cloor E. Evereii Green
V
De Bronzen Man
Ik begreep, dat er iets niet in orde was, dus
besloot ik zelf een kijkje te komen nemen. Ik
heb een hoop op mijn geweten, maar een
lafaard ben ik niet. In alle geval, ik zal zien,
hoe de zaak loopt. Zoo gauw ik uit den trein stapte,
hoorde ik van de ontploffing en dat Marcus bedol
ven was. Ik had niet naar de mijnen willen gaan,
want ik lijk een beetje te veel op hemmaar in 't
donker met mijn kraag op, valt 't gelukkig niet
zoo in 't oog. Ik veranderde mijn stem en had een
lang gesprek met een van 't werkvolk, dien ik nog
van vroeger kende en die van mijn jeugd af in de
mijn gewerkt heeft. Hij teekende me in 't zand,
waar de mannen zijn opgesloten en plotseling viel
me een oud kunstje in. Als dat lukt, hebben we ze
binnen een paar uur in veiligheid."
Terwijl hij dit alles vertelde, liepen hij en Marcia,
die hij stevig onder den arm vasthield, vlug voort
over den hobbeligen weg. Telkens wankelde ze,
maar ze was weer hoopvoller gestemd. Hij was
gekomen om Marcus te redden hij kon hem be
reiken langs een weg, die den anderen onbekend
was. In zekeren zin waren ze dus nu al naar hem
toe. Ze vroeg niet verder.
De maan kwam op en overgoot dejomgeving met
een zilveren licht. Eindelijk kwamen ze op een plek,
waar Marcia nog nooit geweest was. Een groote
opening, net als de spleet van een rots, gaapte
vlak voor hen, grootendeelsgemaskeerd doorstruik
gewas. Tom Drummond rukte dat uiteen en trok
er Marcia ook door. Ze bevond zich in een nauw
hol en toen haar metgezel een lucifer aanstreek,
bemerkte ze, dat ze zich in een nauwen tunnel be
vonden, die als 't ware naar 't hart der aarde scheen
te voeren. Door dien tunnel haastten ze zich voort,
steeds dieper naar beneden en 't leek Marcia, dat
er geen einde aan de wandeling kwam. Eindelijk
kwamen ze aan een wijdere opening.
„Ha, daar zijn we er," zei haar gids, terwijl hij
zijn zaklantaren te voorschijn haalde en met zijn
hand langs een zeker deel van den rotsmuur
begon te strijken. Ze hoorde hem een uitroep van
voldoening slaken, hij nam de lantaren en duwde
die in een opening, die ter hoogte was van z'n hoofd.
Vanuit deze holte haalde hij een paar groote
steenen, die hij op den grond legde en waarop hij
ging staan. Hij stak zijn hoofd in 't gat en
gaf plotseling een gil zóó doordringend, dat
dat Marcia haar ooren bedekte, hoewel ze onmid
dellijk haar handen liet zakken want haar gids
wenkte haar dichterbij te komen en strekte zijn
hand uit om haar op de steenen te helpen.
„Luister," zei hij even bevelend als Marcus ge
sproken zou hebben, „luister heel goed I"
Ver, ver weg heel in de diepte werd die
schrille kreet herhaald, 't Kon geen echo zijn. Daar
kwam 't te laat voor, daarvoor was de roep ook
te ver af. 't Was een menschenstem, die uit de
gevangenis in 't hart der aarde sprak. En de stem
was de stem van Marcus
Tom Drummond sloeg de handen in elkaar en
zijn oogen fonkelden.
Ik weet 'tIk weet 't 1 Ik dacht 't van 't begin
af maar nu weet ik t zeker 1"
Weer stak hij zijn hoofd in de opening en herhaal
de den vreemden roep. Weer werd die beantwoord
en dit keer leek 't of de stem dichterbij was en
krachtiger. Marcia trilde van 't hoofd tot de voeten.
Tom Drummond haalde diep adem en gilde zoo
hard hij kon
„Marcus I Ben jij daar? Ik ben Tom! Ik ben
teruggekomen 1 Binnen twaalf uur heb ik jullie
er uit misschien binnen acht I Kun je 't zoolang
volhouden
Hij trok 't hoofd terug en vertelde Marcia
„Hij zegt van ja maar 't water stijgt. Er is
geen tijd te verliezen. Ik moet onmiddellijk hulp
gaan halen, nu ik weet, waar ze zich bevinden. U
doet beter met mee te gaan."
