No. 40
VRIJDAG 19 DECEMBER 1930
795
„Dan wit ik je, daar de avond valt, niet langer
ophouden tenzij je vannacht mijn gast op Wold
Hall wilt zijn."
„Dank je, maar ik ga weg. Bij je terugkomst zul
je me ook niet op Falconer's Hall vinden. Ik neem
dus de gelegenheid te baat je voor de tot dusverre
genoten gastvrijheid te bedanken."
„Falconer's Hall is 't huis van Marcia,"antwoord
de haar man bedaard. „Je moet haar bedanken,
mij niet. Herinner je dat in de toekomst. Dit huis
is van mij, 't andere van haar."
Een bijtende opmerking sprong Ennisvale naar
de lippen, maar hij sprak die niet uit.
Een korten tijd nog staarden ze elkaar aan, toen
keerde Ennisvale zich om en zonder een woord tot
afscheid verliet hij de kamer. Marcus bleef staan
als eerst, onbeweeglijk, zijn lange gestalte voor 't
vuur wierp reusachtige schaduwen op de zoldering
en den tegenover staanden muur. Zijn mond was
strak als in 't gezicht van een bronzen standbeeld.
Percival zat eenzaam naast 't vuur, de October-
storm gierde om 't huis, soms leek 't op 't klagend
geschrei van een kind, dat in de duisternis ver
dwaald is.
Zijn pleegkind was in bed en sliep gerust. Perci
val was al een paar maal naar haar kamer gegaan
om zich er van te overtuigen, dat de storm haar
niet wakker gemaakt had. Nu zat hij te droomen
en voor hem op den schoorsteen stond een portret
de beeltenis van een mooi jong meisje in baltoilet.
Dit portret was 't eigendom van zijn pleegdochter
tje, die het van 't origineel had afgesmeekt. De
mooie oogen schenen recht in de zijne te blikken
de lippen waren even vaneen als klaar tot luchtig
gescherts 't heele gezicht lachte. Rechts onder
't portret stond in kloek handschrift„Leslie
Moncrieff."
Den laatsten tijd had hij haar dikwijls
gezien. Terwille van 't kind was hij meer
dan eens naar Falconer's Hall gegaan.
Eens op een prachtigen Septemberdag,
den verjaardag van het kleine ding, hadden
Marcia en Leslie den heelen dag op 't
schiereiland doorgebracht, roeiend op 't
meer, alle mooie plekjes bezoekend en 't
kind had genoten. En sindsdien klonk de
echo van haar vroolijke stem Percival
voortdurend in de ooren. Vanaf het
moment, dat hij met Ennisvale had ken
nis gemaakt, begreep hij, dat 't meisje
nooit de zijne kon worden. Iedereen
meende, dat ze met Marcia's broer ver
loofd was.
Plotseling werd hij in zijn overpein
zingen gestoord door het opengaan van een
deur. Ennisvale, verwaaid en verregend,
stond op den drempel, Percival's gezicht
klaarde op. Hij strekte zijn hand ter ver
welkoming uit.
„Ik ben verdwaald in den storm. Ik
had naar Dale Farm willen gaan, maar
kon geen hand voor oogen zien. Ineens
zag ik licht branden en ik vond mezelf
vlak bij je huis."
„Natuurlijk blijf je logeeren," zei Per
cival en strekte zijn hand al uit naar de
bel. „Je moet maar gauw iets warms drin
ken en een paar pantoffels van me aan
trekken. Ik ben blij, dat je me gezelschap
komt houden. Op deze stormachtige avon
den voelt 'n mensch zich dubbel eenzaam."
Ennisvale was doodmoe van zijn langen
tocht in 't noodweer. Zijn gezicht was
bleek en stond ongewoon ernstig en ter
wijl hij zijn groc dronk, keek hij zijn
gastheer aan en vroeg
„Heb je nieuws?"
„Nee, door 't slechte weer hebben we
als gevangenen op 't eiland geleefd. Is
er iets niet in orde
„Daar ben ik bang voor. Wat ik allemaal
hoor en zie, staat me niets aan. Weet je,
dat ik niet meer op Falconer's Hall logeer
Ik heb verschil van meening gehad met
Marcus. Ik heb hem ter verantwoording
geroepen je kunt je wel voorstellen met
welk resultaat."
't Gezicht van Percival veranderde van
uitdrukking.
„Hebben jullie ruzie met elkaar gehad
„Dat niet precies; maar'k heb mijn hart'ns
gelucht. Ik vertelde hem, dat de geheimzinnigheid
nu lang genoeg geduurd had en dat de tijd gekomen
was om terwille van Marcia de heele zaak op te
helderen, 't Is afschuwelijk, dat hij zijn naam in
verband laat brengen met een zoo afschuwelijke
misdaad tenzij hij werkelijk de dader is en in
dat geval had hij nooit met mijn zuster mogen
trouwen."
„Dat mag je niet zeggen 1" riep Percival.
Onderzoekend keek Ennisvale den ander aan.
„Jij bent zijn vriendik zou wel eens willen
weten, hoeveel jou bekend is."
„Ik weet genoeg om Marcus van elke schuld,
misschien een te sterk eergevoel uitgezonderd,
vrij te pleiten. Ik voor mij acht den tijd gekomen,
om te spreken. Maar 't zal moeilijk zijn om hem
daarvan te overtuigen."
