No. 39 VRIJDAG 12 DECEMBER 1930 773 zichtig. U bent zijn vriend. Bent u dan nooit bang voor zijn veiligheid „Heel dikwijls," antwoordde Percival zacht. Plotseling sprong Leslie op en ging recht voor hem staan. „Waarom doet u dan geen enkele poging om het gevaar af te wenden „Wat kan ik doen „U kunt precies vertellen, wat er dien nacht op Wold Hall gebeurd is. U bent er geweest." Ze wist niet, dat deze woorden waarheid bevatten. Vreemden hadden 't vermoed, maar ze had de waarheid daarvan nooit kunnen toetsen. Ruth Raleigh is even onduidelijk en ondoorgron delijk geweest als Marcus. Haar eenig doel was dezen man onvoorbereid aan te vallen, in de hoop dat hij zich daardoor zou verraden. Hij was ook opgestaan een lange gestalte, afgeteekend tegen het gouden zonnelicht. Ze wilde, dat de gloed min der stralend was 't verblindde haar oogen, zoo dat ze zijn trekken niet duidelijk kon onderschei den. „Ik weet niet, wat u bedoelt, juffrouw Mon- crieff," antwoordde hij langzaam. „Ik bedoel, dat u, als u wilt, den naam van Marcus Drummond kunt zuiveren en u blijft zwijgen." „Marcus Drummond is onmiddellijk in eere hersteld. Men behoefde nooit aan zijn schuld te gelooven." „Men twijfelt echter. Ebenezer Raleigh zegt, dat hij schuldig is en vervolgt hem met zijn wraak. Ik zeg u, dat tenzij de naam van den moordenaar bekend wordt, er altijd een vlek op Marcus' naam zal blijven rusten. Als u dat niet weet, is 't omdat u 't leven leidt van een kluizenaar en de praatjes der menschen u op 't schiereiland niet kunnen be reiken. Maar behalve dat u kent de wraakzucht van den ouden man. Waarom laat u Marcus gevaar loopen, als u weet, dat één woord van u hem van elke blaam kan zuiveren Ze beefde van opwinding. Ze wist niet zeker of ze niet te ver ging. Toen sprak hij en zijn stem scheen van verren afstand te komen. „Ik handel op bevel van Marcus zelf," zei hij. „Dat geloof ik. Marcus is juist de man om zich te willen opoffe ren voor een vriend. Maar is 't rechtvaardig om 't hem te laten doen „Dat heb ik mezelf meer dan eens afgevraagd," antwoordde Per cival. „Ik heb de zaak herhaalde malen met hem besproken, maar ik kan hem niet overtuigen." Haar oogen schoten vlammen. „Waarom neemt u dan niet zelf het heft in handen en spreekt als een man Als u werkelijk een man was Ze hield op. Ze wilde niet al te duidelijk zijn. Ze was bang, dat hij de verachting in haar stem toch al had moeten hooren. „Marcus Drummond laat zich niet gemakkelijk overtuigen," ant woordde Percival en zijn toon was gedwongen. Plotseling beet ze hem toe„Wat een gemakkelijk argument voor u!" Nog steeds bleef hij even kalm, hij sprak meer nadenkend dan verklarend. „En toch geloof ik, dat Marcus in deze zaak heeft te beslissen. Ik kan 't niet met hem eens zijn, maar ik kan niet tegen zijn wil in han delen." „Oh 1" riep Leslie, ze kneep haar handen in elkaar en haar stem was nu nog slechts fluisterend. „Oh, dat ti zoo kunt spreken Plotseling scheen hij als uit een verdooving te ontwaken. Hij deed een stap naar voren en sprak op heel anderen toon. „Juffrouw Moncrieff u hebt me overvallen. Maar nu heb ik ook 't recht om een vraag te stel len. Wat weet u van 't geheim van Wold Hall „Ik weet minder dan ik vermoed maar ik ge loof, dat mijn vermoeden niet ver van de waarheid is." Hij antwoordde niet, maar bestudeerde haar oplettend. Nog een laatste troef speelde ze uit. „Marcus is getrouwd. Hij heeft nu een vrouw om aan te denken. Misschien begrijpt hij zelf nog niet, wat dat allemaal inhoudt. Begrijpt u 't niet voor hem Moet zijn vrouw óók opgeofferd worden Toen zweeg ze. Al haar kruit was verschoten. Ze wist, dat ze in haar hart hem beschuldigd had van veel, dat laag was en verachtelijk. Begreep hij dat Maar dat moest toch. En van dit moment af moest hij haar verafschuwen. Maar bij die gedachte schoten haar de tranen in de oogen en ze kreeg een prop in haar keel. Maar als haar woorden er toe hadden bijgedragen om 't geluk van Marcia te verzekeren, wat hinderde 't dan Langzaam verwijderde ze zich, maar ze hoorde, dat Percival haar volgde. „Moedertje," hoorde ze 't opgewonden stemmetje van 't kind, „de auto staat al op u