cloor E. Evereii Green V De Bronzen Man Ik begreep, dat er iets niet in orde was, dus besloot ik zelf een kijkje te komen nemen. Ik heb een hoop op mijn geweten, maar een lafaard ben ik niet. In alle geval, ik zal zien, hoe de zaak loopt. Zoo gauw ik uit den trein stapte, hoorde ik van de ontploffing en dat Marcus bedol ven was. Ik had niet naar de mijnen willen gaan, want ik lijk een beetje te veel op hemmaar in 't donker met mijn kraag op, valt 't gelukkig niet zoo in 't oog. Ik veranderde mijn stem en had een lang gesprek met een van 't werkvolk, dien ik nog van vroeger kende en die van mijn jeugd af in de mijn gewerkt heeft. Hij teekende me in 't zand, waar de mannen zijn opgesloten en plotseling viel me een oud kunstje in. Als dat lukt, hebben we ze binnen een paar uur in veiligheid." Terwijl hij dit alles vertelde, liepen hij en Marcia, die hij stevig onder den arm vasthield, vlug voort over den hobbeligen weg. Telkens wankelde ze, maar ze was weer hoopvoller gestemd. Hij was gekomen om Marcus te redden hij kon hem be reiken langs een weg, die den anderen onbekend was. In zekeren zin waren ze dus nu al naar hem toe. Ze vroeg niet verder. De maan kwam op en overgoot dejomgeving met een zilveren licht. Eindelijk kwamen ze op een plek, waar Marcia nog nooit geweest was. Een groote opening, net als de spleet van een rots, gaapte vlak voor hen, grootendeelsgemaskeerd doorstruik gewas. Tom Drummond rukte dat uiteen en trok er Marcia ook door. Ze bevond zich in een nauw hol en toen haar metgezel een lucifer aanstreek, bemerkte ze, dat ze zich in een nauwen tunnel be vonden, die als 't ware naar 't hart der aarde scheen te voeren. Door dien tunnel haastten ze zich voort, steeds dieper naar beneden en 't leek Marcia, dat er geen einde aan de wandeling kwam. Eindelijk kwamen ze aan een wijdere opening. „Ha, daar zijn we er," zei haar gids, terwijl hij zijn zaklantaren te voorschijn haalde en met zijn hand langs een zeker deel van den rotsmuur begon te strijken. Ze hoorde hem een uitroep van voldoening slaken, hij nam de lantaren en duwde die in een opening, die ter hoogte was van z'n hoofd. Vanuit deze holte haalde hij een paar groote steenen, die hij op den grond legde en waarop hij ging staan. Hij stak zijn hoofd in 't gat en gaf plotseling een gil zóó doordringend, dat dat Marcia haar ooren bedekte, hoewel ze onmid dellijk haar handen liet zakken want haar gids wenkte haar dichterbij te komen en strekte zijn hand uit om haar op de steenen te helpen. „Luister," zei hij even bevelend als Marcus ge sproken zou hebben, „luister heel goed I" Ver, ver weg heel in de diepte werd die schrille kreet herhaald, 't Kon geen echo zijn. Daar kwam 't te laat voor, daarvoor was de roep ook te ver af. 't Was een menschenstem, die uit de gevangenis in 't hart der aarde sprak. En de stem was de stem van Marcus Tom Drummond sloeg de handen in elkaar en zijn oogen fonkelden. Ik weet 'tIk weet 't 1 Ik dacht 't van 't begin af maar nu weet ik t zeker 1" Weer stak hij zijn hoofd in de opening en herhaal de den vreemden roep. Weer werd die beantwoord en dit keer leek 't of de stem dichterbij was en krachtiger. Marcia trilde van 't hoofd tot de voeten. Tom Drummond haalde diep adem en gilde zoo hard hij kon „Marcus I Ben jij daar? Ik ben Tom! Ik ben teruggekomen 1 Binnen twaalf uur heb ik jullie er uit misschien binnen acht I Kun je 't zoolang volhouden Hij trok 't hoofd terug en vertelde Marcia „Hij zegt van ja maar 't water stijgt. Er is geen tijd te verliezen. Ik