verdwaalt
Leslie en komt terecht op „Dale Farm," waar Rebecca Dugdale,
de nicht van de vrouw van Percival Eastlake, woont.
met Estelle Enderby, die eens in XT 1
datzelfde huis gewoond had. Die IN O* 1^
gelijkenis wekte in 't hart van 't
kind weer half vergeten herinneringen op, en
toen Leslie 't kleine ding in de armen nam, keek
ze smeekend naar Rebecca op en toen, over haar
schouder heen, ontmoetten haar oogen den ver
schrikten blik uit een paar diepliggende oogen in
een gezicht, dat haar aandacht onmiddellijk
trok op dat moment leek 't haar, dat ze deze
trekken meermalen in haar droomen had gezien,
hoewel ze wist, dat ze in 't dagelijksche leven
Percival Eastlake nog nooit ontmoet had.
Ze kende hem onmiddellijk kende hem uit de
beschrijving van Marcia kende hem, omdat hij
met het in 't wit gekleede meisje binnengekomen
was. Ze stond op, terwijl 't kind zich nog steeds
aan haar vastklemde en vroeg hem met een stem
vol medelijden
„Wat moet ik zeggen Wilt u 't haar vertellen
Percival kwam dichterbij en maakte de armpjes
los, die zich stijf om Leslie's hals gestrengeld
hadden. Met een teederheid, die 't meisje naast
hem wel moest opmerken, nam hij 't kleine weesje
zelf in de armen.
,,'t Is je moedertje niet, schatje," zei hij zachtjes,
„maar een lieve dame, die heel veel op haar lijkt
en die misschien wel van je zal willen houden, als
je 't haar vraagt."
Leslie zorgde er voor, dat de situatie niets
pijnlijks kreeg. Toen de groote verwonderde oogen
van 't kind haar aanblikten, strekte ze de armen
uit en nam haar op schoot, terwijl ze zei
„Je mag gerust van me houden, kindje, omdat
ik op je moedertje lijk ik zal van jou ook houden.
Ik heb heelemaal geen kleine meisjes geen zusje
en geen nichtje om te vertroetelen. Jij bent mijn
kleine schatje en we zullen heel veel van elkaar
gaan houden."
't Kind nestelde zich dicht tegen haar aan, boog
't hoofdje achterover en keek 't jonge meisje ernstig
aan.
„U herinnert me aan mammie," zei ze. „Ik dacht
eerst, dat mammie teruggekomen was. Ik vind
't prettig, dat u van me wilt houden. En ik hoop,
dat u ook van Liefste zult houden."
HOOFDSTUK XVI
GASTVRIJHEID OP FALCONER'S HALL
T" iefste Marcia, je bent een buitengewoon geluk-
*-J kige vrouw. Je hebt een man, zooals geen tweede
vrouw dien heeft, met een heerlijken stralenkrans
van geheimzinnigheid om zijn hoofd. Laten we
dat geheim toch niet uitpluizen, 't Heeft mij altijd
gespeten, dat ik na den tijd van toovenaars en
duizendkunstenaars geboren ben."
Marcia's ernstig gezicht verhelderde.
„Je praat natuurlijk weer een hoop onzin,
Leslie."
„Mijn onzin is veel verstandiger dan de zoo
genaamd wijze praat van een heeleboel andere
menschen," verklaarde Leslie. „Maar ik blijf bij
wat ik gezegd heb. Welk geheim 't ook is, 't is in
elk geval twee jaar geleden. Hoogstwaarschijnlijk
zijn alle verhalen schandelijk overdreven. Als
Marcus al eens een beetje vroolijk geleefd heeft
op Wold Hall er zijn zooveel mannen, die dat
doen in hun jeugd. Zeer zeker is er toen iets vreese-
lijks gebeurd, maar hoogstwaarschijnlijk was 't
een ongeluk of een misdaad, waar Marcus niet
in betrokken is. In elk geval is 't hem een les ge
weest. 't Maakte eeij einde aan 't losbandige leven,
waar men nu nog over praat. Maar ik geloof, dat
een heeleboel rijke mannen van negen en twintig
jaar nog wel iets anders op hun kerfstok hebben."
Trotsch wierp Marcia 't hoofd in den nek.
„Ik zie 't niet in zooals jij, Leslie. Als er iets te
vertellen is, had hij 't moeten doen. Ik heb een
hekel om iets te moeten vragen."
„Marcia, je bent nog zoo jong en onervaren I