HET MEISJE VAN DE SEINE No. 43 VRIJDAG 9 JANUARI 1931 845 Een prachtig rointer,andschap nan den oud-Ho,landschen meester can Ostade. op de expositie der cottectie Goudstikker in den Rotterdamschen Iedere Parijzenaar, aldus mijn vriend, zal je de geschiedenis kunnen vertellen van 't meisje van de Seine, van wier gezicht je daar den gips afdruk ziet. Wij, mijn vriend en ik, stonden samen te midden van zijn artistiek-wanordelijk schilders atelier en keken aandachtig naar een klein gips- kopje dat aan den soberen wand hing en waarvan de uitdrukking op het gezichtje een diepen indruk op mij maakte. De oogleden waren gesloten, het was als sliep het meisje een diepen, vredigen en gelukzaligen slaap. Om de toeë oogen en om den teederen mond scheen een onuitsprekelijk-lieve en zachte glimlach. Het was de uitdrukking van den innigsten vrede, van stil en schoon geluk, van hooge, hemelsche vreugde.... Ik was zéér benieuwd naar de geschiedenis van het meisje en drong er bij mijn vriend op aan, haar mij te vertellen. Hij noodde mij uit naast hem plaats te nemen op een oude, groene schilderskist en terwijl ik keek naar de portretten van Vincent van Gogh, Rem brandt en Vermeer, die naast elkaar, in ruwe, gestreepte lijsten, met zwart krijt op den witten muur waren geschetst, ving mijn vriend zijn verhaal aan. Het was stil om ons. Door een hoog, gekleurd raam, dat warm gloeide in de zon, viel een stoffige zonnereep naar binnen, een glanzende band van goud, rood en geel licht, die verbrokkel de tusschen de stille schildersvoorwerpen, welke het interieur van een schildersatelier gewoonlijk uitmaken. De stem van mijn vriend klonk ernstig in de stilte en in deze omgeving moest het verhaal van het Seine-meisje wel indruk op mij maken. Het portret, dat je daar ziet, zoo vertelde hij, is van een der vele naaistertjes, die in Frankrijks hoofdstad met hard, eentonig werken haar karig bestaan vinden. Zij, van wie ik je nu verhaal, was feeder en ingetogen en van een onopgemerkte, doch buitengewone, zachte schoonheid. Ze had, volgens de overlevering, aschblond haar, groote, diep-blauwe oogen, een fijn besneden neus en een wel gevormden mond. Haar hooge voorhoofd was edel en haar slapen en wangen toonden een teedere, fijne lijn. Het rijzige lichaam was schoon geschapen en van de meest zuivere verhoudingen en ook haar gang was bevallig en licht. EEN WARE GESCHIEDENIS Haar schoonheid werd echter niet zoozeer op gemerkt door haar omgeving. Wél voelde men onbewust de edele voornaamheid van haar gelaat, de gratie van hare gebaren, doch men gaf er zich' geen rekenschap van. Toch zou haar schoonheid niet onopgemerkt blijven, want op zekeren dag trok zij de aandacht van een bekend schilder, die het voornemen maakte haar ais zijn model te vragen. Ik zal u niet vertellen, hoe het meisje eerst vele bezwaren maakte, hoe zij verlegen bloosde, toen de schilder haar sprak van haar schoonheid en dat zij ter wille van de kunst aan zijn verzoek moest voldoen. Genoeg is het, dat zij ten leste toestemde en het atelier van den schilder bezocht. En nu volgt het tragische in de geschiedenis van het meisje van de Seine. Want, terwijl de schilder zijn uiterste best deed de teederheid van het meisje te penseelen, in lichte en zingende kleuren, terwijl hij bij iedere penseelstreek meer en meer tot de overtuiging kwam, dat zijn model er een was van de innigst vrouwelijke teederheid en schoonheid, geraakte het eenvoudige meisje onder den indruk van héren schilder, zoowel door zijn interessante manieren, zijn geestige taal, als door zijn uiterlijke, manne lijke schoonheid. Hij was een man van ruim dertigjarigen leeftijd, had zwart, glanzend haar en een fraaien, donkeren baard. Zijn gelaat had een blanke tint en zijn oogen glansden als fluweel. Hij sprak levendig en een zeer beminnelijke glimlach toog over zijn ge zicht als hij verheugd was o'm een goed gelukte streek van zijn penseel. Was het wonder, dat het simpele Parijsche meisje geleidelijk innig verliefde op dezen mooien man Nog nimmer was haar een belangstelling en een milde goedheid betoond als thans. Herhaaldelijk kwam zij het atelier bezoeken en iederen dag wies beider genegenheid tot een groote liefde aan. Totdat zij het elkaar niet meer verhelen konden en menig uur van innige genieting, van zonnig geluk, brak aan voor den schilder en zijn schilderschoon model. Maar ach, zuchtte mijn vriend, na een oogenblik van diepe stilte, nu wilde ik, dat de geschiedenis van het meisje van de Seine een einde kon nemen Je weet, kunstenaars zijn dikwijls ongedurig in de liefde. Op zekeren droeven dag moest het zachte meisje de ontrouw van haar geliefde beweenen Echter voor zéér korten tijd, want haar besluit was spoedig genomen. De hoogste genieting had zij bij hem gesmaakt de diepste vreugde, het zonnigste geluk bij hem beleefd, verder leven zonder hem, dat was haar meende ze, onmogelijk. Zij wilde in dit hoogste ge luk, in die diepe vreugde, in haar groote, onein dige liefde voor hem stervenEn zoo gebeurde het, al was het geheel verkeerd en sterk af te keu ren van het meisje. Het was een regenachtige morgen. Triest en grauw stond de groote huizenstad in den schemer mijnen regen. Op de mistige rivier waren mannen, in glimmend-leeren jassen en met zware kaplaar zen aan, druk bezig, gebogen over den rand van een oude, vervelooze boot, met het ophalen van een drenkeling. Het bleek het lichaam te zijn van een jong, teer meisje, verstijfd in den dood. Over het gezicht scheen echter een zóó wondere glans van innig geluk en verheven vreugde, dat de ruwe mannen er sterk door bewogen werden. En allen, die het zagen, waren zóó getroffen en ontroerd door de uitdrukking van hemelsche vrede en gelukzaligheid op het teere gezichtje, dat men er een gipsafdruk van liet maken, „waarvan je zooeven een copie hebt gezien." Zoodoende is de waar-gebeurde geschiedenis van het meisje van de Seine in dien voor eeuwig verstilden glimlach van vredig liefdesgeluk bewaard gebleven, voor allen tijd Hier zweeg mijn vriend. Ik staarde in het duis tere vertrek. De goud en roode lichtstreep was ver dwenen en de schemering dwarrelde en dwaalde dichter en dichter om ons. Buiten klonken ver en vreemd de luide stemmetjes van spelende kinde ren in den stillen avond. JAC. LECOQ.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 5