No. 42
VRIJDAG 2 JANUARI 1931
835
verteerd door onrust en een alles overweldigenden
angst, die zich niet liet verjagen
In woede was hij van Marcus weggegaan
alleen de rustige houding van zijn zwager had ge
maakt, dat 't geen openlijke vijandschap gewor
den was. Zelfs nu wist hij nog niet 't ware van de
zaak. Een paar haastig gefluisterde woorden van
Leslie, een korte mededeeling op haar verzoek van
Percival, hadden hem bewezen, dat hij een groote
fout gemaakt had om zijn zwager te beschuldigen.
Hoewel driftig, was Ennisvale edelmoedig en als
hij zich vergist had, was hij altijd verlangend om
zijn fout weer goed te maken, 't Feit, dat Marcus
nu de rol vervulde van een held, en zijn eigen leven
in de waagschaal stelde om dat van anderen te
redden, stemde hem dubbel berouwvol en wekte
zijn bewondering op. Als er een ongeluk gebeurde,
zou hij Marcus nooit kunnen zeggen, dat hij spijt
had van zijn bittere woorden.
En nu kwamen ze bij de mijnen. De auto moest
op eenigen afstand blijven staan. Marcia steeg uit
en aan den arm van haar broer naderde ze de plek.
Een dikke, verstikkende rook kwam uit een van
de schachten. Het hartverscheurende snikken van
vrouwen en angstige kinderen vervulde de lucht.
Mannenstemmen klonken verward dooreen, waarin
niemand den hoofdtoon scheen te voeren. Marcia
spande haar ooren in om de
stem te hooren, die ze wist
toch niet te kunnen hooren. De
mogelijkheid, dat hij al boven
was gekomen, was te gering om
aan te denken, 't Bleek duidelijk
uit de angstige, opgewonden
menigte, dat de tweede ont
ploffing niet in een ver ver
wijderd gedeelte had plaats
gegrepen, zooals Percival had
probeeren te troosten. Vrouwen
zouden niet handenwringend
heen en weer loopen, wanneer
geen levens in gevaar waren.
En waar 't gevaar 't grootst
was, daar zou, zooals Marcia
wist, haar man zich bevinden.
De menigte ging uiteen om
Fergus, den hoofdopzichter
door te laten.
Marcia liep hem tegemoet,
de bleeke lippen wilden iets
vragen, maar de angst had haar
keel dichtgesnoerd. Hij begreep
haar echter toch. Fergus was
een eenvoudig man en hij hield
haar niet lang in spanning.
„Hij is nog beneden. Er is
een tweede ontploffing geweest.
Minder ernstig dan de eerste.
De machine werkt nog. Maar
we kunnen op 't oogenblik nog
niet in de schacht afdalen, 't
Zou een zekere dood betee-
kenen."
„En misschien zijn ze beneden
al allemaal dood," sprak Marcia
als iemand, die in een droom
een vreeselijke catastrophe ziet
plaats hebben en kalm blijft
juist omdat 't te erg lijkt voor
werkelijkheid.
„Dat durf ik niet te be
weren," antwoordde Fergus.
„Er is altijd de mogelijkheid,
dat ze hebben kunnen vluchten.
Men weet nooit welken weg de
gassen kiezen, evenmin naar
welken kant de muren instor
ten. Misschien is dat juist hun
redding geweest. Zoo gauw als
't kan zullen we een onderzoek
instellen."
„Durven ze naar beneden
zonder mijn man vroeg Mar
cia met dezelfde kalme, onbe
wogen stem.
„Ik hoop 't. Ik zal hen zelf
aanvoeren," zei de man. „Als
ze een greintje moed hebben,
zullen ze niet durven weigeren,
daar 't de eenige kans is om
mijnheer Drummond die zijn
eigen leven al meer dan eens
vrouwen wachten op de hunne arme stakkers.
Gelukkig zijn er niet zooveel meer beneden. We
zullen gauw weten of ze nog leven. Want in dat
geval Zullen ze ons door kloppen wel duidelijk
maken, welke richting we uit moeten. We weten
niet, wat deze tweede ontploffing gedaan heeft.
Maar we zullen den moed nog maar niet opgeven."
Voor niet ingewijden klonken de woorden van
Fergus als iets vreeselijks. Hij sprak over den dood,
als iemand, die door zijn beroep daar dagelijks
mee in aanraking komt. Tot nog toe waren onge
lukken nogslechts zeer zelden voorgekomen, hoogst
waarschijnlijk was dit te danken aan 't feit, dat
Marcus steeds persoonlijk overal op lette en toe
zicht hield. Maar Fergus had zijn leerjaren in ande
re mijnen doorgebracht, waar ongelukken niet
zeldzaam waren en om deze reden wist hij het
gevaar moedig onder de oogen te zien.