te wachten." Vlug stapte Leslie in ze wuifde 't kind goedendag, Ennisvale bedankte voor de gastvrijheid, Percival was op kleinen afstand blijven staan. HOOFDSTUK XX DE STEM VAN HET VOLK AA arcia zat alleen in haar rijk gemeubileerd 1 boudoir. Ze had een opengeslagen boek op haar schoot, maar al zeker een kwartier had ze dezelfde bladzij voor zich. De winter kwam vroeger in deze noordelijke streek dan Marcia verwacht had. Ze rilde en een bezorgde trek kwam op haar gezicht. „Ik wou, dat Marcus thuis was," zei ze half luid. Marcus was weer naar Wold Hall. Den laatsten tijd werden zijn bezoeken aan de mijn weer veel- vuldiger. Een inwendige stem fluisterde Marcia toe, dat daar niet alles naar wensch ging. Marcus zelf zei er niets van. Hij kwam en ging met dezelfde kalmte, die hem steeds kenmerkte. Hij wilde, dat Marcia 't zelfde leventje zou leiden als ze tot nu toe gedaan had en hij was 't die Leslie gevraagd had om gedurende de herfstmaanden nog hun gast te zijn. Hij vertelde, dat hij veel weg zou moeten en hij had graag, dat Marcia dan lief gezelschap had. Leslie had dolgraag toegestemd en onmid dellijk eenige uitnoodigingen afgeschreven om bij haar vriendin te kunnen blijven. Maar Marcia wist eigenlijk niet of ze er wel blij om was. Want steeds sterker werd haar overtuiging, dat 't eigen lijke leven van Marcus niet op Falconer's Hall geleefd werd. Hij hoorde daar niet, behalve dan in naam. Wold Hall en de mijnen hadden hem in hun greep. Terwijl ze zoo in de vlammen zat te turen, riep ze plotseling „Ik hoor daar te zijn met hein op Wold Hall. Als er gevaar dreigt, heb ik 't recht om dat te weten om 't met hem te deelen. En hij laat me hier, waar ik omgeven ben door luxe en hij strijdt den strijd alleen." 't Was een vreemde klacht voor Marcia zij, die niet met haar man getrouwd was om zijn leven te deelen, maar om haar deel van 't contract, waar van ze de voordeelen aan haar kant wist, na te komen. Ze zag hem nu slechts zelden alleen. Met Leslie altijd in huis en Ennisvale, die naar eigen goeddunken kwam en ging, was er weinig gelegen heid voor een rustig tête-ó-tête met haar man. Tot 's avonds laat zat hij in zijn kamer te werken, hij stond altijd vroeg op, was zelfs dikwijls een uur voor 't ontbijt al naar de mijnen. En terwijl ze over dit alles zat na te denken, welden groote, brandende tranen in Marcia's oogen op en plotseling begon ze een gesprek met zichzelf. „Wat kan 't me ook schelen? Wat gaat 't me feitelijk aan Waarom verlang ik naar zijn ver trouwen Waarom wil ik zijn eigenlijke leven dee len Als hij van me hield, zou hij 't begrijpen, hij zou me laten deelen in zijn belangen. En als hij niet van me houdt, waarom is hij dan met me getrouwd Waarom heeft hij dan dertien jaar lang voor me gewerkt en op me gewacht en me tenslotte tot zijn gevangene gemaakt Waarom heb ik geen hekel aan hem, omdat hij dertien jaar lang koelbloedig alleen po gingen in 't werk heeft gesteld om tot zijn doel te geraken? Als ik daaraan denk, moet ik veeleer trotsch zijn, dat hij mijn beeld zoo trouw heeft bewaard. Ik moest me eigenlijk vernederd voelen, maar dat doe ik niet. Is t zoover ge komen Beteekent dit alles, dat ik van hem houd? juist, wanneer 't er op gaat lijken, dat hij elke gedachte om van mij te gaan houden, heeft opgegeven Ze frommelde haar fijne zak doekje ineen, plotseling scheurde ze 't doormidden. Ze moest lucht geven aan haar gevoelens. Een bitter lachje speelde om haar lippen. Is 't een voorteeken vroeg ze zich af. „Maar dat kan toch niet. Al zijn we niet verbonden door liefde, onze huwelijksband is toch hechter dan dit dunne batist." Toen hield ze plotseling haar adem in, ze luisterde aandachtig, haar hart bonsde wild. Ze hoorde de voetstappen van een man die vlug naderkwamen. 't Waren niet de zachte stappen van een bediende. Was 't Marcus, die on verwacht terugkwam Marcus, dien ze ver weg waande De deur vloog open, bemodderd en bespat stond Ennisvale op den drempel. Zijn gezicht had een eigenaardige uitdrukking. Ennis vale keek haast nooit ernstig of boos. (Wordt voortgezet) Winterkiek uit (louda.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 13