T. door E. Everett Green 754 VRIJDAG 5 DECEMBER 1930 No. 38 De Bronzen Man HOOFDSTUK XVII EEN ONVERWACHTE VRAAG ot haar verwondering kon Leslie dien nacht niet slapen. Dit was zoo iets ongewoons voor haar, dat ze 't toeschreef aan 't feit, datPercival's pleegkind naast haar lag, want opgewonden door 't vroolijke spel den heelen dag was 't kleine ding, toen ze Leslie boven hoorde komen, uit haar bedje gekropen en op bloote voetjes naar 't jongemeisje geloopen met de dringende smeekbede toch alsje blieft bij moedertje te mogen slapen. Zoo lag Leslie dus klaar wakker, haar geest was zoo druk aan 't werk, dat ze zich tenslotte ongedul dig omdraaide en in zichzelf mompelde „Wat kan 't mij ook schelen Als die twee mannen samen een geheim hebben, gaat dat toch mij niet aan. AlsMarcia tevreden is met in onwetendheid voort te leven, wanneer een enkele vraag van haar alles zou ophelderen, waarom moet ik me er dan 't hoofd om breken En plotseling kwam 't tot Leslie, dat Marcia misschien niets vroeg, qmdat ze niets wilde weten. Misschien oordeelde ze 't beter dat 't geheim een geheim bleef. Misschien lag er waarheid in 't spreekwoord„Je moet slapende honden niet wakker maken." Leslie was zich daar wel van be wust, maar toch peinsde ze verder. 't Was allemaal goed en wel, zoolang Marcus zich alleen tevreden gesteld had met de mijnen en Percival zich opgesloten gehouden had op 't schier eiland. Uit 't oog, uit 't hart. Maar Marcus was getrouwd en werd een persoon van gewicht in de streek en de nieuwsgierigheid werd opnieuw opge wekt. „Stel ik er meer belang in, omdat ook Perci val er in gemengd wordt vroeg ze zich af. „Wat is mijnheer Eastlake voor mij Waarom noem ik hem in gedachten Percival Ach, maar dat is nu eenmaal een gewoonte van me. Ik noem Marcus toch ook bij zijn voornaam. Kan 't zijn, dat hij in een onverkwikkelijke ruzie gemengd werd en dat hij de verdenking van wat hij mis deed, op Marcus laat rusten Maar dat kan ik niet gelooven I 't Is onmogelijk 1" „Jou akelig kind," riep ze, toen ze uit bed gekropen was, voor haar spiegel stond en de waar heid langzaam tot haar doordrong. „Jij, die altijd gezegd hebt, dat je nooit van een man zou kunnen houden, tenzij die bewezen had, dat hij alle manne lijke deugden in zich vereenigde. Jij wordt senti menteel en stelt je aan over een man met een knap gezicht, die nog geen honderd woorden tegen je gesproken heeft, en die alleen aan je denkt als aan een vluchtige kennis 1 Dat had ik nooit nee, nooit van je kunnen gelooven 1 En hoe gauwer je al dien onzin uit je hoofd zet, hoe beter 1" En met een ongeduldig schudden van 't korte blonde haar, ging ze terug naar bed en 't slapende kind tegen zich aandrukkend, probeerde ze aan de pret van den afgeloopen dag te denken. Den volgenden morgen waren alle sporen van 't feest al vroeg weggeruimd en rust heerschte weer op Falconer's Hall. Percival en 't kind zouden nog blijven maar Percival kwam niet aan 't ontbijt Leslie voelde zich opgelucht en toch zou ze niet hebben kunnen zeggen waarom. Later, toen ze met 't kind speelde en Marcia met een boek onder een boom zat, kwam hij den tuin in. Marcus was naar de mijnen, maar werd 's middags terug ver wacht. Leslie werd vuurrood, toen ze Percival zag aankomen en benijdde Marcia haar kalmte. Haar vriendin liet hem plaatsnemen op een ruststoel, die al expres voor hem klaar gezet was. 