Hij ging voor naar 't kantoortje en een zwak
gejuich steeg op, toen de menschen hoorden, dat
Marcia gekomen was om zoo dicht mogelijk bij
haar man te zijn en de eerste berichten te kunnen
hooren. Voor Marcia was 't als een booze droom.
Er was een haastig heen en weer loopen ruwe stem
men riepen onbegrijpelijke bevelen. De liftmachine
stampte en steunde en dat geluid leek Marcia als
't gezamenlijke kloppen die van honderden angstige
menschenharten, die in een
ondraaglijke spanning de
komende gebeurtenissen af
wachtten.
Plotseling kwam er beweging
in de buurt der schacht.
Ennisvale, die voor 't raam
van 't kantoortje stond, riep
„De kooi staat klaar ze
gaan dadelijk naar beneden."
De opzichter was al een paar
maal binnen geweest om te
vertellen, dat de verstikkende
rook uit de schacht, die 't
dalen onmogelijk maakte, lang
zaam optrok nu stond hij
temidden van de opgewonden
menigte en Marcia hoorde hem
zeggen
„Daar is een vrouw, die jullie,
mannen, allemaal zal bescha
men. Want als ik 't toeliet,
zou lady Marcia zelf langs de
schacht naar beneden gaan
naar haar man."
't Volgend oogenblik zweeg
hij verschrikt stil, want een
vastberaden stem naast hem
klonk op. „Ik ga mee naar be
neden of je 't toestaat of niet,
Fergus. En mijn broer gaat ook
mee. Als niemand zich aan
biedt, dan gaan we samen."
Dat was genoeg. Nauwelijks
was ze uitgesproken of een
donderend hoera steeg op.
Honderd vuile handen werden
uitgestrekt als om de zwakke
vrouw te beschermen tegen 't
gevaar, dat ze zelf wilde gaan
zoeken, of 't recht te eischen
om in haar plaats te gaan. Als
bij tooverslag was de kooi
gevuld. Voor Marcia was er
geen plaats meer. Ze tikte een
ruwen mijnwerker op den
schouder en vroeg
„Wil je mij jouw plaats
geven? Mijn man is beneden.
Ik moet naar hem toe."
Maar ruw als de man was,
nam hij nu haar hand en
drukte er eerbiedig een kus op,
terwijl hij in zijn onbeschaafd
dialect stotterde en de tranen
stonden hem in de oogen
„Nee mylady, dat kan niet.
Dat is geen plaats voor vrouw
volk. We laten onze eigen vrou
wen ook niet naar beneden
op zulke oogenblikken. Maar
als uw man nog leeft, brengen
we hem zoo gauw mogelijk bij
u terug. Vertrouw daarop."
(Wordt voortgezet)
voo hen in de waagschaal gesteld heeft te redden.
„Als u gaat, ga ik mee zei Marcia.
Vol bewondering keek hij haar aan.
„Dat zal ik den anderen vertellen," antwoordde
hij, terwijl een breede glimlach zijn heele gezicht
verhelderde. „Als dat niet maakt, dat iedereen
zich als vrijwilliger opgeeft, heet ik geen Jim
Fergus meer."
En hij bewoog zich al voort in de richting van
de menschenzee. Marcia legde haar hand op zijn
arm.
„Laat me met u meegaan," verzocht ze. „Ik
wil zoo dicht mogelijk overal bij zijn. Ik moet kun
nen handelen, zoo gauw 't oogenblik daarvoor
gekomen is. U hebt immers een kantoortje vlak
bij de groote schacht. Laat ik daar wachten."
Even keek hij haar aan. Ze was zoo mooi ge
kleed. Ze leek zoo weinig geschikt om 't vreeselijke
mee te maken, dat hij voelde aankomen. Maar toen
hij de wilskracht las op haar gezicht en 't kalme
in haar houding, veranderde hij van meening.
„Ik zal er trotsch op zijn u mee te mogen nemen,
mylady. Misschien willen uw vrienden ook mee
naar 't kantoortje. Ik zal mijn best doen de mannen
van de reddingsbrigade zoo gauw mogelijk bij
elkaar te brengen, 't Zal henjbemoedigen u daar te
zien wachtend op uw man, zooals al die arme
De Markt te Gouda, oanuit het Stadhuis.