moet onmiddellijk hulp gaan halen, nu ik weet, waar ze zich bevinden. U doet beter met mee te gaan." „Hoe lang blijft u weg?" ..Nog geen uur hoop ik. De reddingsbrigade breng ik mee." „Kunt u de lantaren hier laten?" „Wilt u hier blijven, lady Marcia?" „Ik wil graag zoo dicht mogelijk bij mijn man zijn. Kan ik met hem spreken „Ik weet niet of uw stem hem kan bereiken. Ik zal hem zeggen, zoo dicht mogelijk bij 't praat hoekje, zooals wij 't vroeger noemden, te komen. Misschien kunt u zich dan verstaanbaar maken. Maar ik laat u niet graag zoo lang alleen." „Ik blijf liever," antwoordde ze, „tenminste als ik met mijn man kan praten." Tom scheen meer van de acoustiek te weten dan Marcus, want hij gaf zijn neef eenige wenken omtrent de beste plaats, waar hij kon gaan staan en hij besloot„Je vrouw is hier. Ze wil met je praten. Ik ga hulp halen, maar kom gauw terug. Zeg 't aan de jongens en houd den moed er in. Vertrouw op me." Toen wees hij Marcia, waar ze moest gaan staan en daarna hoorde ze hem telkens struikelend zich weghaasten en ze begon haar eenzame wake in 't hart van de rots. Toen kwam een stem van verren afstand. „Marcia 1 Is 't mogelijk, dat jij daar staat?" „Ik ben hier, Marcus! Oh, Marcus Marcus, vertel me toch hoe is 't met je „Tamelijk goed," antwoordde hij, „als er ten minste gauw hulp komt. Sterke mannen kunnen 't langer uithouden dan je zoud denken. We heb ben nog water misschien krijgen we binnenkort meer dan ons lief isen ik heb wat brood meege nomen voor ik naar beneden ging. We hebben nog geen gebrek, Marcia. Maar wat doe jij „Ik wacht op Tom, die hulp is gaan halen." „Ben je alleen?" „Nee ik ben nu met jou." Zijn volgende woorden verstond ze niet. Ze leken een uitroep. Stijf klemde ze de handen in elkaar. Weer verhief ze haar stem „Marcus I" „Ja!" „Kan iemand anders hooren, wat ik zeg?" „Nee, ze zijn in een andere gang, waar 't niet zoo nat is." Heel diep haalde ze adem ze werd beurtelings rood en bleek. Toen sprak ze weer „Marcus ik houd van je." Dat was alles die paar woorden, die zooveel beteekenis toch hadden. De moeite, die 't formulee ren van deze bekentenis haar gegeven had, maakte haar duizelig. Ze wankelde, viel bijna, zoodat ze zijn antwoord niet kon verstaan. Alleen de juichen de klank klonk tot haar door. Ze begroef 't gezicht in haar handen en beefde van ontroering. „Marciaben je er nog?" De woorden schenen van een verren afstand te komen. Haastig stak ze haar hoofd weer in de opening. „Ja, Marcus 1" „Ik wil je vertellen, Marcia ik wil, dat je weet wat er nu ook gebeurt, ik ben tevreden. Wat jij me gezegd hebt, heeft 't bittere van den dood weggenomen." „Je mag niet sterven, Marcus, je moet blijven leven om mij Ik wil I" antwoordde hij en ze herkende den ouden, dwingenden klank, „als 't mogelijk is 1" „Tom zal je helpen. Hij lijkt zoo precies op jou, Marcus. Ik kan niet gelooven, dat 't hem mis lukken zal. Ik blijf hier, tot hij terug komt. En dan blijf ik nog om te zien, hoe 't werk vordert. Ik blijf zoo dicht mogelijk bij jou." „Je moest naar huis gaan, lieveling." 't Was 't eerste lieve woordje, dat hij haar sinds hun kennismaking toevoegde. Ze beefde bij 't hooren ervan. „Thuis is, waar jij bent, MarcusEindelijk heb ik dat geleerd 1" Op dat moment hoorde ze voetstappen toch kon Tom nog niet terug zijn. Bovendien waren de stappen niet zwaar genoeg. Een lichtschijnsel viel in de spleet. Marcia keek om, iQ toen slaakte ze een kreet van iNO* 1 j7 vreugde. „Ruth." 