No. 43 VRIJDAG 9 JANUARI 1931 853 veel alleen mijn baas liet zijn vrouw heele dagen aan haar lot over en dan voerde ze heele gesprekken met me. Ten minste, als ik het gesprekken mag noemen. Want veel ver standigs kwam er niet uit haar mond. Ik kreeg sterk het idee, dat menschen lang kind blijven. Wat zegt u nou bijvoorbeeld van zinnetjes als dit ,.WiI poezemannetje een bordje lekkere mekkie 't Is toch voor een rasechte poes, die op haar vrou weneer gesteld is, om uit je vel te springen, als ze je voor poezemannetje uitschelden En dan wat een woord „mekkie" I Laten de menschen de mooie Nederlandsche taal toch niet zoo verknoeien 1 Zoo zou ik u honderden voorbeelden kunnen noemen. Eén van de meest frappante is het vol gende. Ik zit levensgroot pal voor de vrouw haar neus en dan roept ze „Waar is toch onze kleine schattepoes» Waar is-ie dan Nou vraag ik u Een oogenblik denk je dan aan delirium tremens, maar ik weet zeker, dat de vrouw geen droppel sterken drank drinkt, dus is zooiets uitgesloten. En wat doe je dan, om zoo'n mensch tevreden te stellen Je staat op en je duwt je lichaam tegen haar beenen of hoofd, zoodat ze je voeltDan is ze weer voor een oogenblikje tevreden. Nieuwe woordvormingen, die me een blos van ergernis op de koonen zouden jagen, als dat mo gelijk was, vindt ze dagelijks uit. De ééne al flau wer dan de andere. Meestal komen er heel veel i's in voor, bijvoorbeeid „niessietietje". Waarlijk, ik ik geef u de heilige verzekering, dat ze die nonsens bij wijze van liefkozing uitkraamde. Toen ik het voor de eerste maal hoorde, had ik lust van louter misselijkheid te gaan blazen. Maar ik liet even mijn verstand werken, en begreep, dat het mensch niet beter wist, en het goed bedoelde. Dus streek ik met een stijf lichaam en mijn staart kaarsrecht in de hoogte langs haar beenen, iets, waarop ze blijkbaar rekende. Soms was ze erg stil, en op die momenten mocht ik haar het liefst. Dan kon ze me zoo echt triestig aankijken met haar grootte bruine oogen, en dan rolde er wel eens een droppel water uit haar oogen, wat bij den mensch blijkbaar de manier is om zijn verdriet te uiten. Dan sprong ik meestal op haar schoot om haar te troosten en als ze me dan een enkele maal wel eens wat al te stevig tegen zich aan kneep, nam ik haar dat niets kwalijk. Toen ik twee jaar bij hen was, werd er niet zoo veel notitie meer van me genomen. Ze hadden zich toen een ander beest aangeschaft, dat me soms heele nachten lang uit den slaap hield met zijn onwelluidend gebrul, zoodat ik van narigheid er tegenin ging miauwen. In dien tijd heb ik van den baas wel eens 'n flinken mep gekregen, wat ik zeer onbillijk vond, want tenslotte had ik toch de oudste rechten, en hoefde ik toch niet bij zoo'n nieuweling achteruitgezet te worden. Het was het eerste groote onrecht, dat mij in mijn leven werd aan gedaan, maar je moet zulke dingen als wijze poes filosofisch bekijken. Later heb ik hun voorkeur be grepen, want dat beest toonde 'n groote gelijkenis met hen beiden, al was het veel kleiner. En al pleit het niet voor hun smaak, om iets, dat op hen lijkt, mooier en liever te vinden, dan een welgeschapen poes, voor iemand, die de menschelijke ijdelheid kent, is die voorkeur toch be grijpelijk. Tot nu toe heb ik het steeds over mijn baas en mijn vrouw gehad en dat is wel een beetje onbillijk tegenover Zwartje, de groote kater van onze buren. Want Zwartje is de eenige groote liefde van mijn leven ge weest. Daarom zal ik u *n korte beschrijving van zijn uiterlijk geven. Hij was gitzwart, zooals zijn naam al aanduidt, en zijn haar was zacht als dons en glanzend als zij. Hij had een buitenge woon intelligenten kop, trou wens, hij stond bekend als kampioen-muizenvanger van de buurt, en zijn welluidende stem klonk op nachtelijke uren mijlen ver in den omtrek, zoo krachtig was zijn geluid. Ik wist, dat hij dikwijls om mij riep, wat mijn hart deed zwellen van trots. Zijn snorren waren zijn grootste sieraad en hij had de sprekend ste en gloedvolste oogen van al mijn kattenkennissen. Hijwist daarmee onweer staanbaar te lonken. Aan hem heb ik mijn jonk vrouwelijk hartje destijds verloren, en onze kinder tjes waren de knapste, die ooit op vier pooten hebben rondgeloopen. Helaas heeft onze liefde slechts kort geduurd. Na een jaar van innig geluk is hij verhuisd, en nooit zag ik hem weer terug. U ziet, ook het verdriet bleef mij niet bespaard. Over verdriet gesproken. Daar kan ik u nog iets van vertellen. Ik had vijf schatten van babies. Zes weken lang verzorgde ik hen, zooals slechts Oude toren. een teedere moeder dat kan. Ik liep hen na, zwoegde dag en nacht, koesterde hen en vertroetelde hen. Op zekeren dag had ik er nog maar ééntje over. In stilte heb ik geleden, dagen lang. Ik heb gezocht in alle mogelijke hoekjes, ik heb mijn vrouwtje aangekeken en gevraagd of ze me wilde helpen. Maar ze scheen me niet te verstaan. Ten slotte heb ik al mijn liefde overgebracht op het eenige kind, dat mij overbleef. Dat was een wilde robbe does. Geen minuut liet zij me met rust. Op de meest onverwachte oogenblikken en meestal als het me niet convenieerde zat zij bovenop me en altijd maar weer wilde zij spelen. Zoo nu en dan paste ik wel eens het men schelijke spreek woord toe „Wie zijn kinderen liefheeft, kastijdt ze", maar het wurm was onverbeterlijk. Nu heeft mijn dochter haar wilde haren ook al verloren. Samen koesteren we ons nu menigmaal in de zon, en we zijn kalm, zooals het bejaarde poesen betaamt. Tot slot wilde ik nog gaarne een wensch uiten. En ik meen, dat deze, gezien mijn hoogen leeftijd, zeker op zijn plaats is. Wanneer ik kom te overlijden, wat gebeurt er dan met mijn stoffelijk over schot Dat is een vraag, die me kwelt, die me pijnigt. Zal men mij, als een stuk afval, met den vuilnisman meegeven Of zal men mij ergens op een vergeten plaatsje begraven Beide gevallen staan mij tegen. Ik ben een moderne poes, en daarom hoop ik, dat voor mijn dood mijn ideaal werkelijkheid zal worden Moge er een crematorium komen voor poesen. Dat is de vurigste wensch van MIMI Bakens op land.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 13