door E. Everett Green De Bronzen Man Fergus nam zijn plaats in de kooi verdween uit 't gezichten Ennisvale nam zijn zuster mee terug naar 't kantoortje. Oh, die vreeselijke spanning van 't wach ten I Marcia zonk neer op 'n stoel, begroef 't gezicht in de handen en vergat haar heele omgeving. Leslie liep rusteloos heen en weer, terwijl de mannen fluis terend met elkaar spraken en geregeld naar buiten gingen om te vragen of er al nieuws was. Niemand wist, hoe de tijd nog omging. Maar eindelijk kwam Percival na een langere afwezig heid terug en Leslie zag, dat hij met tijding kwam. „Eindelijk hebben ze verbinding gekregen. Ze weten nu, waar de mannen zijn. Marcus en nog tien anderen zijn opgesloten in de mijn nog alle maal in leven. Ze hebben water en een paar kande laars. Men zal nu trachten de muren door dynamiet te laten springen." Met verwilderde oogen keek Marcia op en van haar bleeke lippen kwam dat eene vreeselijke woord „Begraven". HOOFDSTUK XXV EEN VERSCHIJNING Cen beklemmende stilte volgde op dat angstaan- jagende woord een stilte, die haast hoorbaar werd. Die stilte scheen zelfs de menigte buiten te be reiken, want ook daar verstomde een oogenblik het stemmengeroes. Alleen 't stampen van de machine was in 't kantoortje hoorbaar. Pas na een volle twee minuten scheurde een wanhoopskreet zich als 't ware los uit de onheilspellende stilte. Op dat geluid verloor Leslie haar zelfbeheer- sching en ze snikte 't uit. Maar Marcia stond als een steenen beeld. Haar broer zou blij geweest zijn, als hij tranen in haar oogen zag, maar die bleven droog. Een vreemde kalmte was over haar gekomen. Was 't de kalmte der wanhoop Opeens vloog de deur open en een vrouw met een spierwit gezicht en verwarde haren kwam binnen, keek een oogenblik verwonderd om zich heen, want 't werd duister in 't kantoortje, waar nog niemand er aan gedacht had een lamp aan te steken. Maar twee van de vier menschen herkenden haar onmiddellijk en Percival riep haar naam „Ruth Raleigh 1" „Oh, bent u dat vroeg ze met haar diepe muzi kale stem, die Leslie bij de eerste ontmoeting al dadelijk was opgevallen. „Ik kom naar vader informeeren 1 Buiten lachen ze me uit, als ik zeg, dat hij beneden is. Maar ik weet 't ik weet 't. Mark zag hem gaan voor de tweede explosie. Moge God hem vergeven, als hij die tweede ontploffing veroorzaakt heeftof mij, wanneer ik hem zon der reden beschuldig In de diepe stilte, die op haar woorden volgden kwam Marcia dichterbij en legde haar hand op den arm van de vrouw. „Wie bent u vroeg ze. „Ik ben de dochter van Ebenezer, mylady de zuster van Luke Raleigh, die op Wold Hall gestor ven is. Van dien dag af heeft 't hart van mijn vader zich tegen mij gekeerd, omdat ik hem wilde over tuigen van iets, waarvan hij zich niet wilde laten overtuigen. Er is bloed vergoten zoo meent hij en dat moet met bloed vergolden worden. Ik heb over hem gewaakt. Meer dan eens heb ik zijn hand tegengehouden. Op mijn knieën heb ik hem gesmeekt me toch te gelooven, wanneer ik hem vertelde, dat Marcus Drummond onschuldig is aan den dood van Luke. Ik heb 't gezworen. Ik kon geen bewijzen aanvoeren. Mijn tong was ge bonden. Ik kon protesteeren, hij geloofde me niet. En nu na lang wachten op een kans, is de daad bedreven. Hij heeft toegeslagen en doel ge troffen. Is hij zelf mee ten onder gegaan Heeft iemand iets van hem gehoord Percival probeerde te antwoorden. „Ik zal 't voor je te weten zien te komen. We hebben een code voor 't geven van signalen," vertelde hij Marcia. „Marcus en Fergus kennen die. Ik zal blij zijn, wanneer we dat laatste tenminste weten. Ik kom dadelijk terug." Marcia keek hem aan met den blik van een slaap wandelaar. „Als je met Marcus in verbinding kunt komen, zeg hem dan, dat ik hier ben wachtend op en biddend voor zijn redding." Percival ging weg. Ennisvale kwam naar haar toe en zei „Marcia, je moet nu begrijpen, dat alles gedaan wordt wat mogelijk is. Wil je niet naar huis gaan en Leslie met je meenemen Jullie kunt met hier blijven toch niets uitrichten. Als je wilt, blijf ik hier, en stuur je dadelijk een boodschap. Maar berichten kunnen nog lang uitblijven. We moeten geduld hebben, 't Is beter, dat je naar huis gaat. Marcus zou