o "er ameri*-^
vv. VAN «0°
734
VRIJDAG 28 NOVEMBER 1930
No. 37
Marie Tuil stelde zich den hemel het liefst
voor als doorsneden door een eindeloos
lange, rechte, effen autobaan zonder zij
wegen of maximum-snelheidsborden met den
horizon als eenige begrenzing op mijlen en mij
len afstands. Verkeersagenten werden daar na
tuurlijk niet toegelaten, en ook voor Zondags
rijders moest Sint Petrus de hemelpoorten streng
gesloten houden.
Vooral voor roodharige Zondagsrijders. En
heel vooral voor een zekeren roodharigen Zondags
rijder, die naar den naam Jim luisterde, sterke,
lange arm.en had en leuke, bruine oogen.
Marie Tuil reed zelf natuurlijk ook op Zondag,
evengoed als op alle andere dagen van de week.
's Zondags voor haar plezier, en door de week
voor haar baantje het voorzien van de diverse
kiosken van nieuwen voorraad van het blad, waar
voor zij werkte. Haar wagentje was niet duur
geweest, maar er zat pit in en vaartal drie keer
had zij een bekeuring opgeioopen omdat zij zestig
kilometer reed. En een van die drie keeren was
die Jim er de schuld van geweest.
Het was de eerste mooie Zondagmorgen in
Mei de plezierrijders zwermden in grooten getale
met een slakkengangetje van twintig kilometer
per uur over 's Heeren wegen. En dat ze nu juist
allemaal den weg langs de rivier moesten kiezen 1
Marie's wagentje gleed als een wervelwind over
de rechte, witte betonbaan, toen die andere wagen
vlak voor haar naar het midden van den weg koers
zette. De chauffeur had rood haar en zijn auto
maakte zeker niet meer dan twintig.
Marie waarschuwde, doch hij gaf haar met zijn
linkerhand een teeken om te stoppen. Weer waar
schuwde zij, bevclender ditmaal, en wilde de
bocht wijder nemen, doch hij kwam regelrecht
op haar in rijden. Zij wierp het stuur om en trapte
op de rem. Haar wagentje schoof dwars over den
weg, weer terug, en toen met groot gekraak tegen
de houten veiligheidsbarricade aan.
Meteen stapte een verkeersagent van zijn motor
z'n notitie-boekje in de hand. De andere wagen
stopte ook, en de roodharige eigenaar kwam grin
nikend op haar toegewandeld.
„Waar ging dat met zoo'n vaart naar toe?"
vroeg hij. De agent scheen hem te kennen. „Hallo
Jim," zei hij. Zoodoende wist zij zijn naam. „Je
bent er dus ook getuige van geweest
„Dat niet bepaald," antwoordde hij.
„Hoeveel reed u, jongedame?" vroeg de agent.
Marie antwoordde niet dadelijk, doch wierp
Jim eerst een vernietigenden blik toe.
Ik lette op den weg, niet op den snelheidsmeter,"
verklaarde zij toen met waardigheid.
„U reed op zijn minst zestig," beschuldigde
de man der wet.
„Op zijn minst," viel Jim bij.
„Het was zijn schuld 1" riep zij woedend uit.
„Hij is een van die verschrikkelijke Zondags
rijders, die hier den weg onveilig maken 1"
„Hij vroeg de agent veelbeteekenend.
„Ik moest de rij uit," zei Jim. ,,'n Joggie op de
fiets reed voor mij. Ik heb haar twee maal gewaar
schuwd."
„Uw naam, juffrouw?" vroeg de agent. Jim
leunde gretig voorover om het antwoord te
hooren.
Een niet minder triest tafereel bieden
de uitstekende rotspunten en pieken
in de woestenijen oun den Noord-
Amerikaanschen staat Colorado.
„Gaat u liever terug naar uw lijkwagen," snauw
de Marie hem toe. „U houdt den heelcn begrafenis
stoet op."
„Bewaart u uw geestigheden tot later," ver
zocht de agent. „Ik moet eerst uw naam noteeren,
dan zal ik zien of ik een wagen vind die u op sleep
touw wil nemen."
Zoo eindigde haar eerste kennismaking met Jim.
Zij zag hem daarna nog heel vaak. Altijd 's Zon
dags, en altijd langs de rivier, en altijd met dat
zelfde ergerlijke slakkengangetje.
„Hij is een ezel," besloot Marie bij zichzelf.
„Hij zal het nooit leeren 1
De eerste maal dat hij haar weer passeerde,
leunde hij uit zijn wagen en keek glimlachend
naar haar spatborden, die weer hun ouden vorm
hadden herkregen. Die glimlach maakte haar
natuurlijk woedend zij negeerde hem straal en
gaf meer gas.
Daarna wuifde hij, iederen keer als hij haar ont
moette. Na de eerste tien maal wuifde zij terug.
Waarom ook niet De stakker. Het was een schan
de dat zoo'n aardig-uitziende jongen zoo slecht
reed. Er zat geen pit in hem. Hij deed het natuur
lijk te weinig om het ooit goed te leeren. Een
ras-Zondagsrijder.
Op een goeien Zondag sprong haar band op
den weg langs de rivier. Toen zij goed en wel op
haar knieën lag, stopte hij naast haar.
„Helpen?" vroeg hij.
Marie klemde haar tandjes op elkaar. „Ik kan
mezelf wel redden," antwoordde zij koel.
„Geef mij dien schroevendraaier," drong hij aan.
„U weet immers niets van auto's df scham
perde zij.
„Zoo? Nou, ik denk dat ik u nog aardig wat zou
kunnen leeren I"
„Dan toch zeker per brief-cursus," gaf zij terug.
Toen de reserveband er goed en wel op zat; zei
ze, inplaats van hem te bedanken: Ik zou nu