't Kind snelde naar hem toe met een bloemenkrans door Leslie gemaakt. Ze zette hem dien op het hoofd en juichte „Oh, moedertje, moedertje, kijk eens naar Lief ste. Kijk eens, hoe mooi u hem gemaakt hebt 1" Percival lachte, nam den krans af en zette dien 't kind op. Leslie was een en al vroolijkheid dien dag. Marcia had haar de laatste dagen stiller gevonden, maar daar was nu niets van te merken. Ook Perci val leefde heelemaal op. Zijn ziekte had hem zijn opgewektheid doen verliezen, maar nu kreeg hij die terug. Hij vertelde allerlei anecdotes uit 't verle- leden, maar hoe vroolijker hij werd, hoe meer Leslie versomberde, want ze begreep nu, dat er waarheid school in 't gezegde van de dame, die ze den vori- gen dag had afgeluisterd, dat Percival Eastlake in zijn jeugd een heel ander mensch geweest was. Maar had men hem ooit voor Marcus kunnen hou den Ze kon de gedachte aan de tragedie van dien bewusten Februarinacht op Wold Hall niet uit 't hoofd zetten. Voor zoover ze wist, was Percivai's naam er nooit eerder in genoemd geweest. Zou hij even goed zijn alibi hebben kunnen bewijzen, als Marcus dat gekund had Een overweldigend verlangen om de waarheid te kennen, kwam in haar op. 't Was laat in den middag, voor ze met Percival alleen was. Marcia was naar den salon gegaan om visite te ontvangen, 't Kind, nog vermoeid van den vorigen dag, was in een hangmat in slaap gevallen. Leslie was iemand, die altijd handelde naar de ingeving van het oogenblik. Plotseling werd haar gezicht heel ernstig streng bijna. Ze keek Percival recht in 't gezicht en vroeg „Was Marcus Drummond op Wold Hall dien Februarinacht, waarin Luke Raleigh stierf Percival keek haar doordringend aan als wilde hij tot in haar ziel lezen. Maar zijn antwoord klonk rustig en zeker. „Nee, hij was er niet." „U weet dat zeker „Ja." „Wie was er dan Nog keek hij haar aan. „Dat moet u aan Marcus vragen niet aan mij." „Maar u weet 't 1" Die woorden waren er uit voor ze het wist. Hij antwoordde niet. Een zware last scheen op haar neer te komen. Scherp klonk haar volgende vraag. „Vind u 't eerlijk, dat een man verdacht wordt van een misdaad, die door een ander bedreven is 't Duurde lang voor er antwoord kwam, maar toen 't kwam, klonk 't overtuigd. „Ik geloof, dat 't in sommige gevallen te recht vaardigen is." „Te rechtvaardigen, wanneer een ander beschul digd wordt," barstte Leslie uit. Weer na een lange pauze klonk 't „Soms is het 't beste en 't eenvoudigste soms 't eenige middel om ernstige complicaties te voor komen." ,,'t Is een schande I" verklaarde Leslie vol vuur. Ze sprong op en stond kaarsrecht voor den jongen man. Ernstig, met een vragenden blik in de oogen, keek Percival haar aan. Verwondering stond in zijn blik te lezen, maar geen angst, geen schaamte. Opeens zag hij haar gezicht veranderen. Ze kreeg een kleur van plezier, haar oogen tintelden. Ze deed een paar passen naar voren en strekte de handen uit. „Ennisvale!" riep ze. Toen keerde hij zich om en zag Marcia naderen in gezelschap van een zeer knap en aantrekkelijk jongmensch. Hij keek naar Marcia, maar op 't hooren van Leslie's stem, blikte hij op. Met een paar passen was hij bij 't meisje en de hartelijkheid, waarmee ze elkaar begroetten, scheen een diepere beteekenis te hebben. „Leelijke jongen waarom ben je niet een paar dagen eerder gekomen dan had je Marcia