„Hoe lang blijft u weg?"
..Nog geen uur hoop ik. De reddingsbrigade breng
ik mee."
„Kunt u de lantaren hier laten?"
„Wilt u hier blijven, lady Marcia?"
„Ik wil graag zoo dicht mogelijk bij mijn man
zijn. Kan ik met hem spreken
„Ik weet niet of uw stem hem kan bereiken. Ik
zal hem zeggen, zoo dicht mogelijk bij 't praat
hoekje, zooals wij 't vroeger noemden, te komen.
Misschien kunt u zich dan verstaanbaar maken.
Maar ik laat u niet graag zoo lang alleen."
„Ik blijf liever," antwoordde ze, „tenminste als
ik met mijn man kan praten."
Tom scheen meer van de acoustiek te weten
dan Marcus, want hij gaf zijn neef eenige wenken
omtrent de beste plaats, waar hij kon gaan staan
en hij besloot„Je vrouw is hier. Ze wil met je
praten. Ik ga hulp halen, maar kom gauw terug.
Zeg 't aan de jongens en houd den moed er in.
Vertrouw op me."
Toen wees hij Marcia, waar ze moest gaan staan
en daarna hoorde ze hem telkens struikelend zich
weghaasten en ze begon haar eenzame wake in
't hart van de rots.
Toen kwam een stem van verren afstand.
„Marcia 1 Is 't mogelijk, dat jij daar staat?"
„Ik ben hier, Marcus! Oh, Marcus Marcus,
vertel me toch hoe is 't met je
„Tamelijk goed," antwoordde hij, „als er ten
minste gauw hulp komt. Sterke mannen kunnen
't langer uithouden dan je zoud denken. We heb
ben nog water misschien krijgen we binnenkort
meer dan ons lief isen ik heb wat brood meege
nomen voor ik naar beneden ging. We hebben nog
geen gebrek, Marcia. Maar wat doe jij
„Ik wacht op Tom, die hulp is gaan halen."
„Ben je alleen?"
„Nee ik ben nu met jou."
Zijn volgende woorden verstond ze niet. Ze
leken een uitroep. Stijf klemde ze de handen in
elkaar. Weer verhief ze haar stem
„Marcus I"
„Ja!"
„Kan iemand anders hooren, wat ik zeg?"
„Nee, ze zijn in een andere gang, waar 't niet
zoo nat is."
Heel diep haalde ze adem ze werd beurtelings
rood en bleek. Toen sprak ze weer
„Marcus ik houd van je."
Dat was alles die paar woorden, die zooveel
beteekenis toch hadden. De moeite, die 't formulee
ren van deze bekentenis haar gegeven had, maakte
haar duizelig. Ze wankelde, viel bijna, zoodat ze
zijn antwoord niet kon verstaan. Alleen de juichen
de klank klonk tot haar door. Ze begroef 't gezicht
in haar handen en beefde van ontroering.
„Marciaben je er nog?"
De woorden schenen van een verren afstand te
komen. Haastig stak ze haar hoofd weer in de
opening.
„Ja, Marcus 1"
„Ik wil je vertellen, Marcia ik wil, dat je weet
wat er nu ook gebeurt, ik ben tevreden. Wat jij
me gezegd hebt, heeft 't bittere van den dood
weggenomen."
„Je mag niet sterven, Marcus, je moet blijven
leven om mij
Ik wil I" antwoordde hij en ze herkende den
ouden, dwingenden klank, „als 't mogelijk is 1"
„Tom zal je helpen. Hij lijkt zoo precies op jou,
Marcus. Ik kan niet gelooven, dat 't hem mis
lukken zal. Ik blijf hier, tot hij terug komt. En dan
blijf ik nog om te zien, hoe 't werk vordert. Ik
blijf zoo dicht mogelijk bij jou."
„Je moest naar huis gaan, lieveling."
't Was 't eerste lieve woordje, dat hij haar sinds
hun kennismaking toevoegde. Ze beefde bij 't
hooren ervan.
„Thuis is, waar jij bent, MarcusEindelijk heb
ik dat geleerd 1"
Op dat moment hoorde ze voetstappen toch
kon Tom nog niet terug zijn. Bovendien waren de
stappen niet zwaar genoeg. Een lichtschijnsel
viel in de spleet. Marcia keek om, iQ
toen slaakte ze een kreet van iNO* 1 j7
vreugde.