't Gezicht van de vrouw was heelemaal veran derd haar oogen straalden van geluk. Op 't zien van Marcia kwam ze vlug dichterbij. „Hij heeft me naar u toegestuurd 1 Tom hij is terug gekomen Vergeef me, dat we u in dwaling gelaten hebben 't Was om hem te beschermen. Marcus beval ons te zwijgen. Hoe kon ik ook spre ken, daar 't den man gold, dien ik lief had Marcus heeft hem zoo dikwijls in bescherming genomen en nooit is er kwaad van gekomen, 't Leek, alsof 't nu ook allemaal goed ging. Toch heb ik me dik wijls afgevraagd, of ik nu geen kwaad deed. Ik wist, dat men „den meester" er op aanzag voor 't woeste levenjop Woid Hall. Maar wat kon ik doen Ik hield van Tom. Ik hoopte altijd, dat hij eens zijn wilde streken zou afleggen en de man worden, die zijn natuurlijke aanleg hem in staat stelt te zijn. Ik bewaarde 't geheim, zelfs voor mijn eigen vader. Op een afstand kan hij goed zien, maar niet van dichtbij. Als hij Tom zag, meende hij altijd dat 't Marcus was en ik liet hem in dien waan. Later, toen ik de waarheid probeerde te vertellen, geloofde hij me niet." Marcia drukte de handen tegen 't hoofd. Einde lijk meende ze licht te zien gloren. „Je bedoelt dat dat er twee woonden op Wold Hall Wat de menschen fluisteren, heeft dus geen betrekking op Marcus maar op Tom „Juist, mylady. Maar niet meer dan een stuk of zes menschen wisten 't. Toen Tom hier voor 't eerst een schuilplaats zocht, kwam hij als een vluch teling. Hij is altijd een wilde jongen geweest. Marcus beschermde hem. Zoo begon 't. Overdag hield hij zich rustig, 's avonds kwam hij te voor schijn. Hij zwierf dan rond of joeg als een razende voort op een zwart paard. Hij maakte een paar vrienden mijn armen broer onder anderen en op Wold Hall veranderden ze den nacht in den dag. Ze dachten, dat Wold Hall te afgelegen lag om in de gaten te loopen maar men fluisterde al spoedig. Zij, die hem zagen, dachten echter, dat 't de jonge meester was. Maar Marcus raakte nooit een kaart aan. Hij zei altijd, dat hij wei wat beters had om aan te denken. Hij werkte van vroeg tot laat in de mijnen en sliep den heelen nacht van vermoeienis. Nu ken ik de macht, die hem van 't kwaad terug hield 't was de gedachte aan u en de liefde, die hij voor u koesterde I" Weer verborg Marcia 't hoofd in de handen en een snik van louter geluk ontsnapte haar. Hier op deze woeste, eenzame plek, waar ze vol span ning op de bevrijding van haar man wachtte, proefde ze 't grootste geluk van haar leven. HOOFDSTUK XXVII EEN NACHT VOL SPANNING T eslie werd ongerust, toen ze merkte, dat Marcia niet in huis was, evenmin in de nabijheid; ze ging naar de kamer, waar Ennisvale 't kleine meisje poogde te amuseeren. Percival Eastlake lag op den divan, wel opgeknapt door de rust, maar toch verteerd door onrust om 't lot van zijn besten vriend. „Marcia is weg. Ze zei, dat ze behoefte had aan frissche luchtmaar ze heeft beloofd niet naar de mijnen te gaan en ze breekt nooit haar woord. Ik begrijp niet, waarom ze zoo lang weg durft te blijven. Ze loopt toch de kans, dat er ieder oogenblik een boodschapper kan komen. Ik maak me werkelijk ongerust." Leslie voelde ook berouw, dat ze zoo weinig op den tijd gelet had. Ze had met Rebecca Dugdale zitten praten en die had haar de heele geschiedenis van Estelle Enderby verteld, haar verloving met Roland Eastlake en nog veel, wat betrekking had op de beide broeders. „Ruth zag haar dien kant uitgaan," vervolgde ze, de richting aanwijzend. „Ze is al weg om haar te zoeken."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 14