kunnen zien in haar glorie van \j 1 O gastvrouw!" IN O* 1-J „Dat was ook mijn plan toen jullie me schreven van 't tuinfeest. Maar jullie hebt me nooit iets gezegd van die verschrikke lijke heuvels. Ik ging met mijn auto en dacht vroeg genoeg te komen. Maar jawel ik schoot haast niet op natuurlijk kreeg ik nog pech ook aan den auto en 't duurde twee dagen voor die gerepareerd was." Lachend zetten ze hun gesprek voort. Leslie en Ennisvale waren zulke goede vrienden, dat ze heel ongedwongen met elkaar omgingen. Maar hun vroolijk gescherts deed Percival pijn. 't Was of zijn hart ineenkromp, toen hij de beide jonge menschèn samen zag wegwandelen. Marcia wekte hem uit zijn gepeins. ,,'t Is mijn broer, hij is heel onverwachts gekomen. Ik had hem aan u willen voorstellen, maar Leslie heeft hem voor zich opgeëischt. Hij heeft u niet eens gezien. Maar ze zullen wel gauw van hun wandeling terugkomen. Ze hebben altijd een boel met elkaar te bepraten." „Natuurlijk," stemde Percival rustig toe, en Marcia hoorde niet den pijnlijken klank in zijn stem. „Als hij niet pas een auto had, die hem natuur lijk heelemaal in beslag neemt, had ik hem al wel eerder verwacht," vervolgde Marcia, want ze be gon nu pas goed te beseffen, welk een gunstige wending 't lot van haar broer genomen had na haar huwelijk en tengevolge daarvan. Een paar maanden geleden zou een automobiel een onmogelijke luxe geweest zijn. Nog verwonder de ze er zich over en ze was van plan Ennisvale een zusterlijke berisping te geven voor zijn ver kwisting. Ze was wel nooit van plan haar vader of haar broer, rente te vragen van de hypotheek, maar toch mocht hij niet te roekeloos leven. Toen 't tweetal terugkwam, liep Percivai's pleegkind tusschen hen in en had ieder bij de hand vast. Zoo gauw ze Percival in 't oog kreeg, maakte ze haar handjes los en vloog op Percival toe. „Liefste" riep ze, „dat is mijn ridder en hij heeft beloofd me mee te nemen op zijn stalen ros." Percival lachte en gaf Ennisvale een hand. De jonge man keek zoo stralend of de heele wereld van hem was. Niettegenstaande zijn verdriet, voelde Percival zich toch aangetrokken tot den vroolijken jongen, waarvan hij nauwelijks kon gelooven, dat die een jaar ouder was dan zijn sta tige zuster. „Uw nichtje heeft onmiddellijk vriendschap met me gesloten," zei hij. „Ik hoop, dat u 't ook doet. Ik wil alle vrienden en kennissen van mijn zuster leeren kennen en ik heb gehoord dat u een huis vriend bent." „Lady Marcia doet me te veel eer aan," ant woordde Percival rustig „maar wel durf ik me er op te beroemen, dat Marcus en ik van onze kinder jaren af boezemvrienden zijn geweest." Leslie's oogen begonnen te fonkelen, toen ze deze woorden hoorde. Ze stond een weinig apart en zachtjes mompelde ze 't woord „vriend". „Huichelaar", dacht ze en haar oogen schoten vlammen. HOOFDSTUK XVIII EEN VRAAG (~\p den zachten zomeravond leunde Leslie over de balustrade van 't balcon en schrok plotseling uit haar gemijmer op door de stem van Marcus. „Waar sta je zoo ernstig over te denken, Leslie „Ik weet het niet. Ik geloof eigenlijk aan Estelle Enderby. Ze interesseert me, omdat men beweert, dat ik heel veel op haar lijkhoewel jij 't me nooit gezegd hebt." „Voor zoover ik weet, is 't me ook niet opgeval len, wel had ik een vaag idee, dat je me aan iemand

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14