„Ruth."
't Gezicht van de vrouw was heelemaal veran
derd haar oogen straalden van geluk. Op 't zien
van Marcia kwam ze vlug dichterbij.
„Hij heeft me naar u toegestuurd 1 Tom hij is
terug gekomen Vergeef me, dat we u in dwaling
gelaten hebben 't Was om hem te beschermen.
Marcus beval ons te zwijgen. Hoe kon ik ook spre
ken, daar 't den man gold, dien ik lief had Marcus
heeft hem zoo dikwijls in bescherming genomen
en nooit is er kwaad van gekomen, 't Leek, alsof
't nu ook allemaal goed ging. Toch heb ik me dik
wijls afgevraagd, of ik nu geen kwaad deed. Ik
wist, dat men „den meester" er op aanzag voor 't
woeste levenjop Woid Hall. Maar wat kon ik doen
Ik hield van Tom. Ik hoopte altijd, dat hij eens
zijn wilde streken zou afleggen en de man worden,
die zijn natuurlijke aanleg hem in staat stelt te
zijn. Ik bewaarde 't geheim, zelfs voor mijn eigen
vader. Op een afstand kan hij goed zien, maar niet
van dichtbij. Als hij Tom zag, meende hij altijd
dat 't Marcus was en ik liet hem in dien waan.
Later, toen ik de waarheid probeerde te vertellen,
geloofde hij me niet."
Marcia drukte de handen tegen 't hoofd. Einde
lijk meende ze licht te zien gloren.
„Je bedoelt dat dat er twee woonden op
Wold Hall Wat de menschen fluisteren, heeft dus
geen betrekking op Marcus maar op Tom
„Juist, mylady. Maar niet meer dan een stuk
of zes menschen wisten 't. Toen Tom hier voor 't
eerst een schuilplaats zocht, kwam hij als een vluch
teling. Hij is altijd een wilde jongen geweest.
Marcus beschermde hem. Zoo begon 't. Overdag
hield hij zich rustig, 's avonds kwam hij te voor
schijn. Hij zwierf dan rond of joeg als een razende
voort op een zwart paard. Hij maakte een paar
vrienden mijn armen broer onder anderen en
op Wold Hall veranderden ze den nacht in den dag.
Ze dachten, dat Wold Hall te afgelegen lag om in
de gaten te loopen maar men fluisterde al spoedig.
Zij, die hem zagen, dachten echter, dat 't de jonge
meester was. Maar Marcus raakte nooit een kaart
aan. Hij zei altijd, dat hij wei wat beters had om aan
te denken. Hij werkte van vroeg tot laat in de
mijnen en sliep den heelen nacht van vermoeienis.
Nu ken ik de macht, die hem van 't kwaad terug
hield 't was de gedachte aan u en de liefde, die
hij voor u koesterde I"
Weer verborg Marcia 't hoofd in de handen en
een snik van louter geluk ontsnapte haar. Hier
op deze woeste, eenzame plek, waar ze vol span
ning op de bevrijding van haar man wachtte,
proefde ze 't grootste geluk van haar leven.
HOOFDSTUK XXVII
EEN NACHT VOL SPANNING
T eslie werd ongerust, toen ze merkte, dat Marcia
niet in huis was, evenmin in de nabijheid; ze
ging naar de kamer, waar Ennisvale 't kleine meisje
poogde te amuseeren. Percival Eastlake lag op
den divan, wel opgeknapt door de rust, maar toch
verteerd door onrust om 't lot van zijn besten
vriend.
„Marcia is weg. Ze zei, dat ze behoefte had aan
frissche luchtmaar ze heeft beloofd niet naar de
mijnen te gaan en ze breekt nooit haar woord.
Ik begrijp niet, waarom ze zoo lang weg durft
te blijven. Ze loopt toch de kans, dat er ieder
oogenblik een boodschapper kan komen. Ik maak
me werkelijk ongerust."
Leslie voelde ook berouw, dat ze zoo weinig
op den tijd gelet had. Ze had met Rebecca Dugdale
zitten praten en die had haar de heele geschiedenis
van Estelle Enderby verteld, haar verloving met
Roland Eastlake en nog veel, wat betrekking had
op de beide broeders.
„Ruth zag haar dien kant uitgaan," vervolgde
ze, de richting aanwijzend. „Ze is al weg om haar
te zoeken."