dat ook zeggen." Op 't hooren van dien naam vertrok haar ge zicht. „Ik wil hier blijven, tot Percival terug is en dan ga ik naar Wold Hall." „Waarom niet liever naar Falconer's Hall, Marcia „Omdat mijn plaats zoo dicht mogelijk bij mijn man is ik moet de eerste zijn om hem bij zijn terugkomst te verwelkomen, leder oogenblik moet ik bericht kunnen krijgen ik moet weten wat er beneden gebeurt. Ik kan immers toch niet slapen, wanneer ik weet, dat Marcus KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE Marcus Drummond, de zoon van den rijk geworden mijnbe- zitter Robert Drummond, redde als zestien-jarige jongen op een bergtocht in Zwitserland het dochtertje van Lord St. Barbe, Marcia Defresne. Bij die gelegenheid voorspelt de jongen, dat zij eens samen zullen trouwen. Na tien jaren is de adellijke familie St. Barbe totaal verarmd. Om haar familie te redden, vooral ook om haar broer Viscount Ennisvale te kunnen laten studeeren, stemt Marcia toe in een huwelijk met Marcus Drummond. Hij verklaart haar, dat hij haar redder van tien jaar geleden is. Desondanks kan Marcia geen liefde voor hem gevoelen en beschouwt zij hun huwelijk, dat kort daarop wordt voltrokken, als een „verstandshuwelijk". Zij nemen hun intrek op Falconer's Hall, een landgoed in de buurt van oe mijnen, waarvan Marcus eigenaar is. Op een van haar ritten in den omtrek ontmoet Marcia een knaap, Mark Raleigh, die haar vertelt, dat Marcus Drummond zijn vader heeft ver moord. Marcia tracht aan de misdaad van haar man niet le gelooven, doch zij slaagt hierin slechts ten deele, vooral als Marcus haar verbiedt om alleen een bezoek te brengen in de streek, waar de oude boer Ebenezer Raleigh (vader van den vermoorde) woont. Na deze ontmoeting komt Marcia terecht in een verlaten woning in den omtrek, waar Percival Eastlake, vriend van Marcus, en een hartkwaallijder, met een klein meisje een kluizenaarsleven leidt. Marcia verzorgt den patiënt en naar huis teruggaande, bemerkt zij Marcus te paard, met vóór zich den kleinen Mark Raleigh. Thuisgekomen vertelt Marcus zijn vrouw de geschiedenis van zijn vriend Eastlake. Het kleine meisje is Percival's nichtje,dat hij, op verzoek van haar moeder, Estelle Enderby,die met zijn broer Roland was ge trouwd, tot zich heeft genomen. Het kind is wees. Percival voelt zich echter onteerd, omdat zijn komst in Afrika, waarheen zijn broer getrokken was, diens jalouzie heeft wakker geroepen. Hierdoor geraakte Roland nog meer aan den drank, dan reeds het geval was en hij stierf tengevolge van een aanval van delirium. De kleine Markus Raleigh is een speelkameraadje van „Schatje", gelijk Percival Eastlake zijn nichtje noemt. Tot haar teleurstelling spreekt Marcus Marcia niet over zijn verhouding tot Raleigh. Tijdens de visites, welke Marcia ontvangt, zinspelen de gasten steeds op een geheim van Wold Hall, het huis, dat Marcus nabij zijn mijnen bezit, dat hij steeds bewoonde vóór zijn huwelijk en ook nu nog gebruikt als hij langeren tijd van huis moet. Marcia bezoekt inet haar man de mijnen en bemerkt, dat er moeilijkheden zijn met de arbeiders. Zij gaan samen naar Wold Hall, waar Eastlake en zijn nichtje hen reeds wachten. Thuisgekomen van Wold Hall, dat haar een huis met een geheimzinnige historie schijnt, vindt Marcia een telegram van haar beste vriendin Leslie Moncrieff, die komt logeeren. Een der volgende dagen vertelt Marcia haar, dat Marcus be schuldigd wordt zijn besten vriend te hebben vermoord. Leslie ontmoet op een rit Ebenezer Raleigh, die de beschuldiging volhoudt, dat Marcus zijn zoon heeft vermoord. Later treft zij Ruth Raleigh, de vrouw van den vermoorde, die zegt niet te gelooven in Marcus' schuld. Op den terugweg verdwaalt Leslie en komt terecht op „Dale Farm," waar Rebecca Dugdale, de nicht van de vrouw van Roland Eastlake, woont. Deze beschuldigt Marcus zijdelings van den moord. Op een tuin feest hoort Leslie echter wantrouwen uiten tegen Percival Eastlake. Zij vraagt hem of Marcus de schuldige is, waarop hij ontkennend antwoordt. Ennisvale St. Barbe komt op be zoek. Hij maakt Leslie het hof, die echter in haar hart van Percival houdt. Het komt tusschen Leslie en Percival en tusschen Ennisvale en Marcus tot