„Weet je dan ook, dat die half krankzinnige,
gevaarlijke Ebenezer Raleigh met alle middelen
die hij verzinnen kan, een samenzwering op touw
heeft gezet De bijzonderheden weet ik niet alle
maal
„Dat is al lang zijn bedoeling geweest," vertelde
Percival. „Marcus weet 't. Hij heeft al maanden
in stilte gewerkt en wil nu voordeel trekken uit een
voorbijgaande ontevredenheid van het werkvolk.
Maar ik geloof niet, dat Marcus onvoorbereid is."
„En moet mijn zuster zich dan angstig maken,
moet haar misschien zelf nadeel berokkend wor
den of moet ze weduwe wordén voor ze nog een
jaar getrouwd is geweest Want wie weet, als er
eenmaal moeilijkheden komen, waar die mee
zullen eindigen, 't Komt hier op neer, Eastlake,
óf Marcus is schuldg en wil liever elke risico loopen
dan zich te verraden, waarin hij misschien van zijn
standpunt uit, gelijk heeftóf hij is niet schuldig
en in dat geval handelt hij als een krankzinnige
Ingang van hel Weeshuis Ie Gouda.
en terwille van zijn vrouw moet hij de waarheid
vertellen, hoeveel dat dan ook van zijn trots of
van zijn koppigheid gevergd is."
Percival was heel ernstig, 't Duurde lang voor
hij sprak en toen zei hij langzaam:
„Zelf heb ik den laatsten tijd ook dikwijls zoo
gedacht. Ik vind, dat 't nu te ver gaat. Ik zal
er Marcus over spreken. Of ik hem zal kunnen over
tuigen, is een andere zaak."
„Hij moet overtuigd worden 1" antwoordde
Ennisvale onstuimig. „Of jij moet zelf spreken,
Percival. Misschien is dat nog 't beste."
Maar 't gezicht van Percival verried niets, 't
stond even strak nu als dat van Marcus altijd.
Weer voelde Ennisvale zich uit 't veld geslagen.
Den volgenden morgen aan 't ontbijt vroeg 't
kind ineens
„Liefste, wat is een ontploffing
„Waarom vraag je dat, schatje Wat weet jij
van zulke groote woorden
„Mark heeft 't me verteld. Gisteren kwam hij
naar me toe. Hij zei, dat Ebenezer een ontploffing
ging veroorzaken in de mijnen van grooten Marcus.
Hij wist niet wanneer, maar dacht wel, dat 't
gauw zou gebeuren. Hij zei, dat 't net op onweer
zou lijken en dat de mijn daarna misschien ver
woest zou zijn. Is 't niet verschrikkelijk stout
van hem Ik vroeg 't Mark, maar hij wou geen
antwoord geven. Zou 't vandaag al gebeuren en
zou groote Marcus 't heel erg vinden
De twee mannen keken over tafel heen elkaar
aan, toen met een onderdrukten uitroep stond
Ennisvale op.
HOOFDSTUK XXII
DE WRAAK
p en lang, dof gerommel werd gehoord en 't
'-'leek of't huis op z'n grondvesten dreunde.
Marcia keek op van haar schrijfbu
reautje en Leslie vloog naar 't raam. Maar
vandaar uit was niets te zien alles was
weer stil en de grond dreunde niet meer.
„Wat was dat vroeg Marcia.
,,'t Leek net een flauwe aardbeving. Als
er een gasfabriek in de buurt was, had 't
een kleine ontploffing kunnen zijn, maar
„De mijn 1" viel Marcia in de rede en ze
werd heel bleek, ,,'t Is een ontploffing in
de mijnen 1"
„Maar Marcia, 't is zoo ver weg. Zouden
wij dat kunnen hooren
„Ja, langs den straatweg is 't ver weg
maar linea recta is 't veel korter. Leslie,
ik ben overtuigd, dat er in de mijn iets
gebeurd is. Ik ga er onmiddellijk naar toe
om te zien of ik helpen kan. Misschien is
hulp dringend noodig."
Ze belde en een oogenblik later stond
de butler al op den drempel.
„Wat was dat lawaai, Block? Heb je't
gehoord?"
„Ja, mylady. Ik dacht, dat 't een soort
ontploffing was. Maar er is hier niets in
de buurt
„De mijnen. Er is daar een ontploffing
geweest. Ik weet 't heel zeker. De auto
moet dadelijk voorkomen. En laat de huis
houdster hier komen. Als er een ongeluk
gebeurd is, zullen we 't noodige met ons
mee moeten nemen. Gauw, ik wil over een
paar minuten weg." En toen de man zich
weghaastte, vervolgde ze: „Ik kom
vanavond niet terug, maar blijf op
Wold Hall."
De man verdween en Leslie vroeg
„Maar, Marcia, wat zal Marcus zeggen
„Mijn plaats is bij mijn man, wanneer hem
gevaar dreigt," antwoordde de jonge vrouw
rustig. „Je neemt me immers niet kwalijk,
dat ik van je weg loop, Leslie, maar, je
weet, ik behandel je als een zuster."
„Ik ga met je mee."
Marcia keek haar aan.
„Maar Leslie, wie weet, wat voor vree-
selijks je zien zult, en Wold Hall is r
als Falconer's Hall. De inrichtin
eenvoudig en daar ben je
gewend."
„En jij gaat zelf."
„Ik ga naar mijn man."
(W