stormachtige scènes, die echter geen opheldering brengen over de vraag of Mar- cia's man schuldig is aan moord of niet. Plotseling heeft er een ontploffing in de mijnen van Marcus plaats. Marcia snelt er heen om haar man bij te staan. Inmiddels komt het tus schen Leslie en Percival tot een gesprek, waarbij de onschuld van den man blijkt. Een tweede ontploffing volgt. Het leven van Marcus loopt gevaar, vooral daar ook zijn vijand de oude Raleigh in de mijn heeft weten door te dringen. Plotseling sloeg ze de handen \T i Q voor de oogen, als om een vreese- IN O» lö lijk beeld te verdrijven, dat haar verbeelding haar voortooverde„ Eindelijk week de spanning en met een hartverscheurenden snik kermde ze ,,oh, ik 't kan niet langer verdragen 't is te vreeselijk Eigenaardig als 't was, kwamen noch Leslie, noch Ennisvale naar haar toe om haar te troosten. De spanning was ook hun te machtig geworden. Leslie kon haar tranen niet inhouden en Ennisvale was heelemaal in de was dcor 't wanhopige snikken van zijn zuster. 't Was Ruth Raleigh, die naar voren kwam en de ijskoude handen in een warmen greep omvatte. „U moet nog niet wanhopen, mylady," troostte ze met haar klankvolle stem „geloof me, 't is niet altijd zoo erg, als wij, vrouwen, 't ons voorstellen. Ik heb 't wel meegemaakt, dat mannen uren, neen dagen begraven zijn geweest. Ze zeggen, dat ais ze water genoeg hebben en als ze maar hooren, dat hun makkers hén te hulp probeeren te komen, dat de tijd dan tamelijk vlug voorbij gaat. Uw man is ook beneden. Als iemand den anderen moed weet in te spreken, dan is hij 't en zijn dapper hart zal nooit falen." Marcia keek de spreekster met groote oogen aan. „Maar ik dacht ik dacht, dat mijn man niet populair was „Dat moet u nooit gelooven riep Ruth heftig. „Lastertongen hebben de bestaande ontevreden heid gewekt. Moge God hem vergeven, die den strijd heeft ontstoken 1 Ik zeg u, mylady, dat 't volk heel goed weet, wie hun beste vriend is. Als u nu met de menschen sprak, zou u dat zelf hooren. Als er iets met hun meester gebeurde, kregen ze er nooit meer zoo een terug en dat weten ze heel goed. Ze weten, dat Sir Robert de mijnen aan zijn zoon heeft afgestaan en als mijnheer Drummond iets overkwam, dat de mijnen dan in andere handen zouden overgaan. Hun gezichten worden strak alleen al bij die gedachte." Terwijl de vrouw rustig voortsprak, klemde Marcia zich in haar angst en vertwijfeling aan Ruth vast en zei „U moet met me mee teruggaan naar Wold Hall u en Mark. 't Is dichterbij dan uw eigen huis en u wilt toch ook niet te ver hier vandaan." „Oh, ja, alstublieft, ga mee," drong Leslie aan „we zullen ons zoo vreemd voelen op Wold Hall." „Heel graag, mylady," antwoordde Ruth, „als ik tenminste voor u zorgen mag," en er klonk groote toewijding in haar stem. „Niemand weet, wat mijn heer Marcus voor mij en de mijnen gedaan heeft. Mijn hartebloed zou ik voor hem over hebben 1" „Help lady Marcia dan door dezen tijd van span ning heen," vroeg Leslie fluisterend. „Daarmee bewijst u mijnheer Drummond den grootst moge lijken dienst." „Dat geloof ik ook," antwoordde de vrouw even zachtjes, „want ik weet hoe diep de liefde is, welke hij voor mylady koestert." Marcia hoorde de laatste woorden en met wijd open oogen staarde ze Ruth aan. „U weet dat dat hij van me houdt Een vreemde vraag voor de trotsche, gereser veerde Marcia van vroeger maar op zulke oogen- blikken valt alle trots, elke schaamte weg en de ware gevoelens en 't ware karakter komen bloot. Ruth antwoordde heel eenvoudig „Hij heeft van u gehouden van toen hij nog een jongen was af, mylady. Hij heeft een schets van uw gezicht gemaakt hij teekent heel mooi toen hij jaren geleden van een buitenlandsche reis terugkwam, en die op zijn kamer op Wold Hall aan den muur gehangen. Die is daar nog. Ik zal 't u laten zien. Ik vroeg hem eens, wie 't was en, hoewel hij nog geen zeventien jaar oud was, zei hij: „Dat is mijn vrouw". „Maar, mijnheer Marcus," zei ik, ,,'t is nog maar een kind", ,,'t Is de vrouw, waarmee ik trouw, wanneer ze volwassen is", zei hij met een stem, die me overtuigde van de waarheid van zijd woorden. Ik dacht